‘I didn’t mean to hurt you, I meant to make art’

Door Loren Snel, op Wed Dec 21 2022 23:00:00 GMT+0000

Kunstenaars of schrijvers die andermans verhalen stelen voor hun eigen creaties: het moet een van de oudste, niet-strafbare wandaden ter wereld zijn. Moeten ze vooraf hun levende bronmateriaal inlichten? Loren Snel behaalde met dit persoonlijke essay de finale van de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek 2022.

‘Waarom zou niet iedereen een kunstwerk van zijn leven kunnen maken?’ opperde Michel Foucault in 1983, een jaar voor er aan zijn eigen omstreden leven een einde zou komen.
‘Waarom is die lamp, dit huis wel een kunstwerk en mijn leven niet?’

Bijna veertig jaar na zijn dood vis ik mijn telefoon uit mijn achterzak. Instagram, LinkedIn, de nieuwste datingapp. Het maakt eigenlijk niet uit of je jezelf artistiek vindt: draai je tegenwoordig online mee, dan ben je automatisch levenskunstenaar. Levenskunstenaars streven ernaar een zo boeiend mogelijk leven bij elkaar te ervaren, een leven dat van Foucault de boeken in zou hebben gemogen. Een narratief waarmee we main character energy uitstralen, aldus tieners op TikTok.

Owning your narrative, daar gaat het om. Het beheren van het narratief van ons leven wordt door technologie en sociale media steeds makkelijker. En urgenter. Hoe belangrijker het wordt het te beheren en gaaf te houden, des te gevaarlijker voelt een aanval, een psychische jaap in onze levenskunst.

Ik begon zelf ooit aan het beheer van mijn levenskunst middels het archaïsche stukje technologie bekend als het dagboek. Als tiener las ik eruit voor aan mijn hartsvriendin.
Ik raakte ervan doordrongen dat mijn leven meer impact had in reeds opgeschreven vorm. Op een dag had mijn vriendin zelf een verhaal: haar eerste zoen.
‘Wil je het voor me opschrijven?’
Het verlangen haar belevingen tot narratief te verheffen brandde zo fel dat ze me toestemming gaf haar te plagiëren. Een week later las ik het voor. Ze was blij met hoe ik haar gevoelens beschreven had, maar corrigeerde dingen die volgens haar herinnering niet klopten. Het zaadje voor mijn schrijverschap werd geplant, maar het eerste verhaal dat ik ooit geschreven had was het narratief van iemand anders, en mocht ik van haar nooit aan iemand doorvertellen.

Self Portrait with Letter, 1909 | Gwen John

In haar essay haalt Katy Waldman een interview aan met Karl Ove Knausgaard waarin hij de familieruzies bespreekt die ontstonden nadat hij zijn kinderen in zijn boeken vermeldde. ‘I have given away my soul’, zegt Knausgaard. Maar zijn het niet de zielen van zijn kinderen, oppert Waldman, die Knausgaard heeft weggegeven?

Mijn idee voor dit essay ontkiemde nadat ik iets wonderlijks ontdekte over het verhaal Cat Person van Kate Roupenian. Op Slate beschrijft Alexis Nowicki, een uitgeverijmedewerker uit New York, hoe ze erachter kwam dat het verhaal op haar leven is gebaseerd. Nowicki’s ontzetting toont aan dat levensplagiaat niet enkel als borderline-misdadig wordt ervaren door beroepskunstenaars, maar ook door hen zonder artistieke ambities. Cat Person, een kort verhaal op de website van de New Yorker, gaat over een student die kort date met een oudere man. Het verhaal toont hoe onveilig en verwarrend modern daten kan zijn. Roupenian blijkt Nowicki’s ex gedatet te hebben, en het verhaal te hebben gesmeed uit de details die ze over de relatie tussen hem en zijn ex had opgevangen. Een verminkte flinter van Nowicki’s leven wordt zo wereldberoemd. Nowicki merkt hoe Cat Person – met al zijn maatschappelijke impact en rake observaties – haar aan het twijfelen brengt over de vervlogen relatie. Haar ex, op wie het verhaal gebaseerd was, is inmiddels overleden. ‘Sometimes, to my own disappointment’, schrijft Nowicki, ‘I find myself inclined to trust Roupenian over myself.’ Nowicki voelt haar eigen narratief uit haar handen glippen.

Wie kunst maakt, kan worden geplagieerd. Wie levenskunst maakt ook.

Alexis Nowicki in 2016 | 826michigan

Nowicki’s verhaal krijgt me aan het wiebelen op mijn schrijversstoel. Van links naar rechts. Ik zoek verder, stuit op meer gevallen. Robert Lowell die regels uit de hartverscheurende brieven van zijn ex-vrouw, de auteur Elizabeth Hardwick, opnam in een dichtbundel. Zijn vriendin Elizabeth Bishop schreef hem: ‘One can use one’s life as material – one does, anyway – but these letters – aren’t you violating a trust? […] Art just isn’t worth that much.’

Zoals vaker met netelige kwesties blijken ze pas iets waar we het ‘écht over moeten hebben’ wanneer we er zelf slachtoffer van worden. In de bus terug van een weekend weg, een relatiebreuk inmiddels zeven maanden achter de rug, besluit ik het nieuwste werk van mijn meest recente ex te googelen. Hij is kunstschilder en nam tijdens onze relatie stukjes uit mijn leven en transformeerde deze tot imposante doeken. Ik klik zijn galerie aan en scrol. Alsof iets glibberigs vanuit het diepe omhoog komt in mijn keel. Mijn ex heeft de traditie van Robert Lowell in ere gehouden. Hij heeft woorden die ik hem ooit in een liefdesbrief schreef opgenomen in een schilderij.

Afraid to jump, 2021.

Ik veeg mijn natte wangen droog, kijk mezelf aan in het busraam. Ben ik een haar beter?
Aan welke kant sta ik, aan die van de maker of diens slachtoffer?

Het kopiëren van levenskunst moet een van de oudste, niet-strafbare wandaden ter wereld zijn, en tevens een waar ik maar weinig over lees. Er wordt al decennia van alles afgewogen wat betreft diefstal binnen de kunst. In zijn bestseller Steal Like An Artist (2022) beweert Austin Kleon dat kunstcreatie altijd om een transformerende vorm van dieverij vraagt. Kunstenaar Zora Ottink vraagt zich in haar afstudeerscriptie ‘The Crime of Being An Artist’ af of openlijk, en niet heimelijk, kopiëren niet de essentie is van kunst maken. En in ‘Beter goed gejat’ gaat Niek Hendrix in op de complexiteit van plagiaat en intellectueel eigendomsrecht. Zelden kom ik makers of denkers tegen die de Roupenians en Lowells tegen het licht houden en vragen: Mag dit? Willen en kunnen we hier niet iets over zeggen?

Ik vertel een vriend over mijn gewiebel en getreur. Hij stuurt me het artikel uit The New York Times door: ‘Who Is the Bad Art Friend?’. Ongepubliceerd schrijver Dawn Dorland en auteur Sonya Larson, kennissen uit een schrijverskring, raken verwikkeld in een juridische strijd. Dit nadat Larson een verhaal uitgeeft gebaseerd op het via Facebook gedeelde, persoonlijke verhaal over Dorlands nierdonatie. Dorland komt, onder andere door het verhaal van Larson, niet charmant uit de verf. Online vroeg Dorland veel aandacht voor haar vrijgevige actie; aandacht die ze van Larson niet kreeg. Behalve dan in de gedaante van het verhaal The Kindest, waarin een vrouw met white saviour complex haar nier doneert aan een vreemde. Dorland is ontzet. She is losing her narrative. Een nabije collega is er met een vis uit haar vijver vandoor gegaan, haar vijver. Haar narratief.

Floating clouds, 2009 | Yue Minjun

Ik werk aan mijn debuut, een Bildungsroman geïnspireerd op mijn voorbije relatie met de schilder. Tijdens een schrijfretraite in Berlijn ga ik op date.
‘Baseer je het op je eigen leven?’ vraagt ze. Het voelt als een poging tot leegpompen van mijn vijver. Ze wil mijn bodem blootleggen, denk ik boos.
Bijna bijt ik terug: ‘Waar zal ik dan eens uit vissen gaan?’

Zie de een-na-laatste aflevering van seizoen twee van de HBO-dramaserie Euphoria. Lexi, een karakter dat zich veelal op de achtergrond begeeft, heeft stukjes levensloop van anderen in de show omgezet tot een toneelstuk: het is een dramatisering van de pijn, angsten en geheimen van haar vrienden. ‘What was Lexi thinking?’ schrijft Rohitha Naraharisetty, redacteur bij The Swaddle.‘These are not, and have never been, her narratives to narrate.’

Ik begrijp Naraharisetty’s afkeur, net zoals ik begreep dat het delen van het verhaaltje over de zoen van mijn hartsvriendin niet aan mij was. Toch had ik liever dat mijn Berlijnse date had gevraagd: ‘En? Wie heb je bestolen voor je roman?’ Liever word ik verdacht van diefstal dan van navelstaren. Nog liever steel ik niets. Maar zodra navelstaren een slecht verhaal dreigt op te leveren, moet ik soms wel. Mogen Lexi en ik het daarom altijd doen, ten koste van het welbevinden van de ander? Wat zegt die egocentrische onverbiddelijkheid over mij als kunstenaar?

Maude Apatow als Lexi in Euphoria

Naraharisetty en mijn oude hartsvriendin deden een beroep op ons moreel kompas. Het bestaan daarvan blijft helaas nog altijd onbewezen. Onderzoekers vroegen studenten of ze wel eens andermans anekdotes doorvertellen, en of ze daarbij doen alsof het hun eigen verhalen zijn. Ze bekenden vrijwel allemaal.
Ik ben verre van alleen.

Misschien zijn er grenzen – opperde de vriendin van Lowell, opperde Katy Waldman, en mompel ik – aan wat we ons als kunstenaars kunnen veroorloven.

Een schrijversvriendin leest mee. ‘Ha, ik hoor de boomers al roepen,’ zegt ze, ‘er mag ook niks meer! Zelfs niet in de kunst!’

Waarom genoegen nemen met een drogredenering? Waarom accepteren dat iets, enkel omdat het al tijden straffeloos gebeurt, altijd zo mag gaan? Als maatschappij hebben we altijd de keuze om kaders te bieden aan controversiële zaken.

Scheppingsdrang brengt een mate van verantwoordelijkheid met zich mee, zegt Naraharisetty. Roupenian erkent dat. In haar correspondentie met Nowicki geeft ze toe dat ze details in Cat Person had moeten fingeren zodat ze Nowicki’s privacy had kunnen waarborgen. Nierdonatiedief Larson is zich van geen kwaad bewust en krijgt online bijval van collega’s.

Kate Roupenian in The New Republic | Brittany Greeson

Ik wil een poging doen mijn innerlijke kunstenaar aan banden te leggen.
Ik maal mijn vijver droog en spring.

In april 2021 verschijnt mijn verhaal Ruimtepak in literair magazine Seizoenszine. Een tienerjongen en -meisje ontwaken. Zij begint haar droom te vertellen en hij ergert zich daaraan. Hij denkt terug aan hun eerste keer. De enige vraag die hij haar stelt, zowel terwijl ze haar droom vertelt als tijdens hun eerste keer, is: ‘Zit ik erin?’

Gelukkig is Ruimtepak niet viraal gegaan en produceer ik exen die herinneringen met mij delen maar geen Nederlands kunnen lezen. Had ik deze ex, met het eerste vriendinnetje dat hem haar dromen vertelde, om toestemming moeten vragen? Ik spreek hem niet meer.

Mijn voeten zijn vuil, ik zak weg in de vijverbodem. Dan begint een stem te schreeuwen: ‘Ruimtepak is een creatie. Die verhaalloop heb ik bedacht. Ik heb slechts feitjes geleend. Hij zou hier nooit een verhaal van hebben gemaakt, dus ik heb niks gestolen. En niemand kan aan de hand van het verhaal achterhalen wie hij is. Zeur niet!’

De bodem van mijn vijver ligt bezaaid met gestolen vis. Als ik het plagiëren van levenskunst in principe geoorloofd vind, waarom word ik dan defensief?

Magie van vissen, 1925 | Paul Klee

Een fotograaf vertelt me over haar ex die tijdens de relatie verhalen over haar bleek te schrijven. Toen het uit was volgde ze een schrijfcursus, hopende zich de vissen uit haar vijver terug toe te eigenen. Door mijn ex zijn vis niet terug te geven, bespaar ik hem misschien een schrijfcursus.

Inmiddels roep ik, tegen mijn eigenbelang in, om kaders. Ik wil een kunstwereld die eerlijker omgaat met omstanders, maar hoe hard ik ook roep, niet ik ‘de huilende ex-muze’ maar ik ‘de egocentrische kunstenaar’ houdt de status quo aan haar zijde. Larson, Lowell en mijn schilder-ex worden in hun starheid gesteund door de leus: ‘Alles voor de kunst.’ ‘Zo werkt kunst gewoon,’ zegt men, wijzend naar het boek Steal Like An Artist. ‘Kunstenaars moeten vrij zijn. Niet zeuren. Wie zeurt, is zwak, twijfelt aan de kwaliteit van eigen leven of kunst. Kunstenaars moeten lak hebben aan alle conventies, anders kunnen ze nooit grensverleggend werk maken. Zonder regelbrekers geen kunst. Geen Picasso, geen Kanye, geen Abramović.’

Ook geen Juliaan Andeweg, trouwens. Het NRC-artikel – inmiddels beroemd – bracht aan het licht dat hij, naast succesvol kunstenaar, een sadomasochistische verkrachter was die jarenlang zijn gang kon gaan. Kunstenaar en academicus Laurence Herfs schrijft op Mister Motley dat het dat bad boy-aura was dat Andeweg hielp beroemd te worden en te blijven. Er ontstaat ‘een geromantiseerd verhaal waarin geweld kan worden gekaderd als een middel tot een hoger doel – de kunstenaar is blijkbaar zó ongelooflijk gepassioneerd dat dit leidt tot Hoge Kunst, maar helaas af en toe ook tot een blauw oog.’

Wacht. Dus kunst is inherent diefstal, maar ware kunstenaars zijn solistisch opererende en geniale einzelgängers? Knap kunstje, hoe we deze moeilijk verenigbare half-waarheden al zo lang met elkaar overeind houden in ons collectieve denken.

Verkrachting is een misdaad, levenskunstplagiaat een wandaad. Beide worden regelmatig toegedekt met dezelfde mantel der liefde: ‘Alles voor de kunst.’ We willen de kunst of kunstenaar niet in de ban doen; we vinden het mooi of hebben financieel belang bij zijn zichtbaarheid. Esthetiek en kapitalisme als morele graadmeters? Ons juridisch stelsel behoort precies dat soort onzin geen kans te geven. Soms lijkt het alsof een ‘slechte’ kunstenaar niet met misdaden of wandaden kan wegkomen. Een ‘goede’ stiekem wel.

Ook de politiek correcte kant van de munt is problematisch. Als lezers The Kindest geen sterk verhaal over white saviour complex hadden gevonden, hadden wellicht minder twitteraars Larsons diefstal verdedigd. Wokeness is vrijwel nooit een excuus voor een wandaad. Subjectieve waardering noch maatschappelijke urgentie bieden rechtmatige kaders voor het beschouwen van levenskunstplagiaat.

Ik kruip mijn drooggelegde vijver uit en ga wandelen met een schrijfvriendin. Wat me nog het meest stoort aan de mantel der liefde, bries ik tegen haar, is hoe hij op een waanbeeld berust. ‘Alles voor de kunst’ houdt de droom levend van een kunstcarrière als een smetteloze vlakte. Angstaanjagend onaangeroerd, maar met absolute vrijheid zover het oog reikt. In werkelijkheid zijn schrijvers zoals zij en ik gebonden aan de gang van zaken, aan driften van zogeheten poortwachters, zoals Pierre Bourdieu hen in 1992 introduceerde in Les Règles de l’art. Dat is het ware landschap waarbinnen we subsidie en zichtbaarheid moeten oogsten.

Phantom cart, 1933 | Salvador Dali

Misschien, oppert mijn vriendin, bedoelen zij die ‘alles voor de kunst’ roepen dat kunstenaars in vrijheid moeten kunnen bepalen welke subjecten zij op welke manieren vastleggen. Ook dat is vaak niet meer dan een streven. Schilders die door een galerie worden opgepikt zullen zien hoe hun stijl, prijs en canvasgrootte aan banden kunnen worden gelegd door de galeriehouder. Ikzelf werd door de redacteur die met mij wilde werken met zachte hand afgeraden te debuteren met een verhalenbundel. De Banksy’s van de wereld daargelaten, de meeste artistiekelingen kunnen het zich niet veroorloven de wegwijzerborden in hun werkveld te negeren.

Ik ben bijna terug bij mijn vijver en stap op iets hards. Een schatkist, het werk van Howard Becker. Na jarenlang undercover gaan in allerlei kunstdomeinen publiceerde hij in 1982 Art Worlds. Vooruitlopend op Bourdieu toonde hij aan dat alle kunst het resultaat is van collective action. Sterker nog, zonder de randactoren zou kunst niet maakbaar zijn, niet bestaan. Poortwachters hebben invloed op hoe de kunst die zij mogelijk helpen maken eruit komt te zien. Dat is niet erg, of gezeur. Dat is óók gewoon hoe kunst werkt.

Becker doet me opkijken. Al decennia geleden brak hij met die hardnekkige mythe van de kunstenaar als geniale solist. Zie de mensen rond mijn vijver staan; mijn exen, mijn vrienden, mijn koor van collega-schrijvers, mijn oude hartsvriendin. Zonder mijn redacteur had ik geen ondersteuning bij het schrijven aan mijn roman. Maar zonder de levenskunst van de mensen bovenaan mijn kuil had ik geen vissen te stelen. Ik vul mijn vijver niet op privéterrein. Mijn vissen zwemmen in een werkveld. Een kunstenaarsego, gevoed door de einzelgängermythe, kan je doen vergeten dat inspiratie gratis komt bovendrijven. De kunstenaar is een visser, en vaak een heel luie, van levenskunst.

Gorilla Girls voor New York Times, 1996| Lois Greenfield

‘These are worlds of creative people’, zegt een van de Guerilla Girls in The Great Women Artists-podcast. All artists are […] influenced by their own time, by artists from their own time and the past.’

Ik klim mijn vijver uit en timmer deze kaders:

Wat ik wil voorstellen is dat we de kunstenaars en niet-kunstenaars in onze omgeving gaan zien voor wie ze zo vaak zijn: poortwachters. Heb je mot met je galeriehouder? Dan worden je werken niet verkocht. Maar ook: is het bonje met je ex omdat je het pijnlijke einde van jullie relatie onaangekondigd tot poëzie hebt omgesmeed? Dan komt hij of zij en hun netwerk niet naar je boeklancering. De juridisch gezien vogelvrije kunstenaar heeft zoveel aan zijn omgeving te danken. Laten we plagiaat van levenskunst daarom eens binnen de context van kunst als collective action bekijken.

Wat gebeurt er dan?

Howard Becker in zijn dagen als jazzpianist circa 1950 | howardsbecker.com

Beginnen kunstenaars dan met vooraf inlichten? Zorgen ze dan dat werken verder verwijderd liggen van hun bronmateriaal? Erkennen we dan Foucaults woorden, en geven we toe dat een mensenleven dat kunstig genoeg is om uit te putten minstens evenveel eerbied toekomt als een lamp, een huis, een gedicht, een schilderij? Openen zich dan deuren naar samenwerking en symbiose tussen bron en bronverwerker, muze en maker, levenskunstenaar en kunstenaar? Als we alle mensen in onze velden eens behandelen zoals we zelf behandeld willen worden, beginnen we dan met sorry zeggen?

Zal ik beginnen?


Hey, I needed to tell you something.

I stole your anecdotes and made them a story.

I regret plagiarising your life without informing you.

I didn’t mean to hurt you,

I meant to make art.