Lichaam/(s)/taal

Door Jasmien Van de Beek, op Wed May 10 2023 22:00:00 GMT+0000

Hoe verhouden de taal van het lichaam en die van het woord zich tot elkaar – op de bühne en erbuiten? Waar versterken ze elkaar, of spreken ze elkaar tegen? Jasmien Van de Beek vroeg het zich af na het zien van de voorstelling Human Instruction Manual van fABULEUS en choreograaf Helder Seabra. Dit essay kwam tot stand in het kader van de masterclass Leuven Kritiek.

Tot mijn zestiende ben ik de funny fat friend geweest. Het bijvoeglijk naamwoord ‘dik’ had ik al gekregen, ik besliste zelf om een tweede adjectief aan mijn ‘titel’ toe te voegen: grappig. Dat maakte me populair want iedereen snakt naar een clown in zijn vriendengroep.

Esthetiek speelt een essentiële rol in die rare film waarin ons leven zich afspeelt. Een esthetiek vol stereotypen. The funny fat friend is een gekend fenomeen in de filmwereld. In iedere komedie zit er wel eentje. Waarom? Omdat die geen gevaar vormt voor het mooie, slanke hoofdpersonage maar toch een comic relief doet plaatsvinden. In ons onderbewustzijn speelt ons leven zich ook af in dat soort film – we stoppen onszelf in die stereotypen. Zelf wilde ik een happy end, dus begon ik toch ook maar af te vallen. Tien kilo minder en een paar body issues later, werd ik uiteindelijk alsnog dat hevig verlangde hoofdpersonage. Maar wat de regisseurs vaak vergeten te tonen, zijn de jaren na dat einde. Mijn zelfbeeld werd alleen maar negatiever. Het werd zo erg dat als iemand anders (die slanker was dan ik) zichzelf lelijk of dik noemde, ik kwaad werd.

In de dansvoorstelling Human Instruction Manual van fABULEUS zag ik mijn eigen onzekerheid weerspiegeld, maar op een bizarre manier. Ik dacht dat een bijna professionele danser niet meer zo kritisch zou zijn over zijn lichaam, gesust door de wetenschap dat zo’n lichaam bijna alles kan – dingen waar het mijne misselijk van wordt. Het doet lifts en draagt een ander lichaam op de nek, ben je gek? Verwonderd door een wonder van een voorstelling vol fysieke hoogtepunten zat ik op het puntje van mijn stoel toen een van de jonge dansers zich toch onzeker toonde. De dansers vertelden me, in woorden, dat ze niet blij waren met hun goddelijk lichaam. De tempel vormde een drempel, voedde een obsessie met perfectie. Toch uitten deze performers hun twijfels enkel via woorden. Hun lichamen leken niet onzeker. Zie je dan niet aan iemands lichaam of de persoon die het draagt onzeker is? Waarom toonden ze hun twijfels dan ook niet fysiek?

Met de ‘handleiding’ uit de titel kaart fABULEUS onze lust voor labels aan.

Voor mij is het antwoord daarop simpel: de dansers gebruikten hun lichaam als instrument, niet als vertelmedium. Ze kiezen ervoor om hun lichaam te benutten om zich te beschutten tegen de harde woorden in hun spoken word. In plaats van in elkaar te krimpen, werkt hun zelfhaat als een afweermechanisme. Het lijkt erop dat ze de verpletterende machtsstructuren illustreren die zich boven ons hoofd afspelen. De maatschappij zorgt ervoor dat we ons onzeker voelen over ons lichaam om ons op die manier te laten consumeren – denk maar aan alle juicefasten en afvalprogramma’s. Ik zie dat de jonge dansers van fABULEUS dat weten. Ik hoor het hen letterlijk zeggen. Maar toch vecht iedere vezel in hun lijf tegen die machtsstructuren, door zo expressief mogelijk te dansen. De dansers schoppen en stampen, of zweven dan weer elegant over de vloer. Ze gooien elkaar in de lucht, opgelucht en vol vertrouwen dat iemand hun lichamen zal opvangen. Geen greintje onzekerheid voel ik als ik enkel naar hun lichaam kijk. Hun lichaam is vrij, maar hun hoofd (nog) niet. Ik begrijp dat. Je kan je lichaam controleren, maar je denken niet. Die controle is voor jongeren enorm belangrijk. De spoken word is een representatie van gedachten die ze niet kunnen uitzetten of controleren. Dit is de essentie van de Human Instruction Manual: het terugeisen van die controle – als niet over de gedachten, dan toch over het lichaam.

Met de ‘handleiding’ uit de titel kaart fABULEUS onze lust voor labels aan. Als iedereen toch een etiket krijgt opgeplakt, waarom geven we er dan geen duidelijke instructies bij? Onze nood om alles te benoemen is eigenlijk een verlangen om de mens te begrijpen. We smachten naar die naamkaartjes, maar onbewust worden die labels niet enkel gebruikt voor dit begrip, maar evenzeer om een onderscheid te maken tussen goed en slecht. Ben je van kleur? Ben je homo? Ben je dik? Door benoeming begint de verdoeming van de unieke ziel en valt de druk van de norm op je schouders. Wie ook maar een pas buiten de regel zet, wordt doodgebliksemd. Nog altijd. Daarom spreken de dansers van fABULEUS in negaties: niet zijn zoals de norm. ‘Ik ben NIET gespierd, ik ben NIET knap, ik ben NIET blond.’ Ik behoor niet tot de regel dus ik ben slecht.

Bij fABULEUS zeggen de dansers het omgekeerde van wat ze uitstralen.

Op een bepaald moment in de voorstelling blazen de dansers hun woorden toch leven in – dan gaan woord en lichaam met elkaar corresponderen. De hechte groep sluit één iemand buiten. Iemand die niet tot de norm behoort, iemand die onzeker is over haar lichaam en dat ook toont. De groep duwt haar uit de kring en ze valt op de grond. Ze krimpt in elkaar, rolt over de grond, het hoofd gebogen. Tot er iemand uit te groep stapt om haar te omhelzen. Nu zie ik de groep wankelen. Ze lijken stuk voor stuk wel even onzeker, waardoor de hele groep gaat beven. Even later spat de gemeenschap uit elkaar en de dansers zwerven wanhopig en doelloos door de zaal.

Ik wil illustreren hoe woord en lichaam met elkaar verbonden zijn, op alle vlakken. Zeker in de kunsten overlapt het discours over een lichaam vaak met de ervaring ervan: iemand die zegt onzeker te zijn, ziet er ook zo uit. Bij fABULEUS is er zowel een tegenstelling als een overlapping. Enerzijds willen de dansers niet toegeven aan de opgelegde machtsstructuren, door de controle te proberen bewaren over hun krachtige lichamen. Ze zeggen het omgekeerde van wat ze uitstralen. Maar anderzijds kiezen ze voor woordeloze lichaamstaal: een taal die perfect uitvoert wat er gezegd wordt en dus overeenstemt met hun gevoelens. De combinatie toont mij dat lichaam en taal vaak een moeilijke relatie hebben met elkaar. Dat ze elkaar kunnen beïnvloeden of soms zelfs tegenspreken. Soms smelten lichaam en taal samen tot lichaamstaal.

Als iemand zegt dat ik ben afgevallen, is mijn eerste reactie nog altijd: ‘Oh echt? Dankjewel.’ Maar ik wil mijn eigenwaarde niet geassocieerd zien met mijn gewicht.

Ik denk ook aan fatshaming, een bekend fenomeen. Woorden worden vastgehecht aan ons lichaam en krijgen daardoor een negatieve connotatie. Ik praat zelf in termen van ‘dik’ en ‘dun’, precies omdat ik het stigma wil ontkrachten achter het woord. Sommige woorden zijn zo fundamenteel besmet dat ze niet meer ontkomen aan hun bijklank. Desondanks zie ik dikke en dunne mensen die deze termen opnieuw tot iets neutraal of zelfs positief transformeren. Laat ons het taboe rond het woord ‘dik’ even ontleden. ‘Dik’ is een slecht woord omdat als iemand dik is, je eigenlijk zegt dat die persoon lelijk is en dus minderwaardig. Niets is minder waar. Net door dat woord opnieuw positief/neutraal te gebruiken, zeg je dat dikke/dunne mensen ook schoonheid bezitten en dat zij een volwaardig lid zijn van de maatschappij.

Ik verlang ernaar om woorden terug op te eisen en op die manier de negatieve connotatie die eraan vastkleeft te slopen. Ondanks mijn persoonlijke bewustzijn over deze mechanismen slaan woorden vaak nog steeds in als een bom. Nog altijd bepalen foute schoonheidseisen mijn brein. Wanneer iemand mij een nepcompliment geeft door te zeggen dat ik ben afgevallen, is mijn eerste reactie nog altijd: ‘Oh echt? Dankjewel.’ Daarna word ik kwaad op mezelf omdat ik mijn eigenwaarde niet wil geassocieerd zien met mijn gewicht. Het zijn sociale verwachtingspatronen die me van kinds af aan zijn ingelepeld, maar die toxische schoonheidsidealen zijn niet oké, en ooit zal die blije reactie geen reflex meer zijn. Ik gun mezelf dus tijd. En ik gun ieder zijn tijd. Ik wil zelf het woord ‘dik’ reclaimen, maar ik zal het nooit gebruiken ten aanzien van een andere persoon, zonder dat ik weet dat die daarmee akkoord gaat.

Ik probeer mijn lichaam niet meer als esthetisch object te bekijken maar als instrument.

Mijn interesse gaat uit naar body positivity, een beweging waarin taal en lichaam samensmelten. Maar wacht, misschien sla ik een stap over. Ik moet eerst body neutrality tackelen vooraleer ik me kan vastbijten in body positivity. Eerst moet ik negatieve woorden ontkrachten door de fysieke waarheid te spreken. Ik bekijk mijn lichaam neutraal en bespreek feitelijk tot wat het fysiek in staat is. Ik stond gisteren naakt voor de spiegel en vroeg me af wat er was misgegaan. Mijn borsten hingen, mijn buik was opgezwollen en mijn benen leken een uitgeholde maankrater. Maar hoewel ik me gisteren slecht voelde over mijn lichaam en er dus ook negatief over sprak, accepteerde ik dat lichaam wel. Ik wist dat het er gisteren slecht uitzag. Maar ik wist ook dat vanuit een ander point-of-view het er morgen heel anders kon uitzien. Op zo’n moment probeer ik mijn lichaam niet meer als esthetisch object te bekijken maar als instrument. Ik dacht terug aan wat ik afgelopen week had gedaan: fietsen, rondspringen, lachen, voelen, ruiken en denken. Dus ik accepteerde dat ik mijzelf gisteren niet mooi vond maar morgen waarschijnlijk wel. En ooit verandert acceptatie in appreciatie. Ooit kan ik de neutraliteit overstijgen en van mijn lichaam houden. Zodat ik in de spiegel kijk en de woorden uitspreek die mijn lichaam flatteren: ‘Ik ben mooi.’ Als iemand vraagt om schoonheid te definiëren, kan niemand een sluitend antwoord bieden. Als schoonheid dan toch subjectief is, waarom zou ik dan niet mooi kunnen zijn? Is dat oppervlakkig? Nee. Want zelfliefde en zelfacceptatie door middel van body positivity of body neutrality gaan altijd verder dan de reflectie in mijn spiegel.

Lichaam en woord smelten samen omdat ze in essentie onlosmakelijk verbonden zijn. Een destructief discours over een lichaam kan leiden tot een schadelijke ervaring van dat lichaam. Stap voor stap moeten we dus ons lichaam terug opeisen, samen met alle talige connotaties die erbij horen. Ook moeten we accepteren dat de sociale verwachtingspatronen soms sterker zijn dan onszelf. fABULEUS kiest in Human Instruction Manual voor lichaamstaal. Specifieker dan de performatieve taal is dit de uitbeelding van de hogere machtsstructuren die niet altijd te ontwijken vallen. Toch verzetten de dansers zich ertegen door hun lichaam ook als instrument te gebruiken. Op die manier eisen ze de controle over hun eigen lichaam/leven terug, dit is hun fuck you tegen foute schoonheidsidealen. Die tegenstelling en overeenstemming tussen lichaam en woord, die in de kunst voorkomt, zag ik ook toen ik gisteren in mijn spiegel keek. In mijn reflectie zag ik dat er niets mis was met mij of mijn lichaam maar enkel met de blik waarmee ik naar mezelf keek. En dat inzicht is voorlopig genoeg.