Klimaatfictie in de Lage Landen?

Door Stef Craps, Mahlu Mertens, op Tue Feb 26 2019 23:00:00 GMT+0000

Met het water al bijna aan de lippen vragen Stef Craps en Mahlu Mertens zich af of de klimaatopwarming Nederlandstalige fictieschrijvers niet een beetje te koud laat.

Dankzij tienduizenden spijbelende scholieren en zondagse betogers staat de klimaatverandering hoger op de maatschappelijke agenda dan ooit tevoren. Dat meer en meer burgers zich zorgen maken over de opwarming van de aarde, mag geen verrassing heten. Klimaatverandering was altijd iets eerder abstracts, maar dat begint te wijzigen.

De effecten ervan worden steeds duidelijker zichtbaar. Extreme weersomstandigheden, zoals hittegolven, droogtes, bosbranden, stormen en overstromingen, beheersten het voorbije jaar het nieuws. Ze zaaiden dood en vernieling, dreven miljoenen mensen op de vlucht, en richtten voor vele miljarden euro’s economische schade aan. Het maakt de klimaatverandering pijnlijk concreet en tastbaar.

Bovendien verschenen er in het najaar van 2018 enkele verontrustende wetenschappelijke rapporten, met als boodschap: you ain’t seen nothing yet. Zo waarschuwde het gezaghebbende Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) voor desastreuze en onomkeerbare gevolgen bij een overschrijding van de drempel van anderhalve graad opwarming tegenover het pre-industriële tijdperk.

Tenzij de uitstoot van broeikasgassen massaal wordt teruggedrongen, zal de aarde die temperatuurstijging al bereiken vanaf 2030, zo voorspelde het IPCC. Niet alleen zijn wij dus de eerste generatie die de gevolgen van de klimaatverandering aan den lijve ondervindt, we zijn meteen ook de laatste generatie die in staat is ze onder controle te houden.

Qua wake-up call kan dat tellen. Dat inwoners van de Lage Landen extra bezorgd zijn over dit globale fenomeen, is logisch: een regio die voor een belangrijk deel onder of net boven de zeespiegel ligt en kwetsbaar is voor overstromingen, bevindt zich tenslotte in de frontlinie van de klimaatverandering.

Een artistieke flater

Je zou dan ook verwachten dat het onderwerp een prominente plaats inneemt in het Nederlandse en Vlaamse literaire en culturele landschap, dat laaglandse schrijvers en kunstenaars over elkaar struikelen om dit existentiële thema te behandelen in hun werk. Dat lijkt echter niet het geval te zijn.

Verschillende commentatoren hebben zich daar de voorbije jaren openlijk over verwonderd. In 2015 noemde klimaatjournalist Wester van Gaal het ontbreken van ‘het belangrijkste verhaal van onze tijd’ in Nederlandse boeken en films ‘een van de grotere flaters van de artistieke wereld op dit moment’.

Literatuurwetenschapper Astrid Bracke wijdde in 2016 een academische paper en in 2017 een blogpost aan 'de afwezigheid van klimaatfictie in de Nederlandse literatuur’. En vorig jaar publiceerde auteur Jan-Willem Anker een stuk in COLLATERAL met als titel ‘Waar blijft de Nederlandse klimaatroman?’, om ‘de afwezigheid van een klimaatthematiek in de Nederlandse literatuur’ aan de orde te stellen.

De klimaatcrisis is zo overweldigend en ingewikkeld dat hij grote uitdagingen stelt aan de menselijke verbeelding.

Het is nochtans niet zo dat de klimaatverandering Nederlandse en Vlaamse cultuurmakers volslagen onberoerd laat. Integendeel: verschillenden onder hen mengen zich actief in het publieke debat en laten geen gelegenheid voorbijgaan om de samenleving een klimaatgeweten te schoppen.

Op 7 februari 2019 zond de VRT Klimaatbetoog uit, een lecture-performance door schrijver en regisseur Nic Balthazar over ‘de alarmerende toestand van ons klimaat’ in de beste traditie van Al Gore. Balthazar, die bekend staat als een sterk geëngageerde figuur en wiens werk onderwerpen als multiple sclerose, euthanasie en autisme behandelt, organiseert al ruim een decennium creatieve acties voor het milieu, zoals The Big Ask (Again) en Sing for the Climate.

Hij is ook een van de oprichters van Klimaatzaak, een burgerinitiatief dat – in navolging van een succesvol Nederlands voorbeeld – een rechtszaak aanspant tegen de Belgische staat omdat zij een onvoldoende ambitieus klimaatbeleid voert. Tal van prominenten uit de culturele wereld hebben mee hun schouders gezet onder Klimaatzaak, o.a. David Van Reybrouck, Griet Op de Beeck en Jeroen Olyslaegers, die bovendien als ghost writer fungeerde voor het non-fictieboek Wij zijn het klimaat (2019) van klimaatspijbelaars Anuna De Wever en Kyra Gantois. Tot nu toe verscheen er echter nog geen enkele roman, film of toneelstuk van hun geëngageerde hand over deze thematiek.

Nu is de klimaatverandering misschien geen dankbaar onderwerp voor vertellers van verhalen. Het probleem is zo overweldigend en ingewikkeld dat het grote uitdagingen stelt aan de menselijke verbeelding. De schaalgrootte en complexiteit werken verlammend voor schrijvers, die moeten vaststellen dat hun gebruikelijke arsenaal aan verhaalvormen ontoereikend is. Fictie zoals wij die kennen gaat immers in de eerste plaats over individuen, intermenselijke relaties en conflicten. Menselijk handelen drijft de plot; de setting - beperkt in tijd en ruimte - dient slechts als de achtergrond waartegen het verhaal zich afspeelt.

De klimaatverandering vereist dat we op een planetaire en geologische in plaats van een louter menselijke schaal denken.

De klimaatverandering vereist echter dat we op een planetaire en geologische in plaats van een louter menselijke schaal denken, en verbanden leggen tussen gebeurtenissen die op het eerste gezicht totaal geen uitstaans met elkaar hebben. Handelingen hebben verre en onzekere gevolgen, er zijn geen duidelijke en makkelijk aanwijsbare schuldigen, en de processen die ten grondslag liggen aan de klimaatverandering zijn diffuus, globaal verspreid, geleidelijk en nauwelijks waarneembaar met de menselijke zintuigen.

Om het ‘trage geweld’ (Rob Nixon) van de klimaatverandering zichtbaar te maken, moet een auteur de mens uit het centrum van het verhaal slingeren en de achtergrond op de voorgrond laten treden. Zoals de Indiase romancier Amitav Ghosh evenwel opmerkt in zijn essaybundel The Great Derangement: Climate Change and the Unthinkable (2016), riskeren schrijvers verbannen te worden uit het domein van de ‘serieuze’ literatuur als ze de natuur een actieve, handelende rol toebedelen.

Die obstakels vormen echter geen afdoende verklaring voor het feit dat de klimaatcrisis in de Lage Landen de pennen kennelijk niet in beweging brengt. In andere taalgebieden, met name het Engelse en het Duitse, is er de voorbije jaren immers wel massaal veel klimaatfictie verschenen. Er is zelfs een hip nieuw label voor bedacht - cli-fi, naar analogie met sci-fi - dat volop ingang begint te vinden.

De Nederlandstalige literatuur heeft nooit veel aandacht gehad voor de natuur.

De klimaatverandering mag auteurs dan wel confronteren met specifieke representationele uitdagingen, ze zijn niet per se onoverkomelijk, zoals gerenommeerde schrijvers als Margaret Atwood, Cormac McCarthy, Ian McEwan, Richard McGuire, David Mitchell, Ilija Trojanow en Jeanette Winterson recent hebben bewezen.

Dat de klimaatproblematiek het in het Nederlandse taalgebied moeilijker lijkt te hebben om door te dringen in de literatuur, zou te maken kunnen hebben met de historische perceptie van het landschap, zo speculeerde Bracke in haar bijdrage aan het debat. De romantiek heeft in de Lage Landen nooit echt voet aan de grond gekregen, terwijl die stroming in Engeland en Duitsland wel zeer invloedrijk was. In de romantiek, als respons op de industrialisatie, gaat het dikwijls over de verwoestende invloed van de mens op de natuur.

In de Lage Landen, en zeker in Nederland, bestond de tegenstelling mens-natuur echter veel minder, doordat het landschap al sinds de zeventiende eeuw als maakbaar werd gezien: mensen leven niet in of met een gegeven landschap, maar maken het zelf.

Die houding leeft ook vandaag nog voort in het idee van geo-engineering: als de zeespiegel stijgt, dan vinden we wel een technologische oplossing. Denk maar aan de slogan ‘Water you thinking? Bring in the Dutch!’ die in grote letters op het bedieningsgebouw van de Oosterscheldekering in Zeeland prijkt: wij zullen die klus wel even klaren.

De Nederlandstalige literatuur heeft dan ook nooit veel aandacht gehad voor de natuur, en dit in tegenstelling tot de Engelstalige of de Duitstalige. Er bestaat bij ons geen traditie van nature writing waarop auteurs kunnen voortbouwen en waartoe ze zich kunnen verhouden als ze een klimaatroman willen schrijven.

Nederlandstalige klimaatfictie

Klinkt plausibel, maar Nederlandstalige klimaatfictie is niet geheel onvindbaar. Zo verscheen in 2017 Het tegenovergestelde van een mens, het prozadebuut van filosofe en dichteres Lieke Marsman, dat wel eens de eerste Nederlandse klimaatroman wordt genoemd. Het is een fragmentarische tekst met een klimaatwetenschapper als verteller, die flarden proza afwisselt met poëtische intermezzo’s en essayistische bespiegelingen.

Ook daarvoor waren er echter al boeken die begaan zijn met (aspecten van) het klimaatvraagstuk. In 1969 verscheen Torenhoog en mijlenbreed, een jeugdroman van Tonke Dragt over een toekomst waarin op aarde alle bossen verdwenen zijn en de mensheid Venus gekoloniseerd heeft als planeet B. Kinderen van Moeder Aarde (1985) van Thea Beckman is eveneens een toekomstroman voor pubers. Het boek schetst een post-post-apocalyptische toekomst waarin Groenland een gematigd klimaat heeft gekregen, nadat een kernoorlog de aarde uit balans sloeg en Europa in een woestijn veranderde.

Nederlandstalige klimaatfictie is niet geheel onvindbaar.

Isabel Hovings adolescentenroman De een na laatste dood van het meisje Capone (2015) verbeeldt dan weer een dystopische toekomst waarin Europa permanent overstroomd is. Het water vloeit ook rijkelijk bij verschillende andere auteurs. Vloed (2012), de debuutroman van Roderik Six, gaat over vier vrienden die vanaf het dak van een studentenhuis op een heuvel toekijken hoe hun stad langzaam onder water loopt door een alsmaar aanhoudende regen.

Behalve de roman Het hebzuchtgas (2016), ‘een sprookje voor jong en oud’ over het broeikaseffect, schreef jeugdauteur en oud-politicus Jan Terlouw de klimaatnovelle Kop uit ’t zand (2016), waarin hevige overstromingen de tekortkomingen van het beroemde Nederlandse watermanagement zichtbaar maken.

Ook in Geen zee maar water (2008) van Gijs IJlander speelt Verkeer en Waterstaat een belangrijke rol. De roman contrasteert het groene beleid van een staatssecretaris die ‘land terug wil geven aan de zee’ met de verhalen van de mensen die op het betreffende land wonen. Hij speelt zich niet af in de verre toekomst, maar eerder in een alternatief heden, wat ook het geval is met Weerwater (2015) van Renate Dorrestein. In die roman raakt Almere op een werkdag afgesneden van de rest van de wereld door een geheimzinnige mist. De achtergebleven inwoners - voornamelijk vrouwen, kinderen en gevangenen - proberen te overleven in een steeds warmer wordende stad die van de ene dag op de andere zelfvoorzienend moet zien te worden.

Ook Tongkat (2007) van Peter Verhelst kan worden beschouwd als een klimaatroman. Het boek is een ‘verhalenbordeel’ opgebouwd rond Prometheus, ‘de jongen-die-het-vuur-bewaart-achter-zijn-tanden’, en de ijstijd die volgt op zijn dood, een plotselinge klimaatverandering die de koning tracht te bezweren door de woorden winter, kou en warmte te laten schrappen ‘in de hoop dat [het] lichaam ze ook zou vergeten’.

En ik herinner me Titus Broederland (2016) van Auke Hulst schetst op zijn beurt een wereld waarin iedereen moet helpen om ‘aardbloed’, oftewel olie, uit de grond te halen, tot de leeggezogen aarde inzakt en een steeds groter wordend zinkgat het land opslokt. Onder het ijs (2018) van Ellen de Bruin, ten slotte, focust net als Marsmans roman op een jonge klimaatwetenschapper: de protagonist maakt deel uit van een expeditie die onderzoek doet in het Noordpoolgebied.

Generische fluïditeit

Het is opmerkelijk dat de meeste van deze boeken zelden worden gecategoriseerd als klimaatromans. Wellicht ligt dat mee aan het feit dat het veelal geen klassieke romans zijn. Een boek als Het tegenovergestelde van een mens, dat verschillende literaire genres herbergt, wordt door sommigen te hybride bevonden om goed te zijn. Een recensent gewaagde van ‘een aarzelende, onvolkomen roman’ en opperde dat de auteur misschien beter ‘voluit voor de essayvorm [was] gegaan’.

Het hebzuchtgas en Kop uit ’t zand lijden dan weer aan een overdosis van goede bedoelingen, die ondergeschikt worden gemaakt aan de literaire kwaliteit. Het klimaatactivisme druipt ervan af, maar Terlouws boeken zijn te gekunsteld en onbeholpen om serieus te worden genomen.

De literaire kritiek heeft het hoe dan ook niet begrepen op genrefictie, dus de boeken die onder het kopje ‘jeugdliteratuur’ vallen, worden sowieso niet helemaal voor vol aanzien.

Ook En ik herinner me Titus Broederland, dat science fiction- en fantasy-elementen bevat, valt om die reden af. Sowieso werd dat boek ‘on-Nederlands’ genoemd vanwege de vele Amerikaanse ingrediënten, al lijkt het onstabiele landschap te alluderen op de aardbevingen veroorzaakt door gaswinning in de provincie Groningen.

Tot slot zorgt de symbolische of allegorische aanpak van auteurs als Dorrestein, Six en Verhelst ervoor dat hun boeken niet eenduidig als klimaatromans te bestempelen zijn. Het valt niet te ontkennen dat Tongkat over extreme weercondities handelt die wijzen op een verstoring van het klimaat, maar het mythische en sprookjesachtige karakter van de roman maakt dat het verre van duidelijk is of er een menselijke oorzaak is.

In Vloed is de verteller vrijwel voortdurend onder invloed van een drug die hem in een parallel universum brengt, wat zijn betrouwbaarheid niet ten goede komt: het is zelfs mogelijk dat de vloed enkel in zijn hoofd plaatsvindt.

En Weerwater kan weliswaar over de klimaatverandering gaan, maar je kan het boek net zo goed lezen als enkel een satire over Almere en de kleinburgerlijkheid waarvoor die stad zowat symbool staat.

Het is een kwestie van tijd vooraleer ook literaire zwaargewichten uit de Lage Landen zich in hun creatieve werk volop met het klimaat beginnen in te laten.

Of je klimaatfictie vindt in de Nederlandse letterkunde, hangt er dus een beetje van af waar je precies (naar) zoekt. Het is wellicht aangewezen af te stappen van al te rigide verwachtingen over hoe een klimaatroman er hoort uit te zien. Generische fluïditeit, fragmentatie en collage — zoals bij Marsman — zijn immers belangrijke representatietechnieken waarvan literaire en andere kunstenaars zich bedienen om een complex, veelzijdig en weerbarstig fenomeen als de klimaatverandering vorm te geven.

Over populaire literatuur doen we best ook niet te geringschattend, want zoals literatuurwetenschapper Mark McGurl opmerkt, is het bij uitstek in weinig prestigieuze genres als science fiction en horror, die het risico op artistieke absurditeit niet schuwen, dat het bovenmenselijk grote wordt weergegeven. Of het per se een (al dan niet conventionele of ‘serieuze’) klimaatroman moet zijn waarop we zitten te wachten, is overigens ook nog maar de vraag.

Als we onze blik verruimen, zien we dat er ook iets beweegt in de Nederlandse poëzie: behalve de gedichten van Marsman is er bijvoorbeeld de bundel Hoe ik een bos begon in mijn badkamer (2017) van Maartje Smits, waarin de klimaatthematiek centraal staat. En laten we zeker ook het theater niet vergeten, met voorstellingen als Tenzij je een beter plan hebt (2017) van Anoek Nuyens en Rebekka de Wit, Konijn met pruimen (2015) van Laika, Are we not drawn onward to new erA (2015) van Ontroerend Goed en Re-enactment of the Now (2016) van Davy Pieters.

Het klopt weliswaar dat onze meest vooraanstaande auteurs zich (vooralsnog) niet of nauwelijks aan de klimaatopwarming wagen, terwijl dat met name in de Angelsaksische wereld wel het geval is, maar dat maakt van de Nederlandse letteren daarom dus zeker nog geen bastion van klimaatontkenning.

Wellicht is het gewoon een kwestie van tijd vooraleer ook literaire zwaargewichten uit de Lage Landen zich in hun creatieve werk volop met het klimaat beginnen in te laten. In elk geval lijkt niemand de ernst van het probleem te onderschatten, getuige het extra-literaire engagement terzake van verschillende literaire coryfeeën. Evenmin is er enige aanwijzing dat iemand van hen twijfelt aan het potentieel van de literatuur om de esthetische hindernissen te overwinnen die de klimaatverandering opwerpt, of de wenselijkheid daarvan betwist.

Ze mogen anders wel wat haast maken, want met nog slechts een tiental jaar om een klimaatcatastrofe te voorkomen begint de tijd nu echt wel te dringen.