In memoriam David Goldblatt

Door Sophie Feyder, op Thu Jul 19 2018 22:00:00 GMT+0000

Eind juni overleed de Zuid-Afrikaanse fotograaf David Goldblatt in zijn woning in Johannesburg. Zijn werk brengt niet de apartheid an sich in beeld, maar de achterliggende context en structuren – het oogstte daarvoor wereldwijd lof. Zijn diepe invloed op een hele generatie Zuid-Afrikaanse fotografen is slechts één aspect van de erfenis die hij nalaat. Fotografie-historica Sophie Feyder blikt terug op haar ontmoetingen met Goldblatt.

Read the English version of the article here.

Maandagnamiddag 25 juni 2018. Ik krijg een sms van mijn vriendin Annie: ‘David Goldblatt is net overleden.’ Ik hap naar adem en staar vol ongeloof naar mijn gsm. Het onmogelijke is gebeurd. Natuurlijk had David zijn leeftijd. Maar hij is en blijft David Goldblatt. Een van ’s werelds beste, meest complete fotografen. Ik sms terug: ‘Het is alsof God gestorven is.’ ‘Ik dacht net hetzelfde’, antwoordt ze.

Ik herinner me de eerste foto’s die ik van hem zag, toen ik zelf begon te experimenteren met documentaire fotografie. Zijn reeks The Transported of Kwandebele (1989) beschreef de onwaarschijnlijk lange en mistroostige reis die zwarte Zuid-Afrikaanse mijnwerkers dagelijks moesten afleggen tussen hun woonst in de gesegregeerde ‘homelands’ en de mijnen. De arbeiders vertrokken ’s nachts om drie uur en kwamen terug thuis om acht of zelfs tien uur ’s avonds. Om een paar uur later weer op te staan.

Goldblatts werk toont de perfecte match tussen een oprechte interesse in politiek en een diep esthetisch gevoel.

Goldblatt neemt ons mee op hun busreis. Zijn foto’s laten in een schemerig licht vermoeide lichamen zien, die tijdens hun schokkerige rit de slaap proberen te vatten. Ze tonen de mijnwerkers als mensen én bieden inzicht in het grotere plaatje: de tastbare invloed van de apartheid en haar verdrukkende ‘pasjeswetten’ op het leven van mensen.

Mijlpaal

Gretig naar Goldblatts boeken, begon ik alle bibliotheken van mijn stad af te dweilen. Vooral zijn monumentale publicatie The Structures of Things Then (1998) verblufte me. Het boek belicht de structuren van de apartheid. Het is een poging om het hele racistische systeem te begrijpen vanuit het oogpunt van infrastructuur en landschap. Hoe openbaart ‘white supremacy’ zich in architectuur en stedelijke planning? Tekent een gewelddadige geschiedenis van landonteigening ook het landschap zelf?

Goldblatts werk toonde mij de perfecte match tussen een oprechte interesse in politiek en een diep esthetisch gevoel. Uren kon ik naar zijn foto’s staren. Ik genoot van zijn buitengewone gamma aan grijs en van de bijzondere temporaliteit van zijn beelden – je voelt dat werken met een grootformaat-camera traagheid vraagt.

Goldblatts aanpak staat diametraal tegenover de onmiddellijke en urgente benadering van de fotojournalistiek. Zijn tijd is er een van zorgvuldige analyse. Het was de periode waarin ik net de onrust beleefde van de digitale revolutie in de fotografiewereld. Zijn werk voelde als een levensboei. Iets om je aan vast te klampen.

Zo werd de ontdekking van Goldblatts oeuvre een mijlpaal in mijn leven. Ik ging heel wat tijd in Johannesburg doorbrengen, om voor mijn proefschrift zwarte populaire fotografie te onderzoeken. Als academici me vroegen waarom ik rond Zuid-Afrika werkte, had ik een uitgebreid ideologisch antwoord klaar. Maar in werkelijkheid wou ik David ontmoeten.

En dat deed ik ook.

Trouw aan zijn volk

Ik schreef hem met mijn onderzoeksproject als voorwendsel. Tot mijn verbazing antwoordde hij al de volgende dag, met zijn telefoonnummer om een afspraak te maken. Ik trof Goldblatt bij hem thuis, in een woonwijk voor de witte middenklasse nabij het centrum van Johannesburg. Hij woonde in een ‘gated community’ – niettemin erg verschillend van de villa’s in de groene buitenwijken richting Sandton, waar veel witte mensen hun toevlucht zochten na de apartheid. Tot het einde bleef hij in hetzelfde bescheiden huis wonen, ondanks de vele inbraken die hij en zijn vrouw Lilly moesten ondergaan.

‘Trouwhartigheid’ is misschien wel de eigenschap die Goldblatt het beste typeert. Trouw aan zijn stad, zijn land, zijn volk. Doorheen zijn zestigjarige fotografiecarrière focuste hij nagenoeg uitsluitend op de Zuid-Afrikaanse samenleving. Hij zei me dat hij nu eenmaal niet geïnteresseerd was om ergens anders foto’s te nemen. Geen andere sociale werkelijkheid voelde voor hem vertrouwd genoeg om te doorgronden.

‘Trouwhartigheid’ is misschien wel de eigenschap die Goldblatt het beste typeert.

Ons interview vond plaats in zijn bureau. Naast de vele fotografie- en kunstboeken, de rijen dossiers en papierstapels die je kon verwachten, bevatte die ook een kluis met originele prints en negatieven. ‘Mijn pensioenplan’, grinnikte hij. De kern van ons gesprek was de vraag waarom het zo lang had geduurd voor de eerste zwarte fotografen op het voorplan traden in Zuid-Afrika – vijftig jaar later dan in West-Afrika in de jaren 1870. Hij sprak traag en bondig, met veel gewichtigheid en zonder er doekjes om te winden.

We hebben elkaar daarna nog verschillende keren ontmoet. In Amsterdam nodigde hij me uit voor het openingsdiner bij zijn tentoonstelling in Huis Marseille. Goldblatts generositeit tegenover mij was niet ongewoon. Zijn engagement tegenover jonge fotografen zou hem ertoe brengen om een school op te richten voor beginnende zwarte fotografen met een onbemiddelde achtergrond.

Het werk voor alles

De Market Photo Workshop opende zijn deuren in 1989. Het merendeel van de gerenommeerde Zuid-Afrikaanse fotografen van de nieuwe generatie volgden er in de loop van hun carrière lessen. Voor zover ik weet, is het nog steeds de enige fotografieopleiding op het Afrikaanse continent die studiebeurzen voorziet.

Wat ik het meest aan Goldblatt bewonder, is misschien wel de onomwonden wijze waarop hij fotografie praktiseerde. Zijn totale gebrek aan interesse voor roem en status. Zijn diepgaande doelgerichtheid. Alles draaide bij hem om zijn werk, niet om zijn imago. Hij bleef dezelfde, ook toen hij de prijzen, solotentoonstellingen en retrospectieven in prestigieuze musea begon aaneen te rijgen, van het MoMA in 1998 tot het Centre Pompidou in 2018.

Of het nu voor een vernissage was of voor een fotoshoot, steevast droeg hij dezelfde outfit. Zijn kledingkast leek alleen maar alledaagse T-shirts in monotone kleuren en ‘buitenbroeken’ te bevatten. Nooit heb ik hem gezien zonder zijn fotovest met de vele zakken.

Misschien had zijn sobere leefstijl te maken met een bepaalde generatie: Goldblatt is geboren in 1930, zijn joodse ouders waren als kind gevlucht uit Litouwen. Of misschien kwam het doordat hij tamelijk laat in zijn carrière internationale bekendheid verwierf. Pas vanaf de jaren 1990 kreeg hij wereldwijd erkenning – hij fotografeerde toen bijna veertig jaar en werd allang gewaardeerd in eigen land.

Vóór zijn doorbraak combineerde Goldblatt zijn toewijding aan de fotografie met veel minder glamoureuze verplichtingen. Hij beheerde de kleermakerszaak van zijn vader nadat die ziek was geworden, en onderhield zijn familie in een tijd waarin fotografen zelden werden opgenomen in de kunstwereld. Zijn inkomen hing af van opdrachten voor allerlei ondernemingen, waaronder ook mijnbouwbedrijf Anglo American.

Geen ‘joiner’

De Londense afdeling van het ANC nam dit Goldblatt kwalijk. Ze riep op tot een boycot van zijn tentoonstelling die in 1985 door Engeland toerde. Wellicht kon het ANC hem te moeilijk plaatsen. Hij had duidelijk linkse sympathieën en omarmde liberale waarden, maar noemde zichzelf nooit een ‘joiner’. Hij weigerde zijn foto’s te laten gebruiken als (politieke) propaganda.

Anders dan zijn vakgenoten van Afrapix (een progressief fotoagentschap van onder meer zwarte fotografen) zag Goldblatt fotografie niet als een strijdwapen. Zijn missie als fotograaf was om dieper te graven, om onder het oppervlak te kijken. ‘De gebeurtenissen in mijn land hielden me bezig als burger,’ stelde hij, ‘maar als fotograaf interesseerde het me niet om een foto te nemen van het moment waarop iets gebeurt. Wat me boeit, is de context die de gebeurtenissen veroorzaakt.’

Goldblatt monstert het rustige, geordende leven en de alledaagse banaliteit van de witte middenklasse in hun voorstedelijke zeepbel.

Door de samenwerking met Anglo American kreeg Goldblatt volledige toegang tot de mijnbouwactiviteiten. Doorheen de jaren gebruikte hij dat privilege om de ontstellende werkomstandigheden van de mijnarbeiders te fotograferen, maar zijn aandacht ging ook uit naar andere aspecten van het mijnleven: de uiteenlopende uitingen van hiërarchie, het controleapparaat, de eigenaardige flauwe belichting en koude textuur van de mijncomplexen, de logistieke kant van de gigantische werkzaamheden, de arbeiders die een groot deel van hun loon ironisch genoeg spendeerden in de mijnwinkel…

Ik heb het natuurlijk over zijn intussen bekende publicatie On the Mines (1973), waarvoor Nobelprijswinnares Nadine Gordimer een essay schreef.

Stil geweld

Vandaag is het gemakkelijk om Goldblatts scherpzinnige langetermijnvisie te bewieroken. Maar in een politieke context die alles in het werk stelde om de apartheid te overwinnen, moest hij zijn positie verdedigen. Zijn collega-fotografen namen grote risico’s om het politiegeweld en de collectieve rouw vast te leggen.

Intussen fotografeerde Goldblatt witte Afrikaners in hun nette woonkamers en op hun onberispelijke gazons (In Boksburg, 1982). Er ‘gebeurt’ niets op deze foto’s. Goldblatt monstert het rustige, geordende leven en de alledaagse banaliteit van de witte middenklasse in hun voorstedelijke zeepbel. Zijn vakgenoten konden zijn intenties moeilijk duiden. Het ging hem erom de ziel van het witte gezag te ontleden. De waarden te bepalen die dit gezag in stand hielden en die tot uiting kwamen in dagelijkse gebruiken, wooninterieurs en kerkgebouwen.

Goldblatt hield zich afzijdig van sensationeel geweld. Wat hem interesseerde, was het stille geweld – het geweld dat ons omringt in ons dagelijkse bestaan, dat aanwezig blijft nadat de gevechten zijn beslecht en de toeschouwers hun rug hebben gekeerd.

Neem bijvoorbeeld zijn beelden van de Indische families in Fietas die hun huis moesten verlaten door de ‘Group Areas Act’. Eén foto toont een slaapkamer die net groot genoeg is voor twee tegen elkaar geschoven bedden. Het bijschrift verklaart dat de familie haar originele kingsize bed moest vermaken om het te laten passen in de kleinere kamer van hun nieuwe huis in de Indische wijk. Het geweld van sociale neergang gevat in één bescheiden detail.

De complexiteit van het gewone leven

Goldblatts specifieke invalshoek vond je ook terug in de vlijmscherpe kritiek op protestliteratuur van schrijver en literatuurcriticus Njabulo Ndebele (Rediscovery of the Ordinary, 1984). Ndebele betoogde dat de Zuid-Afrikaanse literatuur zich nog enkel richtte op de veroordeling van het apartheidssysteem en haar overweldigende onrechtvaardigheid. Verhalen vertrokken vanuit de premisse dat er een ‘sensationeel politiek statement’ moest worden gemaakt, met weinig aandacht voor nuance en detail.

Goldblatt interesseerde zich oprecht in de mensen die hij fotografeerde – of het nu misdadigers, marktkramers, prostituees, of huisvrouwen waren.

In protestliteratuur is de onderliggende veronderstelling dat de aspecten van het leven die een helder politiek inzicht bieden, het meest relevant zijn. Ndebele daarentegen riep op tot een verbreding van de literatuur. Tot verhalen die handelen over het alledaagse, en niet over spektakel.

Dit is ook de kern van Goldblatts werk. Hij focust op de details en nuances van de complexe sociale dynamiek in zijn land. Denk maar aan de foto van een zwarte nanny en de witte jongen waar ze voor zorgt. Hij staat achter haar, zijn handen op haar schouders. Zij houdt haar hand om zijn hiel. Dit tedere, vertrouwde gebaar is het ‘punctum’ van het beeld. Het spreekt boekdelen over de dubbelzinnige rassenverhoudingen in Zuid-Afrika. Witte kinderen worden er liefhebbend grootgebracht door zwarte nanny’s, maar als volwassenen stemmen ze op de National Party.

Meer bijschriften, alstublieft…

Goldblatt leerde me het belang van bijschriften. Hij staat erom bekend bijbels lange titels te gebruiken om het verhaal achter de foto te vertellen. Hij vond zijn bijschriften niet alleen belangrijk om de historische context te duiden, maar ook om de geportretteerden recht te doen. Toen hem werd gevraagd of hij ooit spijt had van bepaalde beelden, noemde hij een van zijn bekendste foto’s. Drie Afrikaners op witte paarden rijden er zij aan zij richting de camera (uit Some Afrikaners Photographed, 1975). Hij vond dat het beeld hen onrechtvaardig behandelde, omdat het te karikaturaal was.

Ook dit gevoel voor ethiek zal me bijblijven. Veel fotografen willen koste wat kost de meest ‘efficiënte’ foto maken. Goldblatt interesseerde zich oprecht in de mensen die hij fotografeerde – of het nu misdadigers, marktkramers, scoutsleden, bureaucraten, prostituees, voorbijgangers, boeren, huisvrouwen of mijnwerkers waren. Hij koesterde een diepe empathie voor de mensheid. Zijn portretten construeerde hij zorgvuldig. Onderwerp en fotograaf ontmoeten elkaar daarin als gelijken, ze werken samen.

Als iets mij spijt, is het dat ik David geen exemplaar heb kunnen geven van mijn boek Commonplace (met Tamsyn Adams, Fourthwall Books, 2016). Het beschrijft hoe schijnbaar banale portretten van een witte en een zwarte familie nuances kunnen aanbrengen in ons idee van de geschiedenis.

Ik wou hem het boek cadeau doen om duidelijk te maken hoe groot zijn invloed is geweest op mijn begrip van de geschiedenis, de fotografie en nog zoveel meer. Ik wou hem bedanken. Ik weet niet wat hij ervan zou vinden, maar ik ben behoorlijk zeker dat hij op zijn minst één opmerking zou hebben. ‘Te weinig bijschriften.’