Participatieplekken: fenomeen zoekt passend beleid!

Door Dries Van de Velde, op Tue Sep 19 2017 22:00:00 GMT+0000

Commerciële start-ups poppen vandaag als paddenstoelen uit de grond, vaak met de stedelijke toelating om gebruik te maken van ‘publieke gronden’ of leegstaande gebouwen. Waarom kan het beleid deze locaties niet meer inzetten om duurzame maatschappelijke meerwaarde te creëren, voor en door buurtbewoners? In veel steden gebeurt het al spontaan, en Amsterdam illustreert met zijn broedplaatsenbeleid wat beleidsmatig mogelijk is. Nu Vlaanderen en Brussel nog.

De tijd is rijp om de vele onbenutte terreinen en gebouwen die Europa vandaag rijk is, om te vormen tot participatieplekken: fysieke plaatsen waar geëxperimenteerd wordt met horizontale netwerkvorming en samenwerking, waar burgers hun omgeving en zichzelf kunnen vormgeven, bij voorkeur met kunst en cultuur als lijm. Veelal met behulp van digitale technologie ontstaat er een collectieve zelforganisatie rond gemeengoed of commons, in dit geval de plek zelf.

Welke context is er nodig om burgers te laten participeren zonder dat die inspraak als een wortel voorgehouden wordt aan goedkope werkezels? En hoe zou een mogelijk ondersteuningsbeleid voor deze participatieplekken eruit kunnen zien?

Menselijke kruispunten

Om de werking en het belang van participatieplekken beter te duiden, kunnen we Antwerpen als voorbeeld nemen. Daar bestaan al lang offspaces, kraakpanden of vrijplaatsen als Het Bos. Tegelijk komt er vandaag veel pop-up ruimte vrij voor creatieven in ongebruikte ruimtes: de Antwerp Tower werd ingevuld ten voordele van makelaars met creatieve ondernemers, de Berchem Creatives bieden leegstaande ruimten aan en PAKT vult momenteel een pand van 7000 m² met creatieven.

Hoe zou een mogelijk ondersteuningsbeleid voor participatieplekken eruit kunnen zien?

En daar stopt het niet. Fundament lanceerde vorig jaar een oproep voor crowdfunding om een buurtbar in te richten in de kelder van de St. Amanduskerk. Fameus, KOPvzw en Co.Labs toverden deze zomer het Oude Beurs gebouw om tot een atelierwerking, coworking space, presentatieplek en polyvalent buurthuis. En intussen start ook het project Contrair in het leegstaande Necap-gebouw naast het Red Star Line museum.

Ook verschillende leegstandbeheerders, zoals FMT met hun Wonderburo, vullen panden met creatieven. Onkruid uit Leuven kreeg het Moorkensplein in Borgerhout toegewezen om het participatief in te richten, voor en met buurtbewoners. BorgerhouDt van mensen wil alle Borgerhoutenaren ertoe aanzetten actief deel te nemen aan het maatschappelijke leven en vraagt meer en betere publieke en groene ruimte. Extra City, een presentatie- en productieplek voor hedendaagse kunst in een voormalige wasserij, mikt met zijn nieuw beleid op een plaatsgebonden horizontaal netwerk. En ook Studio Start, de erkende atelierpandontwikkelaar van de stad Antwerpen, stimuleert burgerinitiatief.

Er zijn simpelweg te veel initiatieven om op te noemen. Allemaal stimuleren ze burgerparticipatie via onbenutte ruimte en netwerkvorming. Dat doen ze elk volgens hun eigen modellen, afhankelijk van wie de pandeigenaar is, hoe de organisatie gevormd is, wat de functie van de plek is, etc. Toch kan je pas van een participatieplek spreken als het om een plek gaat voor lokale bedrijvigheid, die functioneert dankzij de participatie van de deelnemers.

Vergeleken met onze oude instituties zijn participatieplekken horizontaal, flexibel, reflexief, transparant en open. Netwerken vormen de kern van zo’n werking. Het netwerk creëert de individuele winst en de maatschappelijke functie. De deelhebbenden vertrouwen elkaar omdat ze vrijer en dus bewuster kunnen beslissen met wie ze omgaan of zakendoen. Daarenboven komen meer en meer beheerders van participatieplekken tot modellen om zelfbedruipend te werken.

Met intussen meer dan 100.000 m², verdeeld over 60 broedplaatsen, is het Amsterdamse beleid een succes.

Na het realiseren van netwerken is het vormgeven van publieke ruimte een mogelijke tweede functie van participatieplekken. Mensen komen er samen om te ontspannen en te werken en de omstandigheden zo gunstig mogelijk in te richten. Participatieplekken vormen dan een kruispunt van interculturele ontmoetingen en van culturele, sociale, economische en politieke verrijking. Het zijn plekken van empowerment, co-creatie, participatie, creativiteit en innovatie. Dure woorden, wellicht. Maar al wie zo’n plek van ver of dichtbij ervaren heeft, zal erkennen dat hun praktijk vaak nog ‘duurder’ is, juist zonder veel middelen.

Ten slotte is er nog een mogelijke derde functie: leegstand reactiveren. Participatieplekken zijn niet per se verbonden aan leegstand, maar leegstand kan wel als hefboom fungeren voor een beleid op maat. Alleen komt zo’n beleid maar tergend traag op gang, zelfs al staan er in België talloze gebouwen leeg. Kan het anders?

Amsterdam broedt

Al rond het jaar 2000 ontwikkelde Amsterdam een dienst ‘Bureau Broedplaatsen’ met een uitgebreide website. Daarop is te zien waar er leegstand is, hoe je een broedplaats opstart, welke subsidies er zijn en hoe een commissie creatieven selecteert en recht geeft op goedkopere tarieven. Amsterdam biedt de nodige ondersteuning voor ondernemers die leegstaande panden willen omvormen tot broedplaatsen en geeft hen de nodige ruimte om zelf te bepalen hoe die broedplaats er uitziet. En dat al bijna twintig jaar lang.

Onder ‘broedplaatsen’ begrijpt men in Nederland leegstaande ruimtes die verbouwd worden tot (woon- en) werkruimtes voor en door ‘creatieven’: startende ondernemers, artiesten of makers met culturele en/of sociale doelen. Zo hoopt men maatschappelijke meerwaarde te creëren. Amsterdamse broedplaatsen bestaan dus in de eerste plaats uit atelierruimtes. Enerzijds genieten de geselecteerde creatieven van extra ruimte voor experimenten door onder de marktprijs te huren, anderzijds genieten stadsmakers en huiseigenaars van de voordelen van placemaking of de opwaardering van hun stukje grond. Met intussen meer dan 100.000 m², verdeeld over 60 broedplaatsen, is het Amsterdamse beleid een succes. Niet alleen de creatieve sector ervaart meerwaarde, dat doet ook de stad zelf.

De Ceuvel, Amsterdam

Tegelijk is het belangrijk om zicht te houden op de achterliggende context. Door regeringsbesparingen verdwenen de jongste jaren ook in Amsterdam veel buurthuizen waar mensen met belastingsgeld betaald werden om voor een buurt te zorgen. Vandaag zie je hoe sommige ‘ondernemers’ – al dan niet omdat ze weinig keuze hebben – een ruimte huren in een broedplaats, om dan gratis hun diensten aan te bieden voor een buurt. Mooie voorbeelden zijn kapsters en koks, maar je ziet evengoed dansers en schilders die een stukje van hun zeldzaam geworden tijd wegschenken – alsof de netwerken die ontstaan op deze broedplaatsen, dat sociaal engagement sneller mogelijk maken.

Op basis van de betrokken netwerken vervullen die broedplaatsen nu zelf meer en meer de functie van buurthuis, cultuurhuis, educatieve werking… Broedplaatsen ontwikkelen die nieuwe functies omdat de huurders dat zelf willen en daar een netwerk rond vormen. Zulke netwerken binden zich opmerkelijk genoeg niet langer rond Grote Idealen of politieke dan wel religieuze voorkeuren. Vandaag springen mensen vluchtiger met netwerken om. De ene dag ben je bezig met vrouwenrechten, de week erop betrokken bij een debat rond immigratie. Als beheerder voorzie je dus een ‘en-en’ kapstokverhaal waarbinnen win-win situaties ontstaan, al doe je dit best reflexief door je aan te passen aan de noden en wensen van de buurt en van de gebruikers, zoals LOLA in Amsterdam dat doet.

De maatschappelijke meerwaarde van broedplaatsen is duidelijk.

In januari 2017 opende Lola Lik haar deuren als derde broedplaats van LOLA. LOLA staat voor Leegstand OpLossers uit Amsterdam, een organisatie die leegstaand gemeentelijk vastgoed aan burgerinitiatieven geeft en daarvoor lokale, creatieve en gepassioneerde ondernemers selecteert. Deze broedplaats van 8000 m², ondergebracht in een oude gevangenis vol verhalen, onderscheidt zich door een extra sociale functie op zich te nemen: de opvang van vluchtelingen. Lola Lik creëert voor haar buren van het naastgelegen vluchtelingencentrum kansen om zich creatief te integreren. En doordat LOLA lage huurpijzen betaalt voor de ongebruikte ruimte en die ook verhuurt aan commerciële spelers, komen ze tot zelfvoorzienende modellen.

Een ander voorbeeld dat verder gaat dan de ‘typische’ buurtwerking, bieden ook de broedplaatsen van Acta, die de gecreëerde waarde verder investeert in een Club met presentatieplek. Zo is er Het Volkskrantgebouw met zijn Volkshotel of De Ceuvel, die zelfvoorzienend een zwaar vervuild terrein omvormt tot ecologisch lab, culturele werking en toeristische trekpleister.

Kunst maken met publiek

De maatschappelijke meerwaarde van zulke broedplaatsen is duidelijk. Door lokaal verbindingen aan te gaan met verschillende andere maatschappelijke domeinen, brengen ze mensen sneller in contact met het vreemde, het abjecte of het Andere. Om zulke verbindingen en belevingen te bevorderen, kijkt Rik Pinxten in zijn boek De artistieke samenleving: de invloed van kunst op de democratie uit 2003 in de eerste plaats naar de kunstwereld. Hij beschrijft hoe participatie, inclusiviteit en diversiteit kunnen leiden tot meer democratie en een menswaardiger en socialer samenleven. Volgens Pinxten komt dat alles niet zozeer tot stand door te reflecteren en kennis uit te wisselen, maar net door te beleven, door (een eerder spontane en onbewuste) dialoog en interactie. Dat is waar participatieplekken ruimte voor creëren.

De Koer, Gent

Kunst bevraagt en verbindt door mensen vragen te laten stellen zonder zelf te sturen. Dit anti-autoritaire karakter, dat inherent is aan de kunsten, is dan ook handig binnen participatieplekken. Kunst geeft de nodige ademruimte om samen na te denken over de processen waar ze in participatieplekken mee bezig zijn, om ‘de wereld te verbeteren’ en dat proces ook te verbeelden. Enkele jaren geleden al beschreven Demos & CALXL in hun Manifest voor participatieve kunstpraktijken hoe de relatie tussen artiest en publiek intenser wordt, hoe artiesten uit hun eigen sector breken en in de publieke ruimte vragen stellen om zo mensen te verbinden rond matters of concern of gedeelde belangen. Kunst wordt vandaag minder gemaakt voor een (passief) publiek, maar juist mét een publiek.

Voorbeelden van dit soort praktijken vind je in de publicatie Kunst in opdracht van het Kunstenpunt, met daarin enkele pilootpropjecten van de Vlaamse bouwmeester. Zo staat te lezen hoe Danielle van Zuijlen vertrekt van de rol die kunsten spelen in het vormen van commons, iets waar Pascal Gielen ook over schrijft iets verder in dezelfde publicatie. Onder het mom ‘don’t make it for a community, create a community’ leveren de beschreven pilootprojecten stuk voor stuk voorbeelden van participatieve kunstpraktijken, kunst waarbij het proces centraal staat en het publiek als het ware het kunstwerk vormt.

Participatieplekken hebben kunstenaars nodig, maar evengoed hebben de kunsten baat bij participatieplekken.

Andere voorbeelden vind je in de aflevering Cultuurbarbaren van Tegenlicht, waar bijvoorbeeld Renzo Martens met een Afrikaanse gemeenschap onze visie op economische processen uitdaagt, of op de website van Timelab, een participatieplek waar makers en buurtbewoners een gebouw als coöperatie ontwikkelden, of in de Koer Gent, die met succes een oproep lanceerde voor participatieve kunstenaars die als residenten plaatsgebonden te werk gaan.

Participatieplekken zijn als een biotoop voor de participatieve artiest, net omdat er zo’n diverse pluimage van mensen aanwezig is en omdat er zoveel speelruimte is, over domeinen heen. Op die plekken mag er onzuiverheid zijn, is er ruimte voor sociaal experiment en is er een minimale sturing van bovenaf, waardoor artiesten er zelforganiserend radicale verbindingen kunnen aangaan met andere sectoren.

Het voormalige VTi-magazine Courant besteedde begin 2015 een hele editie aan artist-run spaces en bracht daarmee in beeld hoe artiesten steeds meer zelforganiserend te werk gaan en binnen welke organisatievormen ze dat doen. Ook artiesten kunnen steeds gemakkelijker een netwerk vormen. Sommige van die artiesten komen ertoe, zoals in sommige pilootprojecten van de Vlaamse Bouwmeester, om zelf kleine participatieplekken te ontwikkelen en te beheren. Participatieplekken hebben kunstenaars nodig, maar evengoed hebben de kunsten baat bij participatieplekken.

Naar een Belgisch beleid

Waarom bestaat er in onze Belgische steden, anders dan in Amsterdam, dan nog geen gepast beleid voor participatieplekken? Hun verscheidenheid en hun sectoroverschreidend werk vormen wellicht een eerste drempel. Daardoor zijn ze moeilijk te vatten, in kaart te brengen en dus ook te ondersteunen. Enkele voorbeelden van werkingen die mogelijk onder de overkoepelende term participatieplekken vallen zijn coworking spaces, atelierpanden met buurtgerichte of publieke functies, zowel sociale, culturele als kunsteducatieve organisaties, burgerinitiatieven, creative spaces, vrijplaatsen, off spaces, broedplaatsen, stads- en zorgboerderijen, incubators, werkplaatsen, commons, buurtwerkingen, hubs, herbestemming programma’s voor cultureel erfgoed of FabLabs.

Een beleid voor participatieplekken vormgeven is complex. Zorgboederijen brengen die moeilijkheid goed in beeld. Er verschenen de laatste jaren verschillende rapporten van de VN die het ecologische belang van dit soort kleine participatieve boerderijen aantoonden. Tegelijk blijkt het juridisch niet zo simpel om ze te ontwikkelen. Zorgboerderijen mogen geen oliën, thee of zalfjes produceren en er geen workshops rond organiseren, omdat dit juridisch gezien de farmaceutische sector toekomt.

De Antwerp Tower, Antwerpen

Als je op zo’n plek dan ook culturele evenementen wil organiseren, wordt het virtueel onmogelijk om de nodige vergunningen te krijgen. Verkrijg je ze wel, dan zijn ze vaak niet in verhouding tot het werk dat je doet. Meestal zijn ze te duur voor het aandeel van de participatieplek dat ze innemen. Hoeveel open ruimte moet SABAM op zo’n plek aanrekenen? Of tot waar mag welk deel van het publiek komen om de nodige labels te bekomen? Om een beleid op maat te ontwikkelen is expertise nodig uit vele sectoren.

Het in kaart brengen van deze werkingen, net als hun verschillende modellen en praktijken, vormt dus een logische eerste stap. Om te komen tot een adequate definitie van wat participatieplekken zijn, dienen we te onderzoeken wat participatieplekken en hun werking betekenen voor de cultuursector en daarbuiten, liefst samen met de vele betrokkenen uit de verschillende domeinen. Om daarna te komen tot een taakverdeling per steunpunt, zodat ieder voor zich de waarde van dit soort werkingen in beeld kan brengen en er criteria en een beleid ontwikkeld kunnen worden. Eens dit gebeurd is, komt het erop aan de meerwaarde van een dergelijk beleid te duiden voor lokale besturen.

Ondanks de duidelijke verwijzingen in de ‘visiedocumenten’ van minister Sven Gatz, liet zijn kabinet weten dat er momenteel niemand bezig is met het thema leegstandinvulling. Dit is ook geen makkelijk onderwerp: de verantwoordelijkheid ligt niet enkel bij de minister van cultuur (en jeugd). De thematiek raakt aan de bevoegdheden van zowel federale als Vlaamse ministers van onder meer leefmilieu, zorg, welzijn, economie, stedenbouw en wonen. Daarom lijkt een transversaal of categoraal beleid aangeraden, te vergelijken met bijvoorbeeld het jeugdbeleid.

Er gebeurt vandaag al veel beleidswerk rond participatieplekken, maar tegelijk zeer disparaat.

Wie moet hiertoe de aanzet geven? De minister van cultuur? Net zo goed zou de minister van welzijn, Jo Vandeurzen, het voortouw kunnen nemen, onder het mom van samenlevingsopbouw of op basis van de verbinding tussen de milieu- en de zorgsector die hij stimuleert. Toch heeft cultuur net dat ietsje meer verhaal, zeker met de huidige sociaal-artistieke en participatieve praktijken en met Demos als kenniscentrum in het Vlaams Participatiedecreet. Was het niet de cultuursector die als eerste met flexwerkers werkte of het over horizontaal organiseren had? Alleen kan een steunpunt als Demos, ontwikkeld in functie van het Participatiedecreet, dat werk onmogelijk op zijn eentje aan.

Momenteel zijn er verschillende organisaties bezig met dit fenomeen. Er was het onderzoek van Demos naar vrijplaatsen, van Vitamine naar Creative Spaces, maar evengoed zijn het Kunstenloket en het Kunstenpunt met deze opdracht bezig. En dan zwijgen we nog van de vele Europese onderzoeken en publicaties. Wat is de rol van organen als VVSG, Socius en Cultuurconnect hierin?

In vele actuele beleidsplannen wordt gesproken over doelen die in dezelfde richting wijzen: omgaan met leegstand, nieuwe organisatievormen, ondersteuning van burgerinitiatieven, etc. Momenteel ligt de verantwoordelijkheid echter bij lokale besturen. Zij moeten het aandurven om hun vastgoedbeheerders te stimuleren en budgetten vrij te maken ter leegstandinvulling. De ‘Subsidie tijdelijke invulling van publieke ruimte en leegstaande gebouwen’ van stad Gent bewijst dat het kan. Evengoed is er bij ‘Stadsmakers’ in Antwerpen een ondersteuning voor infrastructurele werken in tijdelijke instellingen, een ideale opstap voor wie van leegstand gebruik wil maken. Al moet je wel een contract van enkele jaren kunnen voorleggen en blijft de ondersteuning een klein bedrag tegenover de mogelijkheden in Amsterdam.

Bemiddelaars creëren niets nieuws, ze maken verbindingen.

Er gebeurt vandaag dus al veel beleidswerk binnen het werkveld van participatieplekken, maar tegelijk zeer disparaat. De tijd is gekomen om deze processen en beleidsmaatregelen in kaart te brengen, al was het maar om wildgroei en misbruik tegen te gaan. Zeker in onze omgang met leegstand is er vooruitgang mogelijk. Laat deze plekken geen slachtoffer worden van de geschrapte bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap inzake Lokaal Cultuurbeleid, maar laat ze net illustreren wat mogelijk is als verschillende steunpunten samenwerken.

Ondersteun bemiddelaars, nu

Een voorbeeld van een mogelijke piste om beleid voor participatieplekken te ontwikkelen is de betrokken bemiddelaars beter ondersteunen. Als netwerken de kern vormen van participatieplekken, is het logisch dat er nood is aan bemiddelaars. Een bemiddelaar weerspiegelt waar de participatieplek voor staat, zonder zelf de invulling ervan te bepalen. Zij of hij doet dan aan bottom-up begeleiding en biedt structuur. Creëer middelen voor deze bemiddelaars!

Daarop hamerde Socius ook al in zijn publicatie Tussen straat en staat, ook al had men het in concreto over ‘frontlijnambtenaren’, die vanuit hun expertise met de nodige vrijheid en spontaniteit in het veld gaan staan, om eerder begeleidend dan sturend in te kunnen spelen op de diverse processen. Bemiddelaars creëren niets nieuws, ze maken verbindingen. Daarom moeten ze kennis hebben van culturele processen en sociaal werk, maar evengoed van wat in hun stad gebeurt op stedenbouwkundig, politiek of economisch vlak.

Is het aan de overheid om te bemiddelen tussen de vele betrokken partijen? In Vilvoorde levert De Kruitfabriek het bewijs dat er mits de juiste partners soms geen nood is aan subsidies. Als een overheid moet leren loslaten, dan zijn dit het soort personen die uitzoeken hoe de burger actiever kan participeren.

De Kruitfabriek, Vilvoorde

Er zijn verschillende soorten bemiddelaars. Het kan een artiest zijn die de mensen uit de buurt of de huurders de juiste vragen stelt of laat stellen. Het kan een ambtenaar zijn die een brug vormt tussen burgers en diensten van de overheid. Of gewoon een beheerder van de participatieplek die perfect weet wat er leeft in en rond de broedplaats. Belangrijk is vooral dat de netwerken en de bemiddelaar de nodige ruimte hebben om reflexief steeds opnieuw doelen te bepalen op basis van bestaande noden.

Momenteel moeten deze bemiddelaars nog op verschillende plekken om middelen vragen, in een taal die niet overal begrepen wordt. Eens er criteria voor participatieplekken ontstaan, kunnen ook de bemiddelaars gemakkelijker ondersteund worden: in welke mate zetten ze in op participatietechnieken, creëren ze maatschappelijke meerwaarde, motiveren ze vrijwilligers, trekken ze partners aan of creëren ze de gewenste lokale impact? Je hebt zowel open participatieplekken die inzetten op complementariteit en dus eerder een lokale functie vervullen, als plekken die thematisch functioneren en meestal een globale uitstraling ambiëren. Als je daarnaast criteria als ‘commercieel vs. maatschappelijk’ en ‘top down vs. bottom up’ inrekent, kom je al snel tot een eerste globale beoordelingsmatrix.

Hoog tijd om participatieplekken beleidsmatig te ondersteunen. Wie brengt de pop-up’s aan het dansen?

In Het Bos in Antwerpen was er vorig jaar het project met Wouter de Raeve en Lietje Bauwens. Op hun website staat te lezen: ‘In het professionele ruimtelijke werkveld is een duidelijke evolutie merkbaar, waarin ruimtelijke denkers of praktijkbeoefenaars – architecten, stedenbouwkundigen, academici en kunstenaars – zichzelf een rol toemeten in de transitie van horizontale processen naar het beleid toe. Hiervoor wordt de dichotomie tussen activist en politiek overstegen, wat leidt tot nieuwe soorten samenwerkingsverbanden met beleidsmakers. Maar deze positie is uiterst broos en ambigue.’

Laat participatieplekken een broze ruimte zijn voor sociaal experiment of een nieuw soort horizontale netwerken, waar mensen iets doen omdat het kan en niet omdat het moet. Dat soort ruimte voor sociaal experiment kan leiden tot meer burgerschapszin, participatie, sociale cohesie, lokale verankering en levendigheid. De voorwaarden zijn er. Er zijn vandaag bemiddelaars die verbindingen stimuleren en faciliteren, een nest bouwen zonder zelf een ei te willen leggen en expert zijn in het werken met een buurt. Ook bij beleidsmakers valt bijna een mantra op rond verbindingen maken tussen verschillende organisaties of sectoren, waarvoor participatieplekken de aangewezen partners lijken.

Hoog tijd dus om participatieplekken beleidsmatig te ondersteunen. Wie brengt de pop-up’s aan het dansen?