Netwerk Aalst: tijd maken voor kunstenaars
Door Eva Decaesstecker, op Wed Mar 21 2018 23:00:00 GMT+0000‘Wij redeneren vanuit de kunstenaars en niet vanuit de instelling’, stellen Els Silvrants-Barclay en Pieternel Vermoortel. Ruim een jaar zijn ze nu bezig, als nieuwe artistieke leiding van Netwerk Aalst. Hoe werkt hun hervorming van het kunstencentrum precies in de praktijk? In de schaduw van Tamás Kaszás’ lopende expo rond collectieve overlevingsstrategieën verdedigt het duo ook meer duurzame manieren van kunst produceren en presenteren.
Een fontein van oude conserven, een houten ruimtetuig, een glijdend winkelkarretje van stugge twijgen: het grote witte gebouw van Netwerk Aalst lijkt deze dagen meer op een posttechnologisch survivalkamp.
In zijn tentoonstelling Sci Fi Agit Prop – een dubbelluik met De Appel in Amsterdam – stelt de Hongaarse kunstenaar Tamás Kaszás een alternatieve wereld voor, die tegelijk heel lokaal is én overal opgebouwd kan worden. Zijn even ambachtelijke als conceptuele universum keert terug naar de essentie van het leven, naar een nieuw nulpunt. ‘We are all from Pangeae’, zo staat er op verschillende prenten doorheen de expo te lezen. We zijn afkomstig van dezelfde oeroude common ground, Pangeae.
In Kaszás’ wereld betalen we niet met geld, maar met knollen en wortels. Water wordt in metalen vaten rondgedragen van de ene naar de andere plek, zodat je via plastieken buisjes je eigen fles kan bijvullen. Tot het water op is.
In Kaszás’ wereld betalen we niet met geld, maar met knollen en wortels.
Enkel voedselvoorziening is niet voldoende in deze hypothetische toekomst: Kaszás installeerde in en rond Netwerk Aalst ook tools voor nieuwe symbolen en levenslessen. Daar horen slogans bij: korte zinnen en krachtige, heldere beelden in propagandistische stijlen. Ze roepen op tot verzet of bieden technieken om te kunnen overleven in een wereld zonder technologie – van groenten verbouwen tot transport.
Niet alleen in zijn werk zoekt Kaszás naar manieren om uit de maatschappij te stappen en zich van het politieke gezag vrij te stellen, hij past dat streven naar onafhankelijkheid ook toe ook in zijn dagelijks leven. Door zélf voedsel te produceren, zélf te bouwen en verbouwen, informele organisatie boven formele organisatie te verkiezen en door industriële productie te vermijden. Stuk voor stuk radicale, maar ook urgente keuzes in onze geglobaliseerde wereld.

Kunstenaars als protagonisten
Dat deze Hongaarse kunstenaar nu in Aalst staat, heeft te maken met de nieuwe aanpak van Netwerk Aalst. Toen Silvrants-Barclay en Vermoortel een dik jaar geleden het stokje overnamen van hun voorganger Paul Lagring, besloten ze de kunstaar en zijn praktijk centraal te zetten. De programmatorische keuzes worden nu niet meer louter van bovenuit genomen, maar zijn mee het resultaat van intensieve discussies met zes huisartiesten Andros Zins-Browne, Daniela Ortiz, Ghislaine Leung, Imogen Stidworthy, Jozef Wouters en Pedro Barateiro.
Programmatorische keuzes worden niet louter van bovenuit genomen, maar zijn het resultaat van intensieve discussies met huisartiesten
Deze ‘protagonisten’ sluiten twee jaar lang aan bij de artistieke kern van Netwerk en praten vanuit hun eigen praktijk mee over actuele en urgente kwesties. De keuze om Kaszás in huis te halen, komt weliswaar voort uit de samenwerking tussen Netwerk Aalst en De Appel, maar sluit evengoed aan bij de discussies van de protagonisten over ‘lokaliteit’. Het is een manier om op een andere manier in het veld te staan.
‘De klassieke positie van instituten botst inderdaad op bepaalde limieten, zowel in beeldende kunst als in andere velden. De manier van kunst maken is de laatste decennia sterk gediversifieerd, waardoor er nood is aan een nieuwe soort ondersteuning door deze instellingen.’ Silvrants-Barclay en Vermoortel – die elkaar zo vlot aanvullen dat hun stemmen nog moeilijk te ontwarren vallen – merken op dat de laatste structurele subsidieronde in 2016 deze transformatie niet bepaald gemakkelijker maakt. ‘Tot dan bestond er in de beeldende kunsten een fragiele maar vruchtbare ecologie tussen kleine, middelgrote en grote organisaties, met elk hun eigen rol voor de ontwikkeling van kunstenaarspraktijken. Tegelijk behielden kunstenaars dankzij projectsubsidies vrij veel autonomie in die samenwerking met instellingen.’
Wat heeft de nieuwe subsidieverdeling dan veranderd?
‘Die ecologie is verstoord. Het aantal projectsubsidies voor kunstenaars daalt en verschillende kleine spelers zijn verdwenen of krijgen geen structurele subsidies meer, zoals Voorkamer (Lier), Croxhapox (Gent) of Objective (Antwerpen). Onze cultuurminister vindt dat we beter evolueren naar grote instellingen die de rollen van al de kleinere organisaties overnemen, alleen krijgen zij voor die extra rol geen extra middelen. Zo kom je er eigenlijk twee keer bekaaid van af: je ontmantelt een systeem én je biedt geen alternatief aan. Voor de beeldende kunst komt daar nog bij dat maakprocessen algemeen ondermaats gefinancierd worden, omdat de mythe leeft dat de kunstmarkt die kost wel mee zal opvangen. Alleen vertegenwoordigt de markt slechts een klein deel van de kunstenaars. Zelfs iemand als Vincent Meessen, die een aantal jaar geleden nog op de Biënnale van Venetië stond, vindt amper een galerie omdat zijn werk te experimenteel en onderzoeksgericht is om te willen verkopen.’

En jullie proberen die verschuivingen nu te compenseren met Netwerk Aalst?
‘Welke rol we precies moeten spelen, zoeken we nog uit. We zien dat als een artistieke vraag, waardoor we als instelling eigenlijk een soort van zevende protagonist zijn, in een proces van trial and error. We kunnen natuurlijk niet alles opvangen wat is weggevallen, maar je wordt wel verplicht tot een agendasetting die moet vertrekken vanuit een veldperspectief: wat heeft het veld nodig?
Praktijken bewegen en evolueren continu, daar moet je als instelling klaar voor staan.
Door doorlopend te blijven praten met de zes protagonisten stappen we af van de institutionele ‘preformattering’: de veronderstelling dat we als instituut weten wat een kunstenaar nodig heeft en hem telkens hetzelfde format kunnen aanbieden. We streven naar een meer integrale ondersteuning van hun praktijken. We willen als instelling ten volle inspelen op de noden van de kunstenaar op dat moment, of dat nu onderzoek, presentatie, discoursvorming, documentatie of postproductie is. Dat vraagt een flexibele manier van werken, kort op de bal. Praktijken bewegen en evolueren continu, daar moet je als instelling klaar voor staan.’
Hoe beweegt Netwerk Aalst dan mee met zijn kunstenaars?
‘Door te redeneren vanuit de kunstenaarspraktijken en niet vanuit de instelling. Anders zijn we weer aan het formatteren en zelf aan het bepalen wat een kunstenaar nodig heeft. Als je vertrekt vanuit die kunstenaarspraktijk, redeneer je vanuit een concrete realiteit. Hoe ga je daar in je programma en je publiekscommunicatie flexibel mee om? Die flexibiliteit heeft een impact op je volledige werking, van poetsman tot boekhouder. Op elk moment moet je de praktische realiteit van arbeidsovereenkomsten, beleidsplannen en tijdige communicatie in evenwicht kunnen houden met de noden van het moment. We zoeken naar de juiste grens: tot waar mag je een groot engagement van je ploeg verwachten, en vanaf waar loopt de druk te hoog op?’
Hoe organiseer je zo’n fragiel evenwicht concreet?
‘Samen met de Beursschouwburg, BUDA en detheatermaker hebben we The Coalition of the Willing opgericht: een overlegorgaan om heel concrete en praktische tools over organisatiestructuren met elkaar te delen. In dat gesprek komen interessante strategieën en structuren naar boven, maar uiteindelijk blijft een groot deel puur mensenwerk: de juiste mensen vinden voor de juiste plaats. Iedereen moet weten wat zijn rol is binnen de organisatie. Zo geef je werknemers niet alleen verantwoordelijkheid, maar ook vrijheid.’
En je bezoekers? Is voortdurend vertrekken van de particuliere noden van je kunstenaars wel zo publieksvriendelijk?
‘Dat hangt af van de manier waarop je het publiek benadert. Onze ‘protagonisten’ beseffen heel goed dat we hier niet in Brussel zitten, waar je vooral op kunstenaars en kunstliefhebbers zou kunnen mikken. In Aalst gaan we bewust een andere uitdaging aan en daar zijn kunstenaars ook zelf op zoek naar. Ze willen dat hun kunst echt werkt voor een breder publiek. Tegelijk willen we een huis zijn waar mensen gewoon kunnen zijn, met een filmprogramma en een café. En vanuit dat gewoon kunnen zijn hopen we ze mee te nemen naar de vele andere kamers, met discussies, workshops, tentoonstellingen.

We willen de drempel dus verlagen, maar zonder de inhoud van de discussie te reduceren. Het gesprek met het publiek wordt zo juist specifieker, omdat je vertrekt vanuit de praktijk van de kunstenaars met wie je werkt. Vanuit de inspiraties van Tamás Kaszás kom je dan uit bij een workshop rond druktechnieken voor de leerlingen van de academie, of een kinderworkshop rond revolutionaire vlaggen. Zonder didactisch te worden, richt je een plek in waar via kunst nagedacht wordt over de wereld, als een voortdurend wisselend gesprek. Met Bureau d’Alimentation houden we diners en discussies rond voedsel en met De Appel – waar we de tentoonstelling van Kaszás mee cureerden – organiseren we sci-fi-sessies. Zo krijg je heel verschillende vormen van publieke bemiddeling.’
Is dat zo anders dan in andere instellingen?
‘Vooral inhoudelijk benaderen we ons publiek anders. Door twee jaar lang te focussen op de kunstpraktijken van de protagonisten, kan je veel langer aan de slag met specifieke onderwerpen en maatschappelijke vraagstellingen. Telkens benader je ze op verschillende manieren en voor andere publieken, zonder telkens weer van nul te moeten beginnen. Wij hopen dat we zo een breder publiek kunnen aanspreken.’
Kunnen jullie al inschatten of die benadering werkt?
‘Als je wil dat een kunstwerk werkt en het deel wordt van een publiek debat, moet je daar tijd voor nemen. Je moet iets kunnen uitproberen, kijken of het lukt en het anders opnieuw proberen op een andere manier. Ook daarin speelt – opnieuw – flexibiliteit een belangrijke rol. We werken bewust traag. Tegelijk kiezen we vooral voor kunstenaars bij wie we voelen dat ze een maatschappelijke vraagstelling centraal willen stellen. Zo heeft Kaszás een paar jaar geleden al een interessant project gedaan over voedsel in tijden van hongersnood: wat kan je zelf kweken? In Aalst zijn er veel mooie initiatieven rond het belang van korte keten, voedselproductie en alternatieve economieën. Zo kan je gemakkelijk inspelen op de aandacht die er al voor bestaat.’
Naar Aalst komen was voor jullie een bewuste keuze. Hoe is jullie gesprek met het Aalsterse gemeentebestuur?
‘We voelen ons verantwoordelijk om bij het beleid bepaalde knelpunten aan te kaarten, door bijvoorbeeld de heersende obsessie met zichtbaarheid te doorprikken. Er wordt nog te vaak van uitgegaan dat wanneer iets zichtbaar is, het per definitie maatschappelijk ook te verantwoorden is. Die verantwoordelijkheid vertaalt zich ook in gesprekken over kunst met lokale politici, hoe moeilijk en frustrerend die soms ook zijn.’

Wat hebben lokale politici nog altijd niet helemaal begrepen?
‘Ze willen kunst vaak vooral instrumentaliseren: als het niet als communicatiemiddel of als entertainment is, dan wel als een soort vehikel dat alle andere problemen moet oplossen waar niemand anders iets mee kan: van sociale cohesie en diversiteit tot de nood aan een nieuwe ritualiteit of de schaarse verlichting onder de spoorwegbrug. Daar waar kunst lang zijn belang moest aantonen via zijn economische impact, heeft het neoliberaal beleidsimperatief zich nu getransformeerd in het gebruik van kunst als een soort dienstverlening. Het krimpende maatschappelijk draagvlak voor meer experimentele kunstruimtes als Netwerk Aalst baart ons zorgen. Zowel bij het beleid als bij een breed publiek groeit de tendens om te zeggen: als het geen Borremans is, is het allemaal hobbywerk. Aan ons dus om daar iets aan te doen!’
Verhouden jullie zich tot de politieke agenda van de stad?
‘We schuwen geen enkel debat. Waarom het belangrijk is om te investeren in kunst en wat kunst wel en niet kan doen, moeten we dringend meer gaan bevechten aan alle kanten van het politieke spectrum. Tegelijk gaan we kunst niet misbruiken om tegen of voor iets te zijn. Kunst direct politiek inzetbaar maken is verkeerd.
Kunst direct politiek inzetbaar maken is verkeerd.
In onze dialogen met het lokale beleid hameren we erop dat kunst niet perse moet bijleren, inspireren, verheffen of verbinden. Hoewel kunst al die dingen kan – zo leert Tamás Kaszás hoe propagandabeelden werken – moet ze soms ook gewoon niets. Misschien is dat wel haar grootste politiek relevantie: het weigeren om steeds mee te stappen in een productiviteitslogica.’
Niet alleen de tentoonstelling van Kaszás, ook die van Chrysanthi Koumianaki sluit aan bij het idee van ‘lokaliteit’. Wat betekent dat begrip voor jullie?
‘Lokaliteit is een paraplubegrip dat zoveel dingen kan betekenen, daarom wordt het vaak te oppervlakkig ingevuld. Voor ons draait lokaliteit om nabijheid, niet om identitaire verwantschap. Integendeel, zelfs. We vinden dat het identiteitsverhaal ontkoppeld moet worden van lokaliteit. Daarom zoeken we de betekenis van het woord op een interpersoonlijke niveau van nabijheid, dat zowel fysiek als mentaal kan zijn.
We vinden dat het identiteitsverhaal ontkoppeld moet worden van lokaliteit.
Mentale nabijheid is bijvoorbeeld het geval van Pieternel, die in Wenen woont, maar heel lokaal is in Aalst omdat ze 80% van haar tijd bezig is met Aalst. Dat is evengoed een vorm van lokaliteit. Omgekeerd kan lokaliteit even goed een combinatie van eenzaamheid en nabijheid zijn: je kan heel dicht bij een persoon of een plek staan en je toch heel eenzaam voelen.’
Proberen jullie anders om te gaan met Aalst dan jullie voorganger?
‘We hebben heel veel respect voor onze voorganger die een ongelooflijk traject heeft afgelegd, waar we nu op kunnen verderbouwen. We hebben opnieuw wat meer aandacht voor de omgeving van ons huis, voor de lokale context. Zo kunnen we beter onze plek in de stad claimen. Het is niet iets dat buiten ons staat en waartoe we ons proberen te verhouden. Als instelling geven we die omgeving mee vorm. Wij coproduceren de lokaliteit zelf mee.’