Is digitaal theater nog wel theater?

Door Leonie Maes, op Thu Mar 11 2021 05:00:00 GMT+0000

Vertegenwoordigt virtueel theater de geboorte van een nieuwe kunstvorm of is het een tijdelijk surrogaat voor de real stuff? De vraag is stof voor discussie onder theaterwetenschappers. En ze is niet eens zo nieuw, maar corona gaf er wel een nieuwe wending aan. Mijn angst? Dat mensen al te zeer zullen wennen aan digitaal theater.

De herinnering doet pijn. De herinnering aan rode, uitklapbare zetels, de opstelling van loges en de elegante plafondschilderingen, inclusief een stijve nek. Met een zekere weemoed denk ik terug aan de zachtheid van de stoelen, de doffe tik bij het inklappen. Ik hoor het geschuifel en het geroezemoes, de drommende massa die zich splitst en in kleinere groepen plaats neemt: ‘Mag ik even passeren, mevrouw, meneer?’

En dan de voeten die zich intrekken.

Het laatste gefluister ebt weg, simultaan met de dimmende zaalverlichting. Een algemene concentratie maakt zich meester van de stilte: de ogen wijd open, in afwachting van het beginbeeld, van de eerste woorden. En zo nu en dan het oprijzende besef dat de spelers op dat podium écht zijn, in het hier en nu een andere huid bewonen.

Al snel verloor ik de neiging om naar online voorstellingen te kijken – hoe groot mijn liefde voor theater ook is.

Een jaar geleden klapte ik – zoals velen – voor de eerste keer mijn laptop open om naar een online voorstelling te kijken. De reden hoef ik u niet uit te leggen. Ik opende een fles rode wijn en 15 kilometer verderop deed een goede vriendin hetzelfde. We zouden samen, op afstand, naar La merde van SKaGeN kijken, een toepasselijk startschot voor het jaar dat erop volgde.

Het was spannend en nieuw. Hoewel deze voorstelling schreeuwde om het rode, fluwelen karakter van een schouwburg, en hoewel mijn IKEA-bureaustoel daar in geen honderd jaar aan kon tippen, was ik enorm dankbaar voor dit alternatieve aanbod.

Niets van De Nwe Tijd: in de zaal zou ik er zeker van genoten hebben. Aan mijn bureau raakte het me niet.

Maar al snel verloor ik de zin en de neiging om naar online voorstellingen te kijken – hoe groot mijn liefde voor theater ook is. Neem de jeugdvoorstelling Niets van De Nwe Tijd bij hetpaleis, waarvan ik enkele maanden geleden een video-opname bekeek die vóór corona werd opgenomen. Goed acteerwerk. Een conceptueel sterk verhaal ook, speels opgebouwd en verruimend voor twaalfjarigen. Mocht ik het in een zaal gezien hebben, had ik er zeker van genoten. Aan mijn bureau raakte het me niet.

In de opname kijken de acteurs naar de mensen in de zaal, terwijl de camera (die ons zogezegd deelgenoot wil maken van dit moment) boven hen zweeft. Nooit kruist een blik de lens. Ik voel me als de laatkomer die de zaal niet meer binnen mag, maar door de muren heen het publiek enthousiast hoort applaudisseren. Op geen enkele manier heb ik het gevoel dat ik een échte toeschouwer ben, iemand die deel uitmaakt van het publiek. Waaraan ligt dit? Waarom doet het mij niets?

Liveness

Het begrip liveness vormt al langer een discussiepunt voor theaterwetenschappers en -critici. Welke rol speelt theater nog in een wereld die alsmaar meer ‘medialiseert’? Welke plek krijgt het in die wereld? Hoe kan Chiel Kattenbelts ‘de kunst van de fysieke aanwezigheid’ geïncorporeerd worden in het digitale landschap, of moet dat net vermeden worden?

Hans-Thies Lehmann stelt dat performance een ‘production of presence’ is, ‘met de intensiteit van face-to-face communicatie’.

Dat het debat al langer gaande is, blijkt uit de vele traktaten en theorieën die erover verschenen. Enerzijds zijn er de denkers die theater zien als een unieke en niet reproduceerbare wisselwerking tussen speler en toeschouwer, onder hen ook cultuurfilosoof Walter Benjamin. Al lang vóór het internet, eerder in strijd met film en fotografie, sprak hij over aura, de rituele waarde van ‘het hier en nu van de originaliteit’. Zodra die vastgelegd wordt om opnieuw te vertonen, gaat ze reddeloos verloren: los van zijn unieke context verliest het kunstobject ook zijn authenticiteit. Ook de meer eigentijdse Duitse theaterwetenschapper Hans-Thies Lehmann stelt dat performance een ‘production of presence’ is, ‘met de intensiteit van face-to-face communicatie’.

Anderzijds klinkt de stem van zij die theater veeleer beschouwen als een beweeglijke en steeds veranderende kunstvorm, afhankelijk van de tijdsgeest en dus ook van het technologische tijdperk waarin we onsbevinden. Onder andere Philip Auslander gaat in zijn boek Liveness: Performance in a Mediatized Culture (1999) op zoek naar de relatie tussen live-performance en media. In het voorwoord geeft hij aan dat hij een grote liefde koestert voor live-theater, maar dat we de wisselwerking tussen ‘live’ en ‘multimedia’ niet mogen ontkennen. Ze zijn wederzijds afhankelijk van elkaar.

Eenzelfde theaterstuk digitaal of live bekijken, leidt wel degelijk tot twee verschillende belevingen.

De traditionele kijk op theater, met name dat er een niet na te bootsen ‘magie’ of ‘energie’ in de zaal hangt, vindt Auslander stilaan cliché en achterhaald. Mythisch zelfs. Zonder er verder over na te denken, vinden we het vanzelfsprekend dat het live-event het enige ‘echte’ is en de digitale vorm ‘tweedehands’. In zijn boek neemt Auslander die veronderstelling onder de loep en schuift hij verschillende ‘heilige waarheden’, waaronder die hierboven, aan de kant. Noriko Beyens parafraseert Auslander in haar scriptie als volgt:

'Het concept live is bovendien het resultaat van de mediërende technologieën. De live-voorstelling is pas ontstaan met de opkomst van dergelijke technologieën, want het begrip krijgt pas betekenis als het zich verhoudt tot een tegengesteld gegeven. Het woord live is ontstaan om een theatervoorstelling te kunnen definiëren tegenover film en later televisie, video en de digitale media. Auslander suggereert dat de Grieken het woord live niet kenden, omdat ze zich een tegengesteld concept niet konden voorstellen.'

Je kunt je afvragen of Auslander met deze argumenten uit de logica het eigenlijke debat niet loochent. De vraag is of we de ondergang van een meer klassieke vorm van theater door mediatisering moeten aanvechten of net zijn natuurlijke beloop laten gaan. Persoonlijk houd ik niet van de totale ‘vernuchtering’ van wat, ja, misschien wel bijna mythisch klinkt. Nee, die ‘heilige waarheden’ komen niet uit een sprookje. Eenzelfde theaterstuk digitaal of live bekijken, leidt wel degelijk tot twee verschillende belevingen, net door die mythische blik, die bewaarheid wordt wanneer een collectief hem voor waar aanneemt.

Wat de coronacrisis fundamenteel veranderd heeft, is dat we nu geen keuze meer hebben tussen fysiek en online.

Een andere denker in deze categorie is de Franse theaterwetenschapper Patrice Pavis. Hij zegt dat ‘het onmogelijk is om live performance in de culturele economie af te schermen van de massamedia’. Pavis benadert de meer financiële kant van de zaak: live-gebeurtenissen moeten een product worden van de reproductieve technologieën die bestaan – want daarom bestaan ze.

In deze lijn van denken zou de theatersector haar eigen aard verraden. Want wat theater theater maakt, wat deze kunstvorm onderscheidt van alle anderen, is net dat ze alleen in het heden bestaat. Als wij op school ons toonmoment drie avonden op rij spelen, oogt het kleurenpalet iedere avond anders – afhankelijk van het publiek, van hoe wij ons die dag voelen, van hoezeer wij erin slagen ons met elkaar te verbinden.

De culturele economie hoort dus niet te draaien op digitale reproductie, wel op live herhaling. Wat uiteraard ook gebeurt: Angels in America van Olympique Dramatique bijvoorbeeld speelde grofweg veertig keer. Al die herhalingen hebben een unieke vingerafdruk, die de essentie vormt van theater.

Theater in huis

Maar wat de coronacrisis fundamenteel veranderd heeft, is dat we nu geen keuze meer hebben. De theatersector wordt met zijn rug tegen de muur gezet en gedwongen om zijn inkomsten uit digitale reproductie of digitale alternatieven te halen. Wie naar theater wil kijken, doet dat via gedigitaliseerde weg, met livestreams of videocaptaties. Einde verhaal.

Ik ben bang dat mensen al te zeer zullen wennen aan die nieuwe digitale vorm, en dat de klassieke vorm uiteindelijk zal moeten wijken.

Veel mensen zien daar wellicht vooral voordelen in: ze hoeven zich niet meer te verplaatsen en sparen tijd en geld uit. Digitaal theater biedt de mogelijkheid voor een knusse avond thuis, waar je het groepsgevoel van de zaal ‘met je bubbel’ kan oproepen. Het publiek is nu ook breder dan ooit, de drempel om naar theater te gaan is minder hoog – voor bijvoorbeeld invaliden, jonge ouders of anderstaligen. Om aan hun noden te beantwoorden, worden online platformen uitgewerkt die ook na corona beschikbaar zullen blijven. Onder meer NTGent zet in op een duurzaam digitaal luik met Nederlandse en Engelse ondertiteling.

Precies dat is mijn angst: dat mensen al te zeer zullen wennen aan die nieuwe digitale vorm, en dat de klassieke vorm uiteindelijk definitief zal moeten wijken.

Volgens mij komt theater nog steeds op hetzelfde neer: het verbinden van twee helften.

Als ik aan theater denk, zie ik één speelveld met twee helften: zij die het verhaal vertellen en zij die het verhaal ontvangen, in zich opnemen, verinnerlijken. In het beste geval tikt het verhaal iets persoonlijks aan, maakt het iets wakker, vindt er zelfs catharsis plaats.

Nu ja, met Aristoteles’ terminologie ga ik wel heel ver terug in de tijd. Modern theater kent natuurlijk véél verschillende vormen, en de ‘klassieke' spanningsboog is allang niet meer een absolute voorwaarde voor goed theater. Maar volgens mij is de essentie nog steeds dezelfde: het verbinden van die twee helften.

Er heerst een wederkerige spanning. Als toeschouwer heb je de plicht om het stuk, dat vlak voor je neus wordt opgevoerd en op eender welk moment in magie kan af- of toenemen, niet te verstoren. Je begint niet onverhoeds een gesprek met je buurvrouw over wat je afgelopen nacht hebt gedroomd. Je zet je telefoon uit. En wanneer het stuk je eigenlijk niet boeit: pech. Links van je tien toeschouwers, rechts van je nog eens dubbel zoveel – blijven zitten zul je.

Een goede film vereist ijzersterke regie. En dat is bij videocaptaties van theater niet het geval.

Ook dat zijn de regels van deze familie, van dit veelkoppige publiek met een gedeelde adem: samen uit, samen thuis. Samen sigaretje roken na afloop onder de druppelende luifel. Trillend nabespreken. Ik vind het heerlijk. De theaterzaal en het groepsgevoel dwingen je om door te zetten. Daarnaast wil je ook iets terugkrijgen voor je geld, voor het onderweg-zijn, voor de pizza die je nog snel in de oven zwierde omdat er geen tijd meer was om te koken.

Thuis in de zetel haak je af wanneer je wil en ben je je niet bewust van het broze spanningsveld tussen speler en toeschouwer in de zaal. De zender Podium 19 mag dan wel een goed initiatief zijn om de kille, theaterloze dagen tijdens corona van een alternatief te voorzien, op geen enkele manier valt die wederkerige spanning voor het scherm na te bootsen. En dus krijg je simpelweg een andere concentratie. Een driedimensionale beleving, zo uniek voor theater, wordt teruggebracht naar 2D.

Zo gaat het theater toch aanleunen bij het filmgenre. Maar een goede film vereist ijzersterke regie. En dat is bij videocaptaties van theater niet het geval.

Onder het vergrootglas

Herien Wensink, theaterredacteur bij de Volkskrant, verwoordt nog een andere ‘taak’ van de toeschouwer:

‘Het minste dat wij als toeschouwers kunnen bijdragen aan een mooie avond, is open staan. Benieuwd zijn, betrokken, bereid om geraakt te worden. Nu wist ik altijd al wel dat dat mijn opdracht was, en ik vervulde die (meestal) met veel plezier. Maar ik was me er nauwelijks van bewust dat ik dat niet alleen deed. Het was al die tijd een gemeenschappelijke taak, die ik stilzwijgend deelde met een groot aantal vreemden in het donker.’

Ja, voor corona haar zoete intrede deed, waande ik mezelf een einzelgänger. Ik wilde in een Zweeds bos een boomhut bouwen, mezelf omsluiten met stapels boeken en inspiratie. Nu besef ik, en dat is voor mij de gouden vrucht van deze (relatief onvruchtbare) periode, dat ik wél graag onder mensen ben. Deze pandemie is een bewijs dat mensen elkaar en het collectief nodig hebben.

In het samen lachen lijkt wel alsof de verstilde emotie die ik alleen heb ervaren onder een vergrootglas wordt gelegd.

Een belangrijk deel daarvan, zeker ook in theater, is het bijna fysiek delen van emoties. Een voorbeeld. Ik zit alleen op mijn kamer en kijk naar een komisch stukje uit een show van André van Duin. Ik gniffel zo nu en dan. Enkele minuten later belt mijn vriend me op. Of hij even mag langskomen. Eenmaal in mijn kamer, toon ik hem het filmpje. We lachen luid. Het filmpje dat me net in stilte verblijdde, brengt me nu in een nog veel vrolijkere bui.

In het samen lachen het lijkt wel alsof mijn verstilde emotie van zonet nu onder een vergrootglas wordt gelegd. Enkel en alleen omdat ik in het gezelschap ben van een ander. Nochtans waren de beide emoties even oprecht.

Theater als flipperkast

Volgens mij ligt de meerwaarde van theater ook, naast de verbinding tussen toeschouwer en speler, in de verbinding die tussen de toeschouwers zelf kan ontstaan.

Het streven van een goed theaterstuk? Het balletje zo lang mogelijk in leven houden, tegen de zwaartekracht in.

Je kan de theaterzaal zien als een flipperkast. Een onzichtbaar balletje danst van links naar rechts en weer terug. Van speler naar toeschouwer. Van toeschouwer naar speler. Van de ene toeschouwer naar de andere. Het streven van een goed theaterstuk? Het balletje zo lang mogelijk in leven houden, tegen de zwaartekracht in. Liveness is niet alleen een kwestie van op de scène staan, het is ook de zaal zelf die tot leven komt.

En dan in die zaal een staande ovatie willen geven, raadselachtig rondkijken, zoeken naar een tweede paar ogen met dezelfde intenties. Nee, in je eentje lijk je jezelf naar voren te schuiven als de verantwoordelijke van het publiek, de leider van het team, terwijl een gedeeld applaus net een bekrachtiging is van het groepsgevoel – en natuurlijk ook dient als blijk van appreciatie en dank.

Het online theateraanbod is tijdens deze pandemie geen antwoord op mijn gemis. Tegen wil en dank slik ik de bittere pil: ik wacht en stel mijn geduld op de proef. Theater dat gemaakt wordt voor een digitaal kader: het is eenvoudigweg een ander genre. Maar dus geen theater. Ik noem het liever ‘digitale performance’, theater zonder ‘co-presence’, zoals theaterwetenschapper Erika Fischer-Lichte stelt.

Het online theateraanbod is geen antwoord op mijn gemis. Tegen wil en dank slik ik de bittere pil: ik wacht en stel mijn geduld op de proef.

Is de ene vorm een afzwakking van de andere? Of kunnen de twee theaters broederlijk naast elkaar bestaan? Misschien leidt de toekomst naar een scherper contrast tussen de twee vormen, misschien brengt komen ze net dichter bij elkaar. Mijn hoop is dat de ziel van wat wij nu theater noemen niet verloren gaat in de mediatisering ervan. Zolang de theaterzalen na corona weer mogen ‘flipperen’, zolang live theater niet definitief wordt vervangen, hoor je mij niet klagen.