Outsider art is out

Door Marie Wauters, op Thu Apr 05 2018 22:00:00 GMT+0000

Wie ‘sociaal-artistiek’ hoort, denkt bijna vanzelf ‘theater’. Toch bewijzen een aantal organisaties dat ze ook met beeldende kunst sterke artistieke projecten met een sociale insteek weten te realiseren. De staat van deze praktijk blijft onder de radar. Omdat er weinig gebeurt? Of omdat het reguliere kunstenveld misschien niet genoeg inspanningen levert om zulke projecten tot bij een breed publiek te brengen? Het potentieel van deze beeldende praktijk is in elk geval groot, zo leert een rondgang door het veld.

Lente 2016. Voor de opening van de tentoonstelling Het kleine gebaar in het Museum voor Schone Kunsten in Gent heeft Manoeuvre, ‘kunstenplek voor co-creatie, ambacht en diversiteit’, haar vertrouwde atelier in het Gentse Rabot omgeruild voor een zaal in het MSK. In hun ‘open atelier’ gaan ze aan de slag met inspirerende gebaren die te zien zijn in kunstwerken van de expo.

Participanten hebben die gebaren gefotografeerd en vervolgens met naald en draad vertaald naar kleine kunstwerkjes in textiel. Allemaal worden die op een tafel gepresenteerd, waarbij bezoekers van de tentoonstelling op zoek mogen gaan naar de gebaren waarop ze zijn geïnspireerd. Het is een eenvoudig idee, maar het zorgt voor een levendige dynamiek in het museum: zowel de deelnemers van Manoeuvre als de bezoekers worden aangezet om de kunstwerken in detail te bestuderen. Een mooi voorbeeld van participatie in de praktijk.

Er toont zich een enorme verscheidenheid aan gebruikte methodieken en media.

‘Je mag er ook één maken, als je wil!’ Chris Rotsaert, artistiek coördinator van Manoeuvre, probeert nieuwsgierige voorbijgangers warm te maken om mee te komen doen. Het is één van de streefdoelen van Manoeuvre: via een gedeelde handeling het publiek tot participant maken. Tegelijk is het open atelier volgens Ernst Maréchal van Manoeuvre ook een ‘performatieve actie’. Het artistieke creatieproces en het toonmoment vallen als het ware samen: deelnemers worden performer, vaak zonder het zelf te beseffen.

Zo probeert Manoeuvre het meer gesloten karakter van de beeldende kunsten te overstijgen en een actieve dialoog op te zoeken met het publiek. Rotsaert beschrijft dat proces als volgt: ‘Als zij samen bezig zijn en je ziet die handen bewegen… Het is communicatie die in stilte bezig is. Ik vind dat echt kunst, dat moment. Dan denk ik: dat is nu hét moment, dat moment is nu het artistieke hoogtepunt.’

Het Kleine Gebaar (c) Manoeuvre

Rotsaert wijst erop dat het materiële resultaat, de werkjes als eindpunt van een creatief proces, niet het enige artistieke product zijn van het kunstenatelier. De zogenaamde ‘immateriële’ kunst, het ‘moment’ dat ze beschrijft, kan je niet ophangen aan een museummuur. Om die immateriële waarde tot bij een publiek te brengen, zijn performatieve acties zoals het open atelier in het MSK belangrijk. Hoe en waar vinden ze vandaag hun plek?

Appelen en peren

Wat meteen opvalt aan het kleine landschap van de sociaal-artistieke beeldende kunsten in Vlaanderen, is zijn hybride karakter. Je hebt organisaties die vertrekken vanuit de diversiteit van een stadsbuurt, zoals bijvoorbeeld Manoeuvre, W wh at*, Globe Aroma en OXOt. Daarnaast zijn er organisaties die ontstaan zijn vanuit de welzijnssector en uitsluitend werken met kunstenaars met een verstandelijke beperking of psychiatrische kwetsbaarheid. Tot deze laatste groep behoren bijvoorbeeld Kunsthuis Yellow Art, KAOS en Wit.h vzw.

Maar strakke categorieën zijn natuurlijk gevaarlijk, en zeker voor de beeldende sociaal-artistieke praktijk ook niet altijd vanzelfsprekend. Om dit deelveld in al zijn veelzijdigheid in beeld te krijgen, is het interessanter om een methodische vraag te stellen: bestaat er zoiets als een ‘sociaal-artistieke methodiek’ die typisch is voor de beeldende kunsten? En hoe kan deze kunst haar weg vinden naar het reguliere kunstenveld?

‘Het is appelen met peren vergelijken.’ Steevast is dat het antwoord dat ik krijg op de vraag wat nu juist het verschil is tussen sociaal-artistiek theater en sociaal-artistieke beeldende kunst. Toch is die vergelijking een boeiende denkoefening, zeker als het gaat om hoe groepen betrokken worden in het creatieproces.

Het kleine gebaar in MSK

Op het eerste gezicht hoort werken in groep meer thuis bij theater, terwijl beeldende kunst een eerder individuele discipline blijft. Ook al zie je steeds meer kunstenaars die resoluut kiezen voor een groepsatelier – denk aan Atelier van Lieshout of Studio Olafur Eliasson – toch onderscheidt een beeldend kunstenaar zich nog altijd door zijn persoonlijke oeuvre, vanuit een historische traditie rond de ‘hand van de meester’.

Binnen het sociaal-artistieke beeldende kunstenveld – dat is een eerste typerend kenmerk – gaat elke organisatie echter anders aan de slag met dit individuele karakter. Voor sommige organisaties is het geen obstakel voor hun sociale engagement, andere overstijgen het juist door resoluut te kiezen voor co-creatie. Er toont zich een enorme verscheidenheid aan gebruikte methodieken en media.

Je kan Manoeuvre zien als een kunstenaarspraktijk waarbij wij samen één kunstenaar zijn

OXOt in Gent is bijvoorbeeld een ‘kunstenaarsplatform met een sociale insteek, dat graag buiten de lijntjes kleurt’, aldus coördinator Joost Willems. Werken in groep is hier eerder uitzondering dan regel. Interactie tijdens de ateliermomenten is geen streefdoel, iedereen kiest zelf wat hij maakt en of hij die dag zin heeft om te schilderen of te tekenen.

Ook bij Kunsthuis Yellow Art in Geel kunnen mensen met artistieke ambities dagelijks komen creëren in het permanente atelier. ‘Iedereen werkt hier op zijn manier, op zijn eigen niveau’, zegt Greet Moons, verantwoordelijke atelierbegeleiding. Projectgewijs wordt er – met workshops of interacties met een professioneel kunstenaar – wel in groep gewerkt, maar de basis blijft het aanbieden van atelierruimte en de nodige artistieke begeleiding voor mensen die elders vaak uit de boot vallen. Veel psychisch kwetsbare mensen hebben nood aan zo’n plaats waar ze naartoe kunnen om hun dag zinvol in te vullen.

Met de co van compagnons

Een totaal andere aanpak zien we bij Manoeuvre in Gent. ‘Co-creatie is onze core business’, aldus Ernst Maréchal. Centraal staat de dialoog tussen een professioneel beeldend kunstenaar en een ‘superdiverse’ groep deelnemers. Vaak gebeurt dat rond handwerk, veelal textiel: één van die universele of ‘niet-talige’ talen waarmee je taalbarrières vanzelf overstijgt. Wanneer mensen samen aan één werkstuk werken – zoals tijdens het open atelier in het MSK – ontstaat er sowieso een dialoog.

‘Je kan Manoeuvre zien als een kunstenaarspraktijk waarbij wij samen één kunstenaar zijn’, zegt Chris Rotsaert. Die chaos van een gedeeld atelier, bestaande uit verschillende karakters die elk hun eigen bijdrage leveren, vergelijkt Rotsaert met de chaos in een kunstenaarsbrein vol impulsen en ideeën. Het is een mooie metafoor voor cocreatie: het geheel is meer dan de som der delen, zoiets.

Beminnend gesproken, Rik Meijers (vzw Wit.h), Watou

Ook bij W wh at* in Brussel, een gedeelde beeldende praktijk, is er sprake van ‘intensieve gedeelde co-creatieve processen’, aldus kunstenaar Jonas Lescrauwaet, één van de drijvende krachten achter de organisatie. ‘Wij laten nooit individuen alleen werken’, zegt Jonas. ‘Je kan het vergelijken met de praktijk van een individueel kunstenaar, maar dan gedeeld.’

Wel gaat W wh at* heel wat experimenteler te werk dan Manoeuvre. De hele werking vertrekt vanuit één grote onderzoeksvraag: ‘hoe kan je tot een meerstemmig oeuvre komen?’ Steeds wordt bekeken hoe impulsen en ideeën van individuen kunnen passen binnen het grotere plaatje. Want net als bij Manoeuvre is er bij W wh at* sprake van een doorlopend artistiek proces: de ene situatie wordt voortgezet in de volgende, enzovoort.

Dat is ongetwijfeld een kracht van de sociaal-artistieke praktijk: ruimte laten voor onverwachte wendingen en nieuwe ideeën

Dé sociaal-artistieke methodiek binnen de beeldende kunsten bestaat dus niet. ‘Elk project is anders’, beaamt Luc Vandierendonck van vzw Wit.h, een sociaal-artistieke werkplek in Kortrijk voor personen met een verstandelijke beperking. ‘Daarom zijn we onze projecten “expedities” gaan noemen: eigenlijk zijn het avonturen.’ Hun uitkomst is ongewis, het proces open. Toen bij vzw Wit.h bijvoorbeeld een cineast meeliep om een documentaire te maken over een welbepaald traject, en één deelnemer met een mentale handicap liever met hem wilde werken, is Thomas uiteindelijk regisseur van een kortfilm geworden.

‘Zoiets bedenk je niet op voorhand, het duikt op en cours de route’, aldus Vandierendonck. ‘Zie het als een mooi voorbeeld van hoe zo’n project eigenlijk op maat geknipt wordt.’ Dat is ongetwijfeld een kracht van de sociaal-artistieke praktijk: ruimte laten voor onverwachte wendingen en nieuwe ideeën, en die ondanks de kleine budgetten toch trachten te realiseren.

Ook al wordt er heel vaak vertrokken vanuit de groep en is co-creatie het nieuwe modewoord, toch is er ook steeds plaats voor de individuele carrière van getalenteerde en gemotiveerde mensen. Zo kent Wit.h de formule ‘Compagnons de Route’, waarmee de organisatie individuele oeuvres van kunstenaars met een beperking ondersteunt en stimuleert. Ook Globe Aroma, een open kunstenhuis in hartje Brussel, heeft een programma om nieuwkomers-kunstenaars te laten doorstromen naar het brede kunstenveld.

Zelfwerk

In het geval van beeldende kunst is er dus niet één vast patroon in creatieprocessen. Dat klinkt wellicht nogal evident, maar in het sociaal-artistiek theater zou die er volgens onderzoeker Astrid Van Steen wel zijn. Op basis van obversaties van repetitieprocessen ontwaarde zij een eenduidige ‘sociaal-artistieke methodiek’, bestaande uit zes fases die in bijna elk proces terugkomen.

Zo is fase 3 ‘de onderzoeksfase’, waarin het gekozen thema geleidelijk en in de diepte ontgonnen wordt met de deelnemers. In fase 4, ‘de creatiefase’, voltrekt zich de ‘artistieke transformatie’: alle verzamelde materiaal wordt door de regisseur(s) in een scenario of tekst gegoten. ‘Het schrijven wordt bij geen enkel project door de deelnemers gedaan, maar is volledig in handen van de regisseur’, observeerde Van Steen.

Bij beeldende kunst ligt dat heel anders, stelt Luc Vandierendonck van Wit.h. ‘Daar moet die stem niet herwerkt worden. Meer zelfs: ze mag niet herwerkt worden.’ En dat is ongetwijfeld een grote kracht van het sociaal-artistieke binnen de beeldende kunsten: de stem van de deelnemer/kunstenaar vertaalt zich meer rechtstreeks in elk werk dat hij of zij maakt.

W wh at*

Uiteindelijk hangt veel ook gewoon samen met de persoonlijkheid van de betrokken makers, geven zowel Greet Moons als Joost Willems aan. Sommige mensen zijn vooral beeldend sterk en spreken dus via hun kunstwerk, andere hebben meer acteertalent hebben en zijn beter in het rechtstreeks toespreken van een publiek.

Een andere kracht van de beeldende kunst is ongetwijfeld dat er naast expliciete participatie (mensen die van a tot z een artistiek proces meemaken) ook veel ruimte blijft voor meer implicietere vormen van participatie, waarbij participanten niet noodzakelijk het hele proces van ontwerp tot en met uitvoering moeten meemaken.

Vooral organisaties die werken vanuit de diversiteit van een bepaalde buurt (zoals Manoeuvre, Globe Aroma of W wh at*), waarderen die verschillende lagen van participatie. Zij staan open voor het komen en gaan van mensen, vinden het niet noodzakelijk om iedereen bij elke fase te betrekken. Dat geeft deelnemers meer vrijheid om zelf te beslissen wanneer zij mee willen komen creëren.

Kunst met grote K?

Kwaliteitsvolle kunst maken is voor de meeste organisaties in het sociaal-artistieke veld de eerste ambitie. Toch krijgen ze nog vaak af te rekenen met het vooroordeel dat door de focus op het sociale de kunstwerken aan artistieke kwaliteit zouden inboeten. Onbekend blijft onbemind, terwijl steeds meer organisaties hun plek als volwaardige kunstenorganisatie binnen het veld weten op te eisen.

Het blijft een interessante discussie: hoort kunst van zogenaamde ‘niet-professionele kunstenaars’ thuis in een museum?

Neem KAOS, een artistiek atelier voor psychisch kwetsbare mensen met een artistieke bekwaamheid. De organisatie bestaat nog maar sinds 2011, maar heeft al samengewerkt met onder meer Bozar, WIELS, Museum Dr. Guislain en het Kaaitheater.

Zulke samenwerkingsverbanden met culturele partners zijn voor vele sociaal-artistieke organisaties van cruciaal belang. Toch staan lang niet alle musea er open voor, of zien ze zo’n samenwerking louter als aanvulling op hun publiekswerking - als ‘een toffe extra workshop’ dixit Ernst Maréchal.

Het blijft een interessante discussie: hoort kunst van zogenaamde ‘niet-professionele kunstenaars’ thuis in een museum? Automatisch brengt ons dat bij het begrip ‘outsider art’, een verzamelnaam voor spontane en onconventionele werken van kunstenaars die buiten het professionele kunstcircuit of in de ‘marge’ werken - zoals kunstenaars met een psychische kwetsbaarheid of een verstandelijke beperking en geïsoleerde kunstenaars die moeilijker een positie in de maatschappij vinden.

Outsider art heeft haar plekje binnen de museummuren al weten te veroveren. In het Museum Dr. Guislain in Gent zit het mee in de vaste collectie. In Brussel is er ook het Art & Marges museum voor zogenaamde ‘outsiders’ of ‘artiesten die in het officiële culturele circuit geen plaats vinden’.

Art & Marges Museum

Aan de basis van het begrip ‘outsider art’ ligt duidelijk een emanciperend doel: aandacht geven aan kunstenaars die uit de boot vallen, die in de marge werkzaam zijn. Maar in de praktijk gebeurt net het omgekeerde. ‘Het woord slaat een muur tussen ‘out’ en ‘in’, en dat is echt problematisch’, aldus Erik Thys, psychiater en medeoprichter van KAOS. Om te beginnen gaat dat onderscheid niet altijd op. Er zijn genoeg voorbeelden van bekende kunstenaars met een ‘psychische kwetsbaarheid’ - denk Vincent Van Gogh - die strikt genomen dus ook tot de outsiders zouden moeten gerekend worden.

Aangezien de link tussen psychiatrische kwetsbaarheid en artistiek talent reëel is, valt daarin geen onderscheid te maken tussen psychiatrische patiënten die kunst maken en kunstenaars met een psychiatrische problematiek. Het gaat in de eerste plaats over kunstenaars. Precies daar ijvert de sociaal-artistieke sector voor: inclusief werken, voorbij elk scherp onderscheid en een daaruit voortvloeiend ‘ander’ circuit (zoals Art & Marges) voor outsider art.

Op dezelfde hoogte

Een dialoog met het brede kunstenveld is nodig, zeker in het kader van destigmatisering. Daarop zet KAOS hard in. ‘Je hoopt dat het werk van kunstenaars als een soort brugje kan werken naar een uiteindelijke destigmatisering rond de hele psychiatrie en zijn bewoners, waar voor sommige mensen toch nog een hele waas rondhangt’, zegt Mike Michiels van KAOS.

En er is duidelijk een evolutie zichtbaar. Naast musea die al langer samenwerken met sociaal-artistieke ateliers - zoals het WIELS, Art & Marges museum en Museum Dr. Guislain - openen zich nu ook steeds meer grote huizen voor dialoog en samenwerkingsverbanden. Naast het open atelier van Manoeuvre in het MSK in Gent, was W wh at* te gast in galerij De Zwarte Panter en het M HKA in Antwerpen en organiseerde Globe Aroma een tentoonstelling in het Jubelparkmuseum in Brussel.

Soms gebeurt het zelfs dat het bredere veld zélf contact opneemt met sociaal-artistieke werkplaatsen, iets wat tien jaar geleden ondenkbaar was. Zo plaatste Kunstenfestival Watou vorig jaar uiteindelijk werk van kunstenaars Arnaud Rogard en Rik Meijers van Wit.h binnen zijn thema ‘de kracht van mededogen’. Hun kunst werd in Watou niet gepresenteerd als werk van ‘Wit.h, een sociaal-artistieke werkplek voor personen met een verstandelijke beperking’, maar gewoon met hun eigen naam. ‘Dat is inclusie pur sang’, aldus Luc Vandierendonck. Hoe iets gepresenteerd wordt, is even belangrijk als de plaats waar dat gebeurt.

Zo deed KAOS in 2014 het project Return to Sender, waarbij het blanco postkaarten verstuurde naar bekende en minder bekende kunstenaars met de vraag die terug te sturen, verlucht met eigen werk. Bij de tentoonstelling van het project in het WIELS werden alle postkaarten op één lijn, dus letterlijk ‘op dezelfde hoogte’ gehangen, zonder onderschriften. Bezoekers kregen dan een folder met daarin per postkaart tekst en uitleg. Van enige hiërarchie tussen ‘bekende’ kunstenaars en ‘psychisch kwetsbare’ kunstenaars was geen sprake meer.

Ook het Museum Dr. Guislain, afgelopen zomer uitzonderlijk ‘Museum Dirk De Wachter’, slaagt er aardig in om de inclusie van de vroegere kunst in de ‘marge’ om te zetten in de praktijk. Bekende kunstenaars als Marina Ambramovic of Bruce Nauman hingen in de expo naast minder bekende maar daarom niet minder goede kunstenaars als Paul Blockx (verbonden aan Kunsthuis Yellow Art) en Florian Bijloos (verbonden aan KAOS). ‘Kunst van patiënten is even absurd als kunst van mensen met meniscusproblemen’, aldus De Wachter in De Afspraak op Canvas. Als destigmatisering kan dat tellen.

Kiezen voor kunstenaars

Belangrijke schakel tussen de grote huizen en het sociaal-artistieke veld zijn in vele gevallen professionele beeldende kunstenaars. Zo kon W wh at*, door samen te werken met Vaast Colson tijdens zijn tentoonstelling in het M HKA, participatieve interventies organiseren met de bezoekers. Kunstenaars als Colson zien zulke projecten als deel van hun oeuvre, niet als iets ‘aparts’ of ‘anders’. Vaak kent hun oeuvre zelf op één of andere manier al een participatief aspect. Samenwerken met een groep mensen die zichzelf niet noodzakelijk als kunstenaar zien, is voor hen veel vanzelfsprekender dan critici vaak denken.

Als je in het begin bepaalt dat je kunst gaat maken, dan ga je ook kunst maken.

Ook het oeuvre van An Van de Vyvere draait altijd om het werken met mensen. ‘Het is altijd participatief, ofwel met het publiek, ofwel in het proces.’ In 2010 deed Van de Vyvere bij Globe Aroma het project Home and away. Samen met een diverse groep mensen zonder vaste verblijfplaats (vluchtelingen, daklozen, expats,…) werd de volgende vraag onderzocht: wat betekent het om een thuis te hebben voor mensen die voortdurend onderweg zijn? Een langdurig artistiek proces liep uiteindelijk uit op een tentoonstelling in het Jubelparkmuseum.

‘Die volwaardige presentatie in een museum is heel belangrijk’, aldus Van de Vyvere. ‘Niet alleen uit respect, maar ook omdat het dan kunst is.’ Dat artistieke aspect is dus een keuze, vindt ze. ‘Als je in het begin bepaalt dat je kunst gaat maken, dan ga je ook kunst maken! Van bepaalde sociaal-artistieke projecten die het proces belangrijker vinden dan het uiteindelijke resultaat, kan ik soms de kriebels krijgen.’ Een van de belangrijkste taken van de betrokken professionele kunstenaar vindt Van de Vyvere juist om te waken over een waardevol artistiek eindresultaat.

Home and Away, Globe Aroma

Ada Van Hoorebeke, een kunstenaar die vooral werkt met batiktechnieken, deed vorig jaar bij Manoeuvre een project rond ‘valse kalligrafie’, een techniek uit Indonesië. Met de deelnemers werkte ze rond patronen geïnspireerd op Arabische tekens, om die uiteindelijk met kunstenaar Maartje Fliervoet over de brengen naar een batiksculptuur. Net die dialoog met verschillende mensen vindt ze zo waardevol voor haar werk als kunstenaar. ‘Je blijft jezelf voortdurend in vraag stellen, moet de hele tijd checken of wat je doet nog wel past in je filosofie.’

Die visie sluit nauw aan bij de missie van Manoeuvre: ‘geen co-creatie zonder kunstenaars’. Voor Ernst Maréchal moet de stem van de deelnemers en die van de kunstenaar evenwaardig doorklinken. Net zomin als het sociale verwaarloosd mag worden, mag ook de autonomie van de kunstenaar niet beperkt worden, wel integendeel. Maréchal hoopt dat contexten als Manoeuvre meer vanzelfsprekende residentieplekken voor kunstenaars worden, waarbij de samenwerking een meerwaarde vormt voor het atelier, maar ook voor het oeuvre van de kunstenaar zelf.

Praatje bij plaatje?

Bij KAOS nemen ze zo’n ‘artistieke residentie’ zelfs letterlijk. In een huis van één van de projecten van Beschut Wonen, verbonden aan het PSC St-Alexius waar KAOS ooit uit is ontstaan, werd een artiestenkamer ingericht. Hier is bijvoorbeeld de Nederlandse fotografe Milou Abel drie maanden komen wonen, samen met zeven bewoners met een psychische kwetsbaarheid.

Tegelijk werkte ze aan nieuw werk met de kunstenaars in het gedeelde atelier van KAOS. Niet toevallig vertrekt haar oeuvre van ontmoetingen met mensen, waarvan ze foto’s maakt. Ook na afloop van het project ging zij verder aan de slag met het materiaal dat ze hier gecreëerd had. Zo’n artistieke residentie in de psychiatrie is in Vlaanderen heel vernieuwend.

Moet het publiek achteraf bij een werk kunnen zien hoe het tot stand is gekomen?

Het zijn artistieke samenwerkingen die de eeuwige discussie rond proces en product vanzelf relativeren. Iemand die professioneel actief is als beeldend kunstenaar mikt van nature op een kunstwerk dat op het einde van de rit tentoongesteld kan worden, zonder dat het artistieke creatieproces daarin noodzakelijk nog zichtbaar moet zijn. Daar worstelt de sector soms nog mee: moet het publiek achteraf bij een werk kunnen zien hoe het tot stand is gekomen?

In sommige gevallen is dat totaal niet aan de orde, in andere gevallen helpt het als kunstenaars het publiek rondleiden door de expo, zoals bij Home and away in het Jubelparkmuseum. Ann Van de Vyvere gelooft dan ook sterk in het vertellende karakter van kunst. Ook de aanpak van Manoeuvre past binnen een meer actieve vorm van presenteren, om de eigenheid van een artistiek proces over te brengen. Denk opnieuw aan het open atelier in het MSK.

Paternalisme voorbij

Al deze voorbeelden laten zien hoe sterk een en ander evolueert binnen de beeldende kunsten. Maar we zijn er nog lang niet. Tussen sociaal-artistieke organisaties en sommige musea is een dialoog opgestart, maar er bepaalde musea zijn duidelijk meer aanspreekbaar dan andere. Alsof een grote instelling voor beeldende kunst zichzelf niet meer serieus zou nemen wanneer sociaal-artistieke organisaties een volwaardige plaats krijgen binnen haar muren? Dat is een paternalistische manier van denken, die gezien het groeiende aantal kwaliteitsvolle sociaal-artistieke ateliers zelfs behoorlijk achterhaald wordt.

Expo 'Return to Sender' in WIELS

WIELS, centrum voor hedendaagse kunst in Brussel, toont dat het anders kan. Deze relatief jonge instelling (van 2007) wil duidelijk een dialoog aangaan met zijn ‘superdiverse’ wijk in Vorst met zijn ietwat armlastige imago. Zo hoopt het museum een ‘symbool van dynamisme en diversiteit’ te worden. WIELS heeft zijn eigen sociaal-artistieke en sociaal-culturele werking en staat ook open voor tentoonstellingen van andere sociaal-artistieke organisaties, zoals Return to Sender van KAOS in 2014.

De filosofie van WIELS maakt dat kwaliteitsvolle tentoonstellingen van hedendaagse kunst hand in hand kunnen gaan met zijn sociaal-artistieke werking. ‘WIELS heeft voor iedereen die hier komt een andere functie of betekenis’, aldus Benoit De Wael, die instaat voor de publiekswerking. ‘Voor sommigen is het een plek waar ze in de gedeelde tuin komen werken, anderen komen hier lunchen of vergaderen en de kunstliefhebber komt de tentoonstellingen bezoeken.’ Kortom, WIELS bewijst dat laagdrempeligheid of sociaal engagement niet per definitie synoniem is met ‘minder kwalitatief’.

Uit de schaduw

Binnen de beeldende kunst is de sociaal-artistieke praktijk dus volop in beweging. Het heeft wat tijd nodig gehad, maar meer en meer organisaties zoeken actief en zelfverzekerd hun weg binnen het reguliere kunstenveld. Jammer blijft wel dat lang niet alle organisaties voldoende middelen hebben voor langdurige samenwerkingen met professionele kunstenaars, vermits precies zulke trajecten vaak een springplank zijn naar grote musea.

Grote instellingen moeten gaan inzien dat de ‘kleintjes’ wel degelijk een meerwaarde kunnen beteken voor hun werking.

Kunsthuis Yellow Art zag haar aanvraag voor werkingssubsidies binnen het Kunstendecreet afgekeurd en ook W wh at* kon haar werkingssubsidies niet verlengen voor vijf jaar. Beide organisaties hopen nu op projectsubsidies om hun praktijk te continueren. En zo dreigt het kleine veld dat de sociaal-artistieke beeldende organisaties vormen, plots nog veel kleiner te worden.

Daarom valt te hopen dat de grote instellingen gaan inzien dat de ‘kleintjes’ wel degelijk een meerwaarde kunnen beteken voor hun werking. Zoals bij WIELS kunnen zij niet alleen helpen om bepaalde onbereikte doelgroepen naar het museum te krijgen, maar ook een ander bewustzijn creëren rond kunstvernieuwing en maatschappelijk draagvlak.

Zowel het beleid als de grote instellingen zullen hun verantwoordelijkheden moeten nemen voor de sociaal-artistieke beeldende kunst, anders is deze sector gedoemd om eeuwig in de schaduw actief te blijven. Gezien het grote potentieel zou dat absoluut een gemiste kans zijn.

Ook al klinkt het cliché, wat kunst hier kan doen, is mensen samenbrengen. Dát is waar het ‘sociale’ in ‘sociaal-artistiek’ ook voor staat. Ernst Maréchal trekt het nog verder open. Hij stelt dat ‘sociaal-artistiek’ als term aan het verdwijnen is, dat het sociaal-artistieke binnen het Kunstendecreet via de functie ‘participatie’ automatisch aan het evolueren is naar co-creatie.