Not Another Brick in the Wall

Door Hannelore Roth, op Tue Nov 25 2025 08:19:00 GMT+0000

In rekto:verso’s Leerplan 2025-2026 maken leerkrachten, kunstenaars en cultuurcritici de staat van het onderwijs op. Waar bevinden zich, vanuit cultuurkritische blik, de hete hangijzers? En wat kan – voorbij de eindtermen en ‘krachtige leeromgevingen’ opgelegd door de Vlaamse overheid – een grondplan zijn voor de toekomst?

Weinig onderwerpen waar zoveel mensen de mond vol van hebben als het onderwijs. Discussies tussen beleidsmakers, onderwijsexperten, leerkrachten, ouders en leerlingen lopen hoog op, zowel in de media als aan de eettafel. Er weerklinkt vaak een alarmistische toon, met een nadruk op ‘crisis’ en ‘tekorten’: verkorte aandachtsspannes bij pubers, ‘taalarmoede’, het lerarentekort, een gebrek aan discipline en respect, tanende autoriteit, de dreiging van generatieve AI-schrijftools enz. Luidt de alarmbel terecht?

In dit nummer maken leerkrachten, kunstenaars en cultuurcritici de staat op van het onderwijs, met een focus op de middelbare school. Wat kan een cultuurmagazine bijdragen aan dit maatschappelijk debat? Waar bevinden zich, vanuit een cultuurkritische blik, de hete hangijzers? Welke plaats hebben kunst, cultuur, taal en literatuur (nog) in het onderwijs? En wat kan een plan zijn voor de toekomst?

Onderwijs is niet los te denken van de plek waar geleerd en onderwezen wordt. De ‘krachtige leeromgeving’ waar in onderwijsdebatten steeds naar wordt verwezen, is altijd een symbolische én materiële ruimte – een schoolcomplex – die een hele geschiedenis in zich draagt. De labyrintische structuur die veel scholen vandaag tekent – een wirwar van gangen die op elkaar lijken maar toch anders zijn, deuren die onvermoed toegang geven tot een of ander rommelhok, zware gietijzeren poorten waarvan niemand de sleutel lijkt te hebben – is het resultaat van een alsmaar uitdijende bouwcultuur volgens de architecturale én educatieve modes van de tijd.

De ‘krachtige leeromgeving’ waar in onderwijsdebatten steeds naar wordt verwezen, is altijd een symbolische én materiële ruimte – een schoolcomplex.

Zo’n labyrintisch schoolcomplex doet enigszins anachronistisch aan in onze ‘transparante samenleving’ (Byung-Chul Han), die gestoeld is op controle, zichtbaarheid en het vermijden of wegwerken van frictie en verschil. De nieuwe schoolgebouwen zijn dan ook rechttoe rechtaan: compacte blokken met grote centrale en functionele ruimtes met veel glas voor open zichtlijnen, die ontmoetingen tussen leerkrachten en leerlingen moeten faciliteren. Maar wat betekenen die ontmoetingen (tussen leeftijdsgenoten, tussen generaties) als ze worden opgelegd door de architectuur van het gebouw?, vraagt schrijver en docent Jeroen van Rooij zich af, terugblikkend op zijn schooltijd in het Augustinianum in Eindhoven. Net op plaatsen waar het oude schoolgebouw volgens hem niet meer goed functioneerde, ontstond er ‘ruimte voor ongeordende, destabiliserende en bevrijdende elementen’ – en daardoor ruimte voor een echt gesprek.

Voor veel auteurs in dit nummer dicteert het heldere grondplan van de nieuwe school de richting van het hedendaagse onderwijs: principes als efficiëntie, meetbaarheid, rendement en direct nut vertalen zich in geïsoleerde deeldoelstellingen en deelvaardigheden, voorspelbare vragen die voorspelbare antwoorden genereren, hapklare formats, een strakke regie met veel regels en protocollen en weinig autonomie. ‘Avontuurlijk’, ‘labyrintisch’ of ‘informeel’ leren, waarbij verbeelding, ambivalentie en verschil de weg wijzen, lijkt niet meer van deze tijd. Integendeel, de eindtermlogica is vooral gericht op sociale integratie – en dus uniformiteit –, schrijft Hanne Janssens in haar tekst over heterotopische scholen. De democratische noodzaak van onenigheid en afwijking komt daardoor onder druk te staan. Die socialiserende tendens valt ook Evelyne Coussens op. Veel scholen zetten, met de beste bedoelingen, in op prikkelarme plekken: snoezelkamers, rusttentjes en time-outzones. Daarmee komen ze tegemoet aan het verlangen van kinderen om aan het oog van de ander te ontsnappen – onder gecontroleerde omstandigheden, weliswaar. Die geïnstitutionaliseerde rustplekken bieden echter niet enkel bescherming voor de kinderen, maar schermen ook de (school-)gemeenschap af van afwijkend, en dus ongewenst, gedrag.

Het heldere grondplan van de nieuwe school dicteert voor veel auteurs de richting van het hedendaagse onderwijs.

Het is in die zin niet verwonderlijk dat enkele auteurs in dit nummer net in taal- en literatuuronderwijs kansen zien om van de ‘norm’ af te wijken. Literatuur is immers idealiter een ‘rommelige vrijplaats’ (Pieter Verstraeten) die geen definitieve uitweg of uitkomst biedt, maar verschil toelaat en cultiveert. Of, zoals Karel De Sadeleer zijn leerlingen adviseert met betrekking tot een gedicht van Lucebert: ‘Doe ermee wat je wil, steek er een wijsvinger in, gooi het op, lees het honderd keer luidop, denk na over wat je hoort wanneer je het voorleest, gorgel de zinnen in de klankdelta van je keel, je krijgt altijd iets terug. Dat je soms in het duister tast, moet je niet erg vinden.’

Via taal, literatuur en theater kunnen ook leerlingen zich emanciperen van wie dat doorgaans niet verwacht wordt: jongeren die gelabeld worden met een ‘B’. Zo trekt theaterplatform Jong Gewei met het project ‘Sloop de muren!’ naar het technisch en beroepsonderwijs om de leerlingen al improviserend aan de slag te laten gaan met theater, rap en dans. Om de jongeren met zelfvertrouwen het podium te laten beklimmen, is het wel cruciaal dat wie vier of meer talen spreekt maar het Nederlands nog niet optimaal beheerst, niet als ‘taalarm’ wordt weggezet in partijprogramma’s die vaak zelf het product zijn van een lamentabele taalbeheersing, schrijft Virginie Platteau in haar terugblik op het taallabo van de jaren 1990. Ook Brussels stadsdichter Lisette Ma Neza ziet in haar online bijdrage meertaligheid niet als verlies maar juist als rijkdom. Haar ideale speelplaats is een ‘plek waar talen door elkaar heen mogen vliegen, zwemmen, springen, hinkelen en zinderen.’

Die uitgelaten chaos zie je misschien ook terug in de beeldbijdrage van Stan Van Rompaey. Een woord, een zin, een titel eisen de aandacht van de kunstenaar op en zetten een associatief denk- en zoekproces in gang. De schijnbaar willekeurige beeldenstroom samengesteld uit found footage die daaruit voortkomt, is voor de ene een spannende juxtapositie van woord en beeld, voor de andere een symptoom van een (doom)scrollende generatie die niet bij de les kan blijven en randomness cultiveert.

Samen met de auteurs-leerkrachten en de studenten grafische vormgeving van de Antwerpse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten die aan dit nummer hebben meegewerkt, hopen we dat rekto:verso’s leerplan je kan verrassen, plezier verschaffen, doen dwalen: van de schoolpoort (en de biopolitieke gesprekken die er plaatsvinden – luizen! snottebellen!), over de speelplaats, naar half verborgen redactielokaaltjes, rommelkamers, bibliotheken (of ‘leeslounges’) en tal van andere plekken waar ‘de vorm breekt en de regels niet langer werken’ (Lieve Shukrani Simoens). Wat dan rest, is ‘wat zich aandient wanneer alles wankelt: ruimte voor iets nieuws. “Welkom crisis”, zegt de schoolpoort.’