Let’s talk about aftertalk

Door Tessa Vannieuwenhuyze, op Mon Dec 02 2019 23:00:00 GMT+0000

Passief wegzakken in het rode velours van een theaterzitje? Think again. Steeds meer cultuurhuizen programmeren gesprekken en debatten na of naast voorstellingen, waarin de toeschouwer mee aan de bak moet. Aftertalks hebben een prominente rol verworven in onze cultuuragenda. Openen zulke interactieve momenten ons de ogen of snoeren ze het publiek net de mond?

Kaaitheater, 24 november 2018. Zowat volledig cultuurminnend Brussel lijkt zich een ticketje te hebben aangeschaft voor de passage van de Franse filosoof Bruno Latour. Een uur lang draaft een afgeladen volle zaal mee op het relaas van zijn lecture performance Inside, geregisseerd door Frédérique Aït-Touati, waarbij de relatie tussen de mens en zijn omgeving centraal staat. Ook thuis volgt menig kijker via de livestream zijn theatraal relaas over hoe we meer ‘in’ de aarde kunnen leven, in plaats van ‘erop’.

Achteraf blijkt het applaus toch niet het einde van de avond in te luiden. Als culminatie van de aansprakelijkheid die Latour de toeschouwer al langer toespeelt, volgt tien minuten later een onontbeerlijk bisnummer: de aftertalk. Kaai-directeur Guy Gypens zal met Latour in gesprek gaan over zijn boek Waar zullen we landen. En ook wij als publiek mogen daarna al onze prangende vragen afvuren op de filosoof-performer. Wat is precies de meerwaarde van zo’n appendix?

The Emancipated Spectator

De doorwinterde theaterganger zal het allicht niet ontgaan zijn: theaterhuizen, gezelschappen en kunstenfestivals bieden naast hun performances ook een groeiende waaier aan extra dialoog- en reflectieformats aan. In verschillende gradaties van interactie en participatie vraagt die ‘publieksdramaturgie’ zowel van de performer als van de toeschouwer een extra (inter)actieve houding: gij zult met elkaar (na)praten.

Publieksdramaturgie vraagt zowel van de performer als van de toeschouwer een extra (inter)actieve houding: gij zult met elkaar (na)praten.

Zelfs binnen voorstellingen lijkt die dialogische tendens in opmars. In gespreksperformances van bijvoorbeeld Lotte van den Berg of Peter Aers is de onderlinge conversatie het werk zelf geworden. Het is weer een stap verder in het artistieke experiment waarvan Jacques Rancière in The Emancipated Spectator (2008) de historische wortels situeert bij Antonin Artaud en Bertolt Brecht. Wellicht mee aangedreven door de pregnante maatschappelijke debatten van vandaag wordt de zaal zelf de bühne.

Hier wil ik het vooral hebben over alle gespreks- en reflectiemomenten rond performances. De meest voor de hand liggende vorm is nog steeds het nagesprek: meteen na de voorstelling, niet zelden op hetzelfde podium, staan de maker en/of performers het publiek te woord in een Q&A. Maar daarnaast zijn er ook opvallend veel andere formats in opmars, waarbij bijvoorbeeld externe stemmen geprogrammeerd worden om de (maatschappelijke) thematiek van een voorstelling extra te duiden. Theaterhuizen mogen hun publiek tegenwoordig vooral niet te veel laten zitten, zo lijkt het wel.

Het Kunstenfestivaldesarts stond de voorbije jaren steeds garant voor een rijk programma aan nagesprekken, maar diversifieerde tijdens de laatste editie zijn aanbod voorbij het traditionele recept. Volgens publieksmedewerker Anne Watthee legt het klassieke format voornamelijk het accent op de voorstelling zélf. Een select publiek dat er sowieso al niet voor terugdeinst om voor de ogen van de anderen een snuggere vraag naar voor te schuiven, neemt in die constellatie vaak de overhand. Dat was één van de redenen volgens Watthee om aan het gangbare opzet te sleutelen.

Het festival organiseert weliswaar nog steeds selectieve nagesprekken, maar dan enkel voor specifieke groepen, die er baat bij hebben dat ze minder ‘en plein public’ plaatsvinden. Daarnaast zette het deze editie in op vijf bredere ‘talks’ rond de inhoudelijke thema’s van bepaalde voorstellingen, telkens georganiseerd met een andere mediapartner en enkele betrokken experts.

Pleasant Island (© Bea Borgers)

Zo vormde de creatie Yo escribo. Vos dibujaseen van de Argentijnse film- en theatermaker Federico Leon het aanknopingspunt voor een gratis ‘openbare discussie’ over de hedendaagse theaterscène in Argentinië en werd mediaplatform Black Speaks Back opgetrommeld voor een gesprek over het raciale lichaam naar aanleiding van Kader Attia’s film screening. Rekto:verso greep op zijn beurt Silke Huysmans en Hannes Derereere’s voorstelling Pleasant Island aan om samen met andere betrokken zielen een collectieve blik te werpen op de realiteit die schuil gaat achter het Europese en Australische migratiebeleid.

Nagesprekken en discussies lijken de toeschouwer te ontvoogden uit zijn receptieve rol en extra luikjes open te zetten in zijn beleving en interpretatie, maar is dat ook echt zo?

Op die manier wordt het klassieke format van het publieksgesprek opengebroken en biedt het een mogelijkheid tot nieuwe invalshoeken voor zowel artiesten, mediapartners als publiek. Toch blijft de vraag naar het reële handelingsvermogen en de mate van inspraak van een publiek binnen dit kritische denkkader rondwaren. Nagesprekken en discussies lijken de toeschouwer te ontvoogden uit zijn receptieve rol en extra luikjes open te zetten in zijn beleving en interpretatie, maar is dat ook echt zo?

Interpretaties op een dienblad

Dit artikel komt grotendeels voort uit een frappante opmerking die een podiumkunstenaar me ooit toespeelde in de aanloop naar zo’n gespreksmoment. De aankondiging van het nagesprek deelde volgens hem letterlijk mee waarover de voorstelling zou gaan en waarover er dus gepraat moest worden. De juiste interpretatie op een dienblad. Het maakte hem triest. Sindsdien bespeelt die kleine (en misschien ook hoogdravende) gewetenswroeging me eveneens wanneer ik twijfel over het bijwonen van een nagesprek.

De hegemonie van het correct begrijpen is een paradoxaal euvel. Instituties mogen zich met het programmeren van nagesprekken niet gaan opwerpen als een handleiding, zodat ze immuun worden tegen de blik van buitenaf. Hoewel die reflectiemomenten in het verlengde van het theater een extra loep willen bieden op onze dagelijkse realiteit, zouden ze in dat geval afzwakken tot een eendimensionaal platform.

Instituties mogen zich met het programmeren van nagesprekken niet gaan opwerpen als een handleiding, zodat ze immuun worden tegen de blik van buitenaf.

De hedendaagse kunstpraktijk lijkt echter niet te veel in esthetiek te willen zwermen zonder pertinent kritiek te leveren. ‘Iedereen wil vandaag kritischer zijn dan de ander’, constateert cultuurjournalist Thomas Edlinger over het klimaat van meningsvorming in de kunstensector. Edlinger wijt die felbegeerde criticality aan de ontegensprekelijk pedagogische onderstroom in onze huidige kunstbeleving.

Daarin wordt aan het publiek een popelend appel gedaan om de status van Rancières ‘geëmancipeerde toeschouwer’ te verwerven. De toeschouwer voert maar beter een overtuigende visie op – pijnpunten grijpt hij stevig bij de kraag: het liefst vinnig en pregnant. Dat appel wordt des te groter wanneer aftertalks een ‘afterlife’ kennen: als ze gedocumenteerd of gelivestreamd worden en achteraf online ter beschikking gesteld, wordt het opwerpen van een intelligente vraag namelijk ook een performatieve laag toegedicht.

Maar wanneer verandert participatie in het etaleren van een kritische mindset en verloochent het nagesprek zijn belofte om een publieke witruimte aan te bieden?

Bondig en ongedwongen

Hoe kunnen aftertalks met andere woorden georiënteerd blijven zonder gestuurd te worden? Creatie aan conversatie koppelen is geen sinecure. Kunstencentrum Vooruit stoffeerde zijn agenda het voorbije seizoen grondig met nagesprekken. Op de website werden die aangekondigd als ‘bondige en ongedwongen’ events, maar de vraag is maar of je zo’n karakter kunt vastleggen.

Dramaturge Dina Dooreman, die enkele gesprekken coördineerde, vindt dat een moderator het publiek de vrijheid moet geven om kritische vragen te stellen, zonder daarbij uit de eigen objectieve, mediërende functie te vallen. Dooreman nuanceert mijn indruk dat de aftertalk zou aangegrepen worden om te koketteren met kritiek. Ze geeft aan dat we een stuk minder mondig zijn dan onze Noorderburen, maar erkent wel het performatieve karakter van nagesprekken. ‘Het ongedwongen karakter moet je in se ongedwongen maken.’

Zo bepalen performatieve elementen, zoals de ruimte, in verregaande mate de aard en het potentieel van een discussie of reflectie. Een nagesprek in de black box vijf minuten na afloop is anders dan een nagesprek in het café of een afzonderlijke ruimte. Als good practice vermeldt Dooreman het nagesprek van Abke Harings Platina in Theater Rotterdam. Tijdens het reflectieformat Het Laatste Woord kwam het publiek in het Haltheater in een speciaal ontworpen zithoek samen om met een aangeboden glas wijn na te praten. Bij het gesprek was de maker bewust niet uitgenodigd, waardoor de nadruk meer op de uitwisseling van gedachten, indrukken en analyses tussen de toeschouwers kwam te liggen.

Abke Haring, Platina (© Kurt Van der Elst)

Ook in de frequentie en evidentie van nagesprekken verschillen België en Nederland volgens Dooreman. Onze discussiemomenten worden op uitgekiende momenten ingepland, bijvoorbeeld vanaf de tweede opvoering van een stuk en in aanwezigheid van de maker. In zekere zin echoot die aanpak de achterhaalde oppositie tussen de grote kunstenaar en het doorgaans passieve publiek, dat hier de juiste lezing moet proberen neer te leggen.

De discussiemomenten in België echoën in zekere zin de achterhaalde oppositie tussen de grote kunstenaar en het passieve publiek

Wat zou er gebeuren, vraagt Doorman zich af, als cultuurhuizen na iedere voorstelling de mogelijkheid zouden bieden om deel te nemen aan een publieke reflectie? Zou zo’n consequente keuze de grens slechten tussen het informele nagesprek bij pot en pint en de georganiseerde reflectie met willekeurige deelnemers? Misschien biedt ze ook wel reflectieruimte rond kunstwerken die tijd en bezinking vragen om geïnterpreteerd te worden – en waarover een eureka-moment pas vier dagen later aan de kassa van Delhaize opduikt. Ze zou de aftertalk alvast uit de event-sfeer lichten en écht laagdrempelig maken.

©Orpheas Emirzas (Caen Amour)

Caen Amour

Een inspirerend voorbeeld dat ingenieus balanceert op die spanning tussen oriëntatie en ongedwongen reflectie is de dansperformance Caen Amour (2016) van de Amerikaanse choreograaf Trajal Harrell. Gebaseerd op het vrije toegangsprincipe van de hoochie-koochie shows – een soort voorloper van de peepshow – beweegt het publiek zich tijdens de voorstelling rond het voor- en achterplan dat dienst doet als scheidingslijn tussen kleedruimte en speelvlak. Geen performance dus die het gesprek met het publiek centraal stelt, wel een die de reflectie stimuleert door in te grijpen op de klassieke podiumopstelling en de passieve toeschouwersrol.

Harrell deelt voor aanvang van de show een tekst uit, waarin de hoochie-koochie als historisch fenomeen geduid wordt. Daarna legt hij nauwkeurig uit hoe hij met zijn voorstelling beoogt historische kijkregimes te bevragen aan de hand van een re-enactment van het historische fenomeen. Zo speelt hij met het verschil tussen de aandachtsspanne van een theaterganger en die van een museumbezoeker, zodat de toeschouwer de eigen kritische verhouding tot een imaginair verleden ter discussie kan stellen.

Zijn tekst benadrukt ook hoe de vrouwelijke danseres de grenzen van het begeerde object aftast én experimenteert met het beeld dat heerst over de vrouwelijke native-other. Op scène genereren de genderverschillen een reflectieruimte over wat we ons verbeelden en wie wordt afgebeeld, maar ook over hoe we denken zelf te performen als een publiek. De term criticality is toonaangevend in Harrells visie op de verhouding tussen publiek en kunstwerk.

Het toch niet zo goed weten is een waardevolle state of being die niet per definitie samenvalt met onverschilligheid.

Harrells werk heeft op het eerste gezicht dan wel niets te maken met nagesprekken, zijn verknoping van reflectie en creatie is verfrissend. Door het lezen van een duidende tekst in de voorstelling te verwerken, situeert Harrell reflectie als publieksdramaturgie binnen het geheel, en niet als losstaand moment achteraf. Zonder letterlijk beroep te doen op de stem van het publiek, creëert de performance dus een ongedwongen leemte, die ook nog eens klassieke theaterconventies op losse schroeven zet, met kritisch potentieel als resultaat. Zowel zijn interpretatie als de mogelijkheid om die al dan niet luidop te weerleggen, behoren tot het stuk. De omkadering pretendeert niet niet-performatief te zijn. Il n’y a pas dehors de la performance.

Beyond the performance

Misschien is dit artikel vooral een pleidooi voor wat meer traagheid, of op z’n minst voor meer reflectie over het hoe en waarom van een nagesprek. Dat het verschaffen van context en het faciliteren van een open denkruimte bijdraagt aan een diverse, zichzelf bevragende cultuursector, staat buiten kijf. Aftertalks kunnen zeker de sleutel vormen tot gebalde momenten van inzicht, maar het ongedwongen maken van een kritische attitude blijft een ambigu project.

Hoe open zijn nagesprekken écht binnen de beperkte tijdspanne en de doelmatigheid van een geprogrammeerde context? Het komt erop neer om niet te verzuipen in loze vrijblijvendheid, maar anderzijds ook geen gids met de ‘correcte’ lezing te willen leveren. Publieksdramaturgie beyond the performance kan de toeschouwer evengoed activeren als terug in het harnas jagen. Een nagesprek vanuit een kritische geest? Graag, maar in een tijd die ook van ons een voortdurende performance verlangt is het toch niet zo goed weten een waardevolle state of being die niet per definitie samenvalt met onverschilligheid.