‘Onteren en schaamte moeten op de menukaart van de herdenkingspraktijk worden gezet’

Door Hans van Houwelingen, op Wed Nov 18 2020 23:00:00 GMT+0000

In het debat over racistische standbeelden wordt vaak het tegenmonument voorgedragen als een alternatief voor het klassieke iconoclasme. Het principe daarvan is om bij foute beelden, nieuwe beelden te plaatsen met tegengestelde boodschap, die opschreeuwen tegen hun opponenten. Volstaat zo'n ingreep om een historische fout te herstellen, of moeten we veeleer onze herdenkingscultuur zelf hervormen?

Begin vorige eeuw bestond het countermonument, of tegenmonument, al. Om het rode leger te eren bouwde kunstenaar Nathan Altman, met permissie van Lenin, ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de Oktober Revolutie in 1918, een geweldige suprematistische constructie (à la Malevitsj) rondom de zuil van Alexander I Pavlovitsj. Het moest gehoord en gezien worden dat de tijd van de tsaren voorbij was.

Vandaag luidt de roep om tegenmonumenten op te zetten niet minder luid. Het lastige is echter dat die worden geplaatst in de context van het monument waartegen ze zich verzetten, waardoor ze zijn betekenis niet ontkrachten maar juist bevestigen. Countermonumenten hebben immers geen klank zonder hun verfoeide aanleiding. Je kunt een fout beeld moeilijk goedmaken of, zoals je vaak hoort, ‘in balans brengen’, met een beeld dat wel deugt.

In de Volkskrant stelde Hanco Jürgens dat een monument uit Hamburg de oplossing zou kunnen aanreiken. Naast een Kriegerdenkmal met de glorieuze tekst 'Deutschland muß leben, und wenn wir sterben müssen', dat in 1934 nog door Hitler was onthuld, werd daar een sculptuur geplaatst van creperende concentratiekampslachtoffers. Het kan niet gênanter, zozeer dat een lokale krant in 1986 deze beroemde spreuk van Schiller bovenhaalde: ‘Gegen Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens’. Als het aan Jürgens ligt, wordt de beruchte Nederlandse kolonisator Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) straks overeind gehouden door de slaafgemaakte Tabo Jansz en de Sultan Agung van Mataram. Ondanks de goede bedoeling hangt er een naar en neokoloniaal luchtje aan dit idee.

Het lastige van het tegenmonument is dat het de betekenis bevestigt van het monument waartegen het zich verzet

Helemaal naïef is het recente tegenmonumentale plan van de Christenunie en D66 in Amsterdam om aan 'correcte' monumenten spiegels te hangen, 'voor zelfreflectie'. Kijk maar eens goed naar jezelf! Met wat moraliserende intimidatie kunnen we het monument effectiever maken, moeten hulpelozen hebben gedacht. Ten slotte is de populairste - en goedkoopste - reactie op controversiële standbeelden om ze van bordjes met uitleg te voorzien. Dat pretendeert recht aan geschiedenis te doen maar is in feite alleen effectief om de boel tot bedaren te brengen.

Onteren is ook herdenken

Er wordt onterecht gesuggereerd dat monumenten fungeren als geschiedeniscanon en tegenmonumenten en bordjes derhalve als objectieve correcties. Dat verhult echter de context waarin racistische standbeelden ontstonden, het doel waarvoor ze zijn opgericht en waarvoor ze nog steeds staan: de trots van Nederland, hier synoniem aan koloniale suprematie. Achter vele bronzen façades van standbeelden schuilen dubbele agenda’s met demagogische doelen, en als standbeelden racistisch zijn dan is dat pijnlijk, en iets wat je niet kunt rationaliseren tot een historische anekdote.

Alle aandacht gaat uit naar de hardware van foute monumenten, maar in het veranderen van de software ligt wat mij betreft een serieuze en hedendaagse uitdaging

Vaak wordt het tegenmonument aangedragen als oplossing en als worst voorgehouden, maar dan vooral om de kou uit de lucht te halen en agressie tegen het controversiële erfgoed te beperken. In Londen en Parijs gingen bij de beeldenstorm dit jaar al meteen de opdrachten voor tegenmonumenten de deur uit. Standbeelden vernielen, ze van bordjes voorzien of er countermonumenten tegenaan plakken? Het blijft behelpen.

De herdenkingscultuur kan nochtans ook hervormen. Alle aandacht gaat uit naar de hardware van foute monumenten, maar in het veranderen van de software ligt wat mij betreft een serieuze en hedendaagse uitdaging. Eretekens hebben een gerichte boodschap, maar het zijn de mensen zelf die besluiten of ze die willen ontvangen. Wat monumenten betekenen berust op consensus en daar heeft brons of marmer zich in te schikken. Het probleem bij standbeelden is dat ze altijd in ere zijn opgericht. Eretekens, aangebracht om het hoofd voor te buigen.

Nu we zien dat het morele tij zich keert tegenover verbeelde personen of gebeurtenissen, wordt eren problematisch of zelfs weerzinwekkend, maar herinneren juist belangrijk. We kunnen een nieuw herdenkingsconcept, een ander denkmodel, invoeren dat meer recht doet aan geschiedenis en aan oude monumenten een hedendaagse dimensie toevoegt.

Als een standbeeld als ereteken volledig is misplaatst, dan staat het als schandbeeld waarschijnlijk op de juiste plek

Het past in deze tijd om het herdenkingsceremonieel te emanciperen en een monumentaal concept te introduceren dat de gelegenheid biedt om te onteren. Tussen eren en onteren zit alle ruimte om onbevangen met geschiedenis om te gaan. Onteren en schaamte moeten dan op de menukaart van de herdenkingspraktijk worden gezet. Die is hier nu niet toe uitgerust, want louter voor verering geoutilleerd. Als verering echter beschamend wordt, dan rest ons niets anders dan woede of hypocrisie.

Nationale schandbeelden

De introductie van het 'schandbeeld', een conceptuele vertaling van de schandpaal, zou hier uitkomst kunnen bieden. Het kan een rol spelen als de tegenhanger van het standbeeld. Standbeeld en schandbeeld nemen vaak elkaars gedaante aan, zoals we dit jaar weer hebben gezien. Het zou op zijn plaats zijn als we die transitie van zo’n monument ook erkennen en dus formaliseren dat herdenken ook gepaard kan gaan met ontering en schaamte. Als een standbeeld als ereteken volledig is misplaatst, dan staat het als schandbeeld waarschijnlijk op de juiste plek.

'Wie alles wil herdenken, herdenkt niets', betoogde het organiserende comité van de Nationale Dodenherdenking toen het in 2019 een verzoek afwees om op 4 mei ook buitenlandse oorlogsslachtoffers te herdenken, zoals omgekomen vluchtelingen uit Syrië. Dit merkwaardige voorbeeld toont de maakbaarheid van ogenschijnlijk onbeweeglijke monumenten. Aan welke doden je wel en niet mag denken, wordt door een autoriteit gedicteerd en zet zich in het collectief geheugen, niet in marmer of brons.

Op dezelfde wijze heeft in 2004 het Amsterdamse Stadsdeel Oud-Zuid de huidige denkkaders gedicteerd van het Monument Indië-Nederland. Een bordje aan de achterzijde legt uit dat het monument oorspronkelijk was opgedragen aan de gouverneur-generaal in Nederlands-Indië Jo van Heutsz (1851-1924), maar dat hij 'als pacificator van Atjeh door velen ook verantwoordelijk wordt gesteld voor een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis in Atjeh’.

Een schandbeeld zou zich in het collectief geheugen kunnen nestelen als een plechtig symbool van een schaamtevol koloniaal verleden

Eigenlijk wordt gezegd dat, als we wegkijken van zwarte bladzijden, de koloniale tijd verder prima was. Om het monument zijn functie als ­ereteken te blijven garanderen, moet er koste wat kost worden voorkomen dat een negatief beeld ontstaat van de koloniale geschiedenis. Van Heutsz mag daarom niet meer mee doen, maar ook mag niets eraan herinneren dat Koningin Emma het voor het aanzien van haar dochter belangrijk vond uiting te geven aan een spijkerhard koloniaal bewind, wat de werkelijke reden was om dit monument op te richten. Van Heutsz werd, toen al elf jaar dood, simpelweg gecast als het gezicht daarvan.

Het blijkt nu eens te meer dat veel mensen wél herinnerd willen worden aan de koloniale geschiedenis, maar niet op een huichelachtige manier. Veel pijn en ongenoegen van mensen ligt in het feit dat autoriteiten altijd om de hete brei heen draaien, meeleven als het hen uitkomt maar formeel omfloerst de blik afwenden. Juist dit monument zou zich in het collectief geheugen kunnen nestelen als een plechtig symbool van een schaamtevol koloniaal verleden waarvan niet weggekeken hoeft te worden. Daarvoor moeten autoriteiten meebewegen en bereid zijn het als schandbeeld te formaliseren.

In deze tijd waarin meer dan ooit de bereidheid is om het koloniale verleden in zijn pijnlijke omvang onder ogen te zien, past het om ook de herdenkingscultuur te hervormen en ontering en schaamte symbolisch te institutionaliseren. In het begin zal men daar vreemd van opkijken. Maar stel dat het Monument Indië-Nederland officieel wordt aangewezen om schaamte te betuigen, dan zou dat een grote stap voorwaarts zijn met betrekking tot het delen van ons koloniaal verleden. Het biedt het monument de taal om uit te drukken dat onderdrukking en racisme niet in deze samenleving thuishoren, maar haar geschiedenis ervan is doordrenkt. Bij het Nationaal Schandbeeld Indië-Nederland zou de koloniale geschiedenis in haar totale pijnlijke omvang worden herdacht, waardig met schaamte.