Mexico ’68: verenigde studenten tegen gepantserde tanks

Door Natalia Velazco Placencia , op Tue May 29 2018 22:00:00 GMT+0000

Mexico City ‘68 staat geboekstaafd als de Olympische Spelen waarop de zwarte lopers Tommie Smith en John Carlos op het podium van de 200 meter hun vuist hieven tegen de rassendiscriminatie in de VS. In Mexico zelf herinneren we ons dat jaar veeleer om het bloedbad van Tlatelolco, waarbij op 2 oktober 1968 op het Plaza de las Tres Culturas honderden betogende studenten, volwassenen, bejaarden en zelfs kinderen werden afgeslacht. De Spelen gingen tien dagen later gewoon door, alsof er niets gebeurd was.

Lea aquí la versión original en español del artículo

We zijn 1966, twee jaar eerder. Víctor Manuel Velazco Damián, mijn vader, is in Mexico City student aan de Instituto Politécnico Nacional, in de Vocacional 7, richting ingenieurswetenschappen, fysica en wiskunde. Behalve één jas en één paar schoenen zijn deze studies het enige wat hij heeft. Zijn vader - een dorpsarts - heeft nooit naar hem omgekeken, zijn moeder is op zijn twaalfde gestorven aan een hartaandoening. Voor hemzelf zat er toen niets anders op dan te beginnen werken.

Vandaag, in 1966, is zijn studiebeurs zijn enige levensverzekering. Toen een professor ooit eens onterecht een examen uit zijn handen trok, bleken zijn woede en zijn angst om die beurs te verliezen zo groot dat de professor zijn examen prompt teruggaf. Victor is een doorzetter. Als kind dronk hij al het bloed van iguana’s om sterk op te groeien.

In Mexico is Mei ‘68 geen verhaaltje van vijftig jaar geleden.

Het is zijn verhaal, dat van mijn vader, waaraan ik het relaas van Mexico ‘68 wil ophangen. Victor is intussen dood. De herinnering aan zijn politieke strijd, en aan die van vele anderen, leeft nog dagelijks voort. In Mexico is Mei ‘68 geen verhaaltje van vijftig jaar geleden, maar een ervaring van alledag, tot op vandaag.

‘Onteigen’ een geldtransport

Vorig jaar kwam mijn moeder vanuit de Verenigde Staten op bezoek in Mexico City. Ze passeerde op mijn werk en we wandelden samen langs de tuinen van het Centro Cultural Universitario. Toen we even op het gras gingen zitten, vertelde ze zonder enige aanleiding:

  • Toen ik met je vader woonde, zei hij op een ochtend: ‘We gaan een onteigening doen, vanavond zal ik niet thuis komen slapen. Maak je geen zorgen, alles komt goed. We gaan een geldtransport overvallen.’ Je vader verstopte een revolver en kwam die nacht inderdaad niet thuis.

Mijn moeder blikte vredig naar de bomen en genoot van de zon.

  • En dan!? Wat is er dan gebeurd?!
  • De volgende ochtend kwam hij thuis met een zwarte zak vol geld. Hij maakte die leeg op het bed en verdeelde het geld binnen de politieke organisatie waarbij hij militeerde. Hij zei: ‘Alles is goed verlopen, het gaat goed met ons, geen enkel schot…’

De zon bleef schijnen. Mijn moeder lachte eerst een beetje met de revolutionaire rebellie van de jaren 1970 in Mexico en dan nog een beetje met mijn verbazing. In die tijd was mijn vader een arbeider in Altos Hornos de México, terwijl mijn moeder in een fabriek van Ricolino clownlolly’s voorzag van snoepoogjes.

Een spoor van stakingen

Voor een goed begrip van de gebeurtenissen van ‘68 moeten we eerst terug naar de algemene spoorstaking van tien jaar eerder, vanaf 2 augustus 1958, geleid door Demetrio Vallejo. De spoorarbeiders legden de spoorwegen lam en riepen andere sectoren op tot solidariteit, van de Mexicaanse elektriciens en de Revolutionaire Beweging van het Onderwijs, tot studenten, telegrafisten en de 34ste en 35ste secties van de Vakbond van Oliearbeiders.

Hun verzet was vergelijkbaar met de grootschalige stakingen van mei ’68 in Frankrijk. Het lanceerde Demetrio Vallejo vanuit de kelders van de arbeidersklasse tot een historische figuur die Mexico het begrip ‘massabewustzijn’ bijbracht, via organisatie en mobilisatie. Vallejo kreeg steun van duizenden spoorarbeiders en won een historische syndicale verkiezing met 59.759 stemmen tegen 9 voor zijn tegenstander.

Op 28 maart 1959, onder president Adolfo López Mateos, viel het leger de spoorarbeiders met veel geweld aan. Ze namen Vallejo en meer dan 10.000 arbeiders gevangen, op beschuldiging van het aanzetten tot sociale onrust (disolución social). In de gevangenis van Lucumberri ging Vallejo volop studeren en theoretiseren, zoals het hoofdrolspelers van sociale bewegingen betaamt.

Net die zelfkennis, je historische moment proberen grijpen, was ook een rode draad door Víctors revolutionaire politieke praktijk.

Van Havana tot Parijs

Twee maand voor de repressie tegen de spoorarbeiders, op 1 januari 1959, triomfeerde de Cubaanse Revolutie en kondigde Castro in Havana luidkeels de nederlaag van het Yankee-imperium af. Die revolutie was nabij, slechts een paar honderd kilometer van de Mexicaanse kust. Met Cuba onderhield het Mexicaanse volk al heel lang een historisch broederschap.

Zelf bezocht ik Havana voor het eerst in 1993. Vierendertig jaar na de overwinning van de Cubaanse revolutie en onder het motto ‘We weten niet wat de toekomst zal brengen, maar laat haar het vrije Cuba leren kennen!’, werd ik naar het socialistische eiland gestuurd. Tien jaar oud en met 100 dollar op zak, danste ik El Carnavalito in groep, ruilde ik mijn Transformers-polshorloge Made in China voor een papaja, kreeg ik een Cubaanse grootmoeder die ik me perfect kan herinneren en keerde ik uiteindelijk naar Mexico terug met een oorontsteking door een overdaad aan zeewater. Plus cadeautjes met de beeltenis van Ché voor mijn vrienden.

Che Guevara

Op 16 april 1967, een jaar voor mei en oktober 1968, sprak Ernesto Ché Guevara zijn beroemde Boodschap aan de volkeren der wereld uit op de Conferentie Tricontinental van Revolutionaire Solidariteit, een conferentie voor vertegenwoordigers uit honderden subversieve organisaties uit Azië, Latijns-Amerika en Afrika. Ché noemde de eenheid van de volkeren en de vernietiging van het imperialisme het hoofddoel, en de Verenigde Staten ‘de grote vijand van het mensdom’.

Hij beklemtoonde dat de gewapende revolutie nabij was. Door zijn speech hoor je nog altijd de revolutionaire ethiek van de militanten van toen. Die impliceert een engagement voor het leven, menselijke interacties gestoeld op solidariteit en het geloof in een nieuwe mens. Het was deze ethiek die ook mijn opvoeding richting gaf. De omvang en de implicaties ervan begreep ik pas echt bij Víctors dood op 23 augustus 2014.

Ché vermeldt in zijn boodschap aan de Tricontinental: ‘De solidariteit van de progressieve wereld met het volk van Vietnam lijkt op de bittere ironie waarmee het plebs de gladiatoren in het Romeinse circus aanmoedigde. Het gaat er niet om het slachtoffer gewoon succes te wensen, maar om zijn lot te delen, om hem gezelschap te houden in de dood of in de zege.’

Jean-Paul Sartre en Daniel Cohn Bendit

Over die menselijke solidariteit die gesmeed wordt in de hitte van de strijd, had ook Daniel Cohn Bendit het op 20 mei 1968 in een gesprek met Jean-Paul Sartre. Over een krachtige alliantie tussen arbeiders en studenten zei Cohn Bendit: ‘Er zijn eigenlijk drie etappes. Eerst is er wantrouwen, niet alleen van de arbeiderspers maar ook onder de arbeiders zelf. Hun reactie is dan: “Wat willen deze rijkeluiszoontjes die ons komen storen?” Maar later, na de straatgevechten, na de confrontatie tussen studenten en politieagenten, verdwijnt het wantrouwen en ontstaat de solidariteit.’ Hij concludeerde: ‘Het is logisch dat de arbeiders ons niet met open armen ontvangen. Die band zal enkel ontstaan door samen te strijden.’

Revolutionair broederschap

Toen Víctor in 2014 stierf, kwam druppelsgewijs ook de oude garde naar de wake: militanten van de revolutionaire bewegingen van het huidige Mexico. Zelf had hij zijn politieke bezigheden altijd goed afgeschermd voor zijn familie.

Na zijn dood kreeg ik toegang tot twee onuitgegeven teksten van zijn hand: I. Bijdrage aan de Geschiedenis van de Communistische Liga 23 September (geschreven in 2013) en II. Kritiek op het Manifesto (geschreven in 1982, een jaar voor mijn geboorte). Terwijl ik dit artikel schrijf, lees ik voor het eerst beide teksten, en dit is wat ik nu over hem weet: Víctor was in de jaren 1970 en omwille van zijn betrokkenheid bij de studentenbeweging van 2 oktober 1968, de militaire verantwoordelijke van de politieke revolutionaire organisatie Lacandones.

In zijn Bijdrage aan de Geschiedenis van de Communistische Liga 23 September wijst mijn vader op de waarde van de revolutionaire ethiek, waar ook Ché het al over had:

Geen gevoel van broederschap is zo sterk als in een groep die bereid is om het leven op te offeren voor gedeelde dromen.

‘Geen gevoel van broederschap is zo sterk als in een groep die bereid is om het leven op te offeren voor gedeelde dromen; als elkeen zijn leven op het spel wil zetten om zijn medestanders te redden; als iedereen in operaties voor de meest riskante posities kiest; als elk van hen bereid is tot meer opofferingen, om alles te geven zonder iets in ruil te vragen. Enkel in zulke omstandigheden bouw je echt menselijke waarden en relaties op.’

Een andere belangrijke opmerking van Ché in zijn Tricontinental-toespraak was dat de ‘revolutie rijpt’ in Latijns-Amerika en dat guerrillabewegingen in Guatemala, Colombia, Venezuela en Bolivia daar een voorbeeld van zijn. Hij waarschuwt, als in een strijdlied:

‘Het zal een lang en wreed gevecht worden, waarvan de fronten zich uitlengen tot de schuilplaatsen van de guerrilleros, tot de steden en de huizen van de strijders – waar de repressie op zoek zal gaan naar gemakkelijke prooien onder de familieleden, in het afgeslachte boerenvolk, in dorpjes vernietigd door vijandelijke bommen. We worden in dat gevecht gedwongen. Er is geen andere oplossing dan het voor te bereiden en aan te gaan.’

Meedogenloze repressie

Op 22 juli 1968 is er een schermutseling tussen studenten van de Vocacional 5 van het Instituto Nacional Politécnico en de middelbare school Isaac Ochoterena, aangesloten bij de Universidad Nacional Autónoma de México (UNAM), allebei gelegen op de Plaza de la Ciudadela. Uiteindelijk valt er in de Vocacional 5 een speciale eenheid van de politie binnen die bijzonder repressief optreedt tegen studenten, academici en administratief personeel. Een dag later is er sprake van gevangenen, doden en vermisten.

Juli 1968, Mexico City

Om de verontwaardiging en de onvrede te kanaliseren, roept de (staatsgecontroleerde) Federatie van Studenten Techniek op tot een betoging van de Plaza de la Ciudadela naar het Hemiciclo a Juárez. Er komen meer dan tweeduizend studenten op af. Ze roepen ‘Zócalo! Zócalo!’ en lopen richting de Plaza de la Constitución om daar te verbroederen met de Communistische Jeugd en het Nationale Centrum van Democratische Studenten, die op dat moment deelnemen aan een herdenking van de bestorming van de Moncada Kazerne, geleid door Fidel Castro.

Om een ontsporende demonstratie van al die cellen te voorkomen, reageren de ordediensten met meedogenloze repressie op ongewapende burgers. Het resultaat is opnieuw een reeks dode, gewonde en gevangen genomen jongeren.

Deze nieuwe represaille geeft aanleiding tot de oprichting van de brigades, georganiseerde onderdelen van de studentenbeweging van 1968. Groepen van telkens een zestigtal studenten gaan op middelbare scholen en op faculteiten getuigen over de repressie en roepen op tot stakingen uit solidariteit. De eerste Strijdcomités worden opgericht.

Politiek flashen

In de ochtend van 30 juli 1968 ontploft de poort van de eerste middelbare school van San Ildefonso, aangevallen door een bazooka van het leger. Tegen amper 300 studenten zet de regering van Díaz Ordaz het leger en oorlogswapens in. Meer hebben onbesliste faculteiten niet nodig om zich bij de staking aan te sluiten. Binnen de paar dagen valt het middelbare en universitaire onderwijs van het land de facto stil.

Gaandeweg ontpopte de staking zich tot een politieke beweging met nieuwe structuren.

De studenten richten de Nationale Stakingsraad (CNH) op en formuleren een eisenlijst. Onder de fundamentele punten: vrijheid voor politieke gevangenen, schrapping van artikels 145 en 145bis van het Federale strafwetboek (rond de disolución social die Demetrio Vallejo al 12 jaar in de gevangenis hield), afschaffing van de speciale eenheid van de politie en opheldering over de verantwoordelijkheid van de agenten die betrokken waren bij het geweld. Gezien de schending van de universitaire autonomie spreekt ook UNAM-rector Javier Barrios Sierra zich uit vóór de eisen van de studenten.

Gaandeweg ontpopt de staking zich tot een politieke beweging met nieuwe structuren: de assemblee als hoogste instantie in het beslissingsproces, de brigade als vehikel van informatie en agitatie, het Strijdcomité als permanente vertegenwoordiging van de assemblee en later ook de Coördinatie van Strijdcomités. Deze nieuwe structuren omzeilen de bemiddelaars die door de staat zijn aangeduid, zoals de Alumnivereniging en de Federatie van Studenten Techniek.

Niet alleen de collectieve daadkracht van de brigades, maar ook hun propaganda en hun agitatievermogen – dankzij de theoretische voorbereiding en de politieke kennis van hun woordvoerders – overtreffen de mogelijkheden van de ordediensten. Hun agitatie en sensibilisering zet zich door op straat – en dus oog in oog met repressie, schietincidenten in scholen, dodelijke slachtoffers en de zich vernieuwende overheidstactiek van aanhouding-verdwijning.

Op dit punt ziet de ‘flashmeeting’ het licht: politieke interventies, elke dag geperfectioneerd op het slagveld. Ze vinden plaats onder brigades van vijf tot tientallen studenten, afhankelijk van de strategie van de dag. Woordvoerders (de meest bekwame en theoretisch onderlegde studenten) verdelen de taken: muren en gevels bekladden, propaganda en pamfletten verdelen, fondsen- en voedselwerving voor de strijd. Er worden ook molotovcocktails uitgedeeld en verantwoordelijken voor de veiligheid aangeduid. Een flashmeeting duurt tussen de vijf en de vijftien minuten en kan zo nodig de hele dag lang herhaald worden.

In de zomer van 1968 betuigt de UNAM via de Universitaire Raad steun aan de petities van de Algemene Stakingsraad, en toont ze zich solidair met de beweging van de Academie van Mexicaanse Dans van Bellas Artes en de Revolutionaire Beweging van het Onderwijs.

Het leger blokkeerde alle uitgangen van het plein en schiet op de deelnemers van zes uur ‘s avonds tot één uur ‘s nachts.

Intussen verhardt de houding van Díaz Ordaz’ regering tegenover de politieke staking. Terwijl de CNH oproept tot manifestaties van vierhonderdduizend man, worden er gepantserde wagens en tanks door de stad gestuurd. Ongeïdentificeerde militaire troepen overvallen met wapens van hoog kaliber de gebouwen die in handen zijn van studenten. Het leger bezet niet alleen de Ciudad Universitaria, de Stadscampus van de UNAM, maar ook publieke pleinen.

De slachtpartij van 2 oktober

Víctor maakt op dat moment deel uit van de Coördinatie van Strijdcomités en neemt deel aan de slag van 23 september 1968 in Casco de Santo Tomás, waarbij studenten vechten tegen het leger en de paramilitaire groep Batallón Olimpia, gewapend met 15 gepantserde wagens, granaatwerpers, meer dan 600 soldaten en 150 politieagenten. In deze slag herovert de overheid de Vocacional 7.

Na deze confrontatie kiest de Coördinatie van Strijdcomités een nieuwe strategie: geen massale bijeenkomsten meer, wel parallel strategisch werk op verschillende punten van de stad. Die beslissing brengt Víctor op 2 oktober naar een informatiebijeenkomst in de luchthaven, terwijl daar de eerste atleten arriveren voor de Olympische Spelen die tien dagen later zouden beginnen.

Opening Olympische Spelen, oktober 1968

Tegelijk verzamelen zich die dag op de Plaza de las Tres Culturas, tien kilometer verderop, elektriciens, spoorarbeiders, studenten en sympathisanten van de beweging, in totaal meer dan 15.000 aanwezigen. Ze vallen ten prooi aan de Operación Galeana, onder leiding van Marcelino García Barragán, Staatssecretaris van Defensie. Ze wordt uitgevoerd met scherpschutters, minstens 5.000 soldaten en het Batallón Olimpia, herkenbaar aan de witte handschoen of de witte zakdoek in hun borstzak. Het leger blokkeert alle uitgangen van het plein en schiet op de deelnemers van zes uur ‘s avonds tot één uur ‘s nachts.

Tot vandaag blijft het onduidelijk hoeveel dodelijke slachtoffers er die nacht precies gevallen zijn. Men schat die aantallen op twee- tot driehonderd. Aanwezige journalisten, waaronder de Italiaanse journaliste Oriana Fallaci, werden opgepakt en al hun materiaal afgepakt, waardoor het bloedbad in nevelen gehuld blijft. Ook toen had het geen impact op de Olympische Spelen, al geldt het in eigen land als een keerpunt in Mexico’s naoorlogse geschiedenis.

Twee maanden later ontbindt de Nationale Stakingsraad zijn activiteiten, maar de slachtpartij radicaliseert wel de meest geëngageerde studentengroepen tot meerdere clandestiene en revolutionaire groepen over het land. Mexico City zelf wordt tussen 1968 en 1976 een sociaal laboratorium, waarin meerdere politiek-militaire organisaties elkaar opzoeken voor samenwerking en uitwisseling van standpunten, ervaringen en idealen.

Shakespeare in het Zwarte Paleis

Twee maanden na de aanhouding van Víctor, op 23 januari 1973, wordt de Communistische Liga 23 september opgericht, een revolutionaire organisatie met nationaal bereik en twee guerrilla-eenheden in de bergen van Oaxaca en in de Gouden Driehoek van de noordwestelijke steden Chihuahua, Sinaloa en Durango.

In welke armoedige staat bevindt een land zich wanneer een revolutionaire militant zich gelukkig prijst als hij in de gevangenis kan rekenen op drie maaltijden per dag en meer dan vier uur slaap?

In welke armoedige staat bevindt een land zich wanneer een revolutionaire militant zich gelukkig prijst als hij in de gevangenis kan rekenen op drie maaltijden per dag en meer dan vier uur slaap, ondanks de folteringen door de autoriteiten? Deze bekentenis van geluk van gevangenen in Lecumberri hoorde ik van Javier, vriend en celgenoot van Víctor. Javier liet ook weten dat mijn vader nooit een woord sprak over zijn politieke activiteiten of die van zijn kameraden, zelfs niet onder de beruchte martelingen door Comandante Mendieta, in het Zwarte Paleis van Lecumberri.

In Lecumberri las Víctor alles van Shakespeare, Dostojewski en het klassieke werk van Marx, Engels, Lenin, Mao, Ché, Fidel, Giao, Clausewits, Tzun Tzun en anderen. Hij zei dat hij afgestudeerd was van de Universiteit van het Zwarte Paleis, met een postgraduaat in de Gevangenis Oost (Reclusorio Oriente). In de dertig jaar dat ik hem kende, kan ik me niet herinneren dat ik hem ooit een vraag stelde waarop hij moest antwoorden: ‘Ik weet het niet’. Als één woord Víctor definieert, dan is dat: congruentie. Tot zijn dood nam hij deel aan politieke activiteiten, schreef hij, theoretiseerde hij.

En de Communistische Liga 23 september? Die is nog steeds actief. Voortbouwend op de ervaring van 2 oktober 1968, tot aan de consolidatie van de Organización Nacional del Poder Popular (ONPP), heeft ze vooral bijgedragen aan de bescherming van ecologische reservaten en de financiering van scholenbouw, met grote betrokkenheid van diverse inheemse gemeenschappen. De liga steunde ook de de ouders van de 43 studenten die op 23 september 2014 verdwenen zijn in Ayotzinapa, op weg naar de herdenkingsbetoging van 2 oktober 1968 in Mexico City.

Tweede leven

Waarom is deze herinnering belangrijk, wars van het Europese narratief rond 1968 en wars van het officiële verhaal van de Mexicaanse autoriteiten? Het is cruciaal dat ook wij als burgers ons kunnen herkennen, ons bewust worden van onze historische objectieven, individueel én als klasse. Mijn eigen objectieven kregen tijdens het schrijven van deze tekst alvast een andere dimensie. Ik wil de theoretische reflectie over onze context mee cultiveren als een praktijk. Ik wil verslag doen van hoe de macht vandaag evolueert, met intuïtieve zorg voor de praktijk en het veldwerk.

Het is cruciaal dat ook wij als burgers ons bewust worden van onze historische objectieven, individueel én als klasse.

Ik ben geboren met een licht kromme pink. Mijn vader hield daarvan: volgens hem heb ik die van hem geërfd, nadat hij als kind een fractuur opliep in zijn pink. Hetzelfde geldt, zo stel ik me voor, voor mijn wereldbeeld: diep doorgeërfde informatie helpt me om de historische ervaring van de revolutionaire beweging van de jaren ’60 en ‘70 in Mexico beter te herkennen en te begrijpen.

Het is die intuïtie die mij ooit dreef naar het ontwikkelen van projecten rond culturele en sociale inclusie in gemarginaliseerde gebieden, en voor de herwaardering van inheemse gemeenschappen. Ik dacht altijd dat ik daarin innovatief was, maar het blijkt gewoon een tweede leven van wat ouders door de tijden doorgeven aan hun kinderen. Vandaag werk ik dagelijks vanuit de Coordinación de Difusión Cultural van de UNAM aan deze impliciete revelatie: universitaire gemeenschappen observeren en in contact brengen met andere informatiesystemen om kennis te genereren door middel van ervaring.

Als vissen in een school

Afsluitend deel ik graag de volgende getuigenis van Victor, als blijk van een massabewustzijn dat individuele objectieven en historische omstandigheden overstijgt:

‘Omdat het leger, uitgerust met tanks en zware machinegeweren, alle uitgangen van de Ciudad Universitaria blokkeerde, heeft de leiding van de Raad beslist ‘om niet te vervallen in provocatie” en de geplande manifestatie te transformeren in een mars rond de scholen. Na afloop verzoeken ze de deelnemers om een geordende en vreedzame aftocht. Maar velen zijn ontevreden en nemen de belangrijkste toegangswegen naar de Ciudad Universitaria, om zich daar bloot te stellen aan de uitdagende blik en de beledigingen van de geposteerde troepen.

Bij de schreeuw “Samenkomen!” begint een kleine groep voorbij een barricade van het leger het verkeer te blokkeren en politieke slogans te scanderen. Al snel groeit hun kleine betoging uit tot een manifestatie van duizenden. Eens bekomen van de verrassing, drijven de ordediensten de manifestatie in het nauw. Mensen verspreiden zich in de zijstraten om een confrontatie te voorkomen. Eens voorbij de blokkade beginnen ze spontaan weer over de straat te stromen, galmt opnieuw de schreeuw “Samenkomen!” en herbegint de betoging.

Wegens weinig doeltreffend, past de politie haar tactiek aan. In openbare bussen komen plots honderden agenten in burger aanzetten om de manifestanten met knuppels uit elkaar te drijven. De proletarische tactiek herhaalt zichzelf: verspreiding, verschuiving, concentratie. Zo gaat de betoging maar door, tot met de precisie van een chronometer plots bijna alle auto’s en vrachtwagens van de straat verdwijnen en gepantserde wagens verschijnen, met soldaten die klaar staan om te schieten. De commandant roept: “Wees niet dom, ga uiteen! We willen jullie niet doden! Dit is (na 2 oktober) niet het moment voor revoluties!” Voor zulke overtuigende argumenten (tanks en machinegeweren) gaan de betogers uiteindelijk uiteen.

Maar de betoging stopt niet, ze verandert van vorm, ze transformeert in ontelbare kleine groepen die hun flashmeetings zullen blijven houden, het verkeer zullen blijven verstoren, winkels zullen aanvallen, op zoek naar verf en borstels.’

Net zoals één vis uit een school via de waterdruk op zijn lichaam de positie van de anderen kan berekenen en zo kan calculeren wat de beste kansen zijn om collectief te overleven, gingen de studenten van ’68 samen vooruit, door hun historisch moment.