Jotie T'Hooft - en morgen? (deel 4)

Door Arno Van Vlierberghe, op Tue Feb 20 2018 12:00:00 GMT+0000

Zal de poëzie van Jotie T'Hooft ook in de toekomst een rol blijven spelen? Arno Van Vlierberghe mijmert, in dit laatste deel van de correspondentie met Gilles Michiels.

Beste Gilles,

Januari ’18 was een snertmaand. Ik ben oprecht blij dat ze eindelijk ten grave is gedragen. Dé maand waarin het doorgaans onmogelijk is om niet voortdurend met Toekomst te worden bestookt, die maand vulde zich langs deze kant van het scherm vooral met herinneringsarbeid en gemis. Is het echt al een vol jaar geleden dat Mark Fisher sneuvelde? Dat Mark Baumer langs de weg het leven liet? Afgelopen maand viel er elke dag wel een verre of nabije kameraad te herdenken, of zo leek het althans. Volgend jaar rond deze tijd zal ik ongetwijfeld door dezelfde verbazing worden overmand wanneer de namen Menno Wigman of Ursula Le Guin vallen. En dan was er voor ons beiden nog steeds Jotie T’Hooft, onze bescheiden vleesgeworden mythe.

Wanneer ik onze beknopte conversatie enigszins overschouw, merk ik dat het mij zo mogelijk nog onduidelijker is geworden welke Jotie T’Hooft hier precies herinnerd moet worden. Wie of wat trekken we dit heden in, en met welke agenda in het achterhoofd? Geloven we als critici, leerkrachten, cultuurpromotoren werkelijk dat we met T’Hoofts teksten iets exceptioneels naar dit heden transporteren? Dat we een cultureel-artistiek verhaal in stand moeten houden dat anders verloren te gaan? Aan liefdesverzen, melancholie en verbloemde erotiek is er alvast geen gebrek in Nederlandstalige poëzie anno 2018.

Mogelijk zijn we domweg verslaafd aan mythe. Ik moet hierbij opnieuw denken aan wijlen Mark Fisher. Over de zelfdoding van Ian Curtis – Joties generatiegenoot uit 1956 – noteert hij: “Suicide has the power to transfigure life, with all its quotidian mess, its conflicts, its ambivalences, its disappointments, its unfinished business, its ‘waste and fever and heat’ — into a cold myth, as solid, seamless and permanent as ‘marble and stone’”:


‘Er is maar één ontsnapping’
Het gelaat is nu leeg, de lippen vertrokken
wat kan ik nog doen? De dagen zijn langzaam
met gestrekte hals gesneuveld als zwanen
en ook de dag heb ik bereden en zowel
de duisternis als het daglicht bereid
gevonden mij te wurgen.

’s Morgens trekt traag het stof door de straten
terwijl ik nog slaap, mijn lichaam ongestuurd
achterlatend tussen de lakens waarin het later
zal verstijven, verdriet en vreugde in de bloedbaan
geblokkeerd, echo’s in de oren van stof en
as dat door de straten trekt.

Er is maar één ontsnapping; langs het sterven
opstijgen en een stijve stille zin als lichaam achterlaten, geen leugen meer en geen waarheid
maar de leegte die binnendringt en alles
erbarmend eindelijk dooft. Er is maar die ontsnapping.

[1973]


De zelfdood als ultieme truc van de ontsnappingskunstenaar, het laatste beschikkingsrecht wanneer enkel het sterven nog kan getuigen te hebben geleefd. Het narratief klinkt met wat morbide wil empowering. Iets dat de wereld je niet kan afnemen. Opnieuw een mythe om in te geloven met magnetische melancholie.

Ik wil je voorbehoud over mythevorming graag ter harte nemen en Jotie T’Hooft als dichter recht in de ogen kunnen kijken, hem geen woorden of ideeën in de mond leggen. Tezelfdertijd vraag ik me af of onze jonggestorven dichter ons die mogelijkheid heeft ontnomen. Misschien zijn de ‘werkelijke proporties’ van T’Hoofts poëzie onherroepelijk verloren gegaan toen de laatste naald de laatste arm doordrong. Misschien rest ons enkel nog het nabeeld, permanent flou en onaf. De persoonlijke mythevorming als al te verleidelijk middel om ‘uw waar aan de man te brengen’.

Ik laat Sylvère Lotringer aan het woord, die het scherper formuleert: ‘Myth dealing is essential. Myths aren’t just a narrative you can identify with, they’re meant to mobilize. They’re a powerful emotional bond. No society can do without them. One of the ways of making your work legitimate is to work it through yourself. If you are not the ‘I,’ but the ‘I’ becomes you, then you have it to offer as some sort of performance… [But] what happens when you’re a dealer of myths [is], you become myth.’ Dit alles klinkt mogelijk nogal defaitistisch. Wat voor agency kennen we de (literatuur)kritiek toe als we onszelf als hedendaagse ontvangers kritiekloos zouden vergapen op het rookscherm dat zo vaak opgetrokken hangt rondom het artistieke werk, rondom het artistieke leven. Als er geen ontsnappen is aan mythe, laat ons dan op z’n minst de vrijheid ambiëren te kunnen kiezen welke mythe de waas over ons denken legt.

Zowel de aan gesimuleerde emotie (en kitsch) verslaafde lezers als de naar herkenning speurende beginnende dichters zullen hun weg naar T’Hooft blijven vinden.

Ik gaf al te kennen dat de mythe die ik om allerlei persoonlijke en allicht moeilijk verdedigbare redenen verkies die van de gefnuikte denker is. De even gevoelige als gewiekste vrijbuiter die niet kon aarden in het drastisch veranderende maatschappelijk landschap, en op het kantelmoment naar post-Fordisme, Margaret Thatcher en Ronald Reagan te diep in het konijnenhol was getuimeld om de vluchtlijnen nog te zien. Geen Acid Communism voor Jotie. Afgaand op je (terechte) kanttekeningen heb ik daarmee te weinig ruimte gelaten voor Joties complexe, gelaagde emotionele beeldspraak. Door te hameren op het immer onvoldragen Politieke Potentieel (hét favoriete stokpaardje van veel jonge schrijvers in de Lage Landen, zo lijkt het) heb ik Joties emotie te overhaast veroordeeld tot sentiment. Laat me dus (als hypocriet) voorzichtigheid gebieden bij de ‘twijfelachtige tweesprong’ die je signaleert, tussen—vergeef me de parafrase—emotionele overdaad en poëtische gelaagdheid, tussen pathos en complexiteit. Grasduinend in het Verzameld Werk merk ik dat het net die onversneden melancholie is die geregeld als een angel blijft steken en het denken aanspoort.


‘MARINE’ Is er iets bedroefder dan de lege bordelen
aan de oeverloze havenzijde
van deze toch al niet zo mooie stad?
Er zijn nu wel bruggen en tunnels
maar wat baat het; de vondels zinken,
gras groeit in het aangespoelde vuil.
(…)

[1973]


‘Gras groeit in het aangespoelde vuil’, het zou zonder verdenking een dichtregel kunnen zijn uit de scherpe ‘ecokritische’ poëzie die de laatste paar jaar vlotjes verscheen. We hoeven wat mij betreft dus niet te kiezen tussen melancholie en reflectie. Beide liepen hand in hand de dood tegemoet, en beide bereiken ons vandaag nog steeds als levende, productieve mythes.

Dit alles brengt ons, toegegeven, amper dichter tot het vastleggen wat nu precies de ‘waarde’ of het ‘belang’ van Jotie T’Hoofts oeuvre vandaag de dag voorstelt. Een vraag die ons beiden overstijgt, en elk decennium onderhevig zal blijven aan mutatie, fetisjering en kritiek. Ik stel dan ook voor dat we die vraag samen met de maand januari begraven. Zowel de aan gesimuleerde emotie (en kitsch) verslaafde lezers als de naar herkenning speurende beginnende dichters zullen hun weg naar T’Hooft blijven vinden. Het werk ligt op hen te wachten, te wachten om in gesprek te gaan met de eenentwintigste eeuw. Wat zou ik dan wel nog kunnen concluderen, over iemand die meer niet kan antwoorden? Dat ik, tegen mijn verwachting in, toch wat heb met Jotie T’Hooft.

Met hartelijke groet,

Arno