Humor anno 2017: goedmoedige agressie

Door Ivo Nieuwenhuis, op Tue Dec 05 2017 23:00:00 GMT+0000

Lachen is goed, zo geloven we. En hoe harder, hoe beter. Niets of niemand mag humor begrenzen, wil ze waarlijk subversief kunnen zijn. Alleen toont de humor van vandaag een heel ander beeld. Komieken durven nog moeilijk waarlijk te confronteren. Daarmee dreigen ze de echte spanningen van deze tijd eerder te ontzenuwen dan te attaqueren.

In de slotaflevering van het tiende seizoen van de populaire Amerikaanse animatieserie South Park uit 2006 moet Stan Marsh een kleuter-ijshockeyteam coachen. Eén van de kinderen uit het team, Nelson, blijkt een agressieve vorm van beenmergkanker te hebben. Stan bezoekt hem in het ziekenhuis. Nelson is er slecht aan toe en vraagt Stan om ervoor te zorgen dat het team de eerstvolgende wedstrijd wint, ‘voor hem’. Het wordt een gelijkspel, maar er volgt een herkansing. Stans team mag aantreden in de pauze van een professionele ijshockeywedstrijd. Nelson heeft Stan gezegd dat alleen als zijn team wint, hij voldoende hoop overhoudt om te blijven leven. Het noodlot lijkt toe te slaan wanneer het andere kleuterteam niet komt opdagen, maar gelukkig biedt een van de professionele teams aan om de kleuters in hun plaats de reguliere wedstrijd te laten spelen, zodat ze alsnog de kans krijgen om aan Nelsons wens te voldoen.

Het resultaat is even onverwachts als cru: het andere professionele team hakt de kleuters genadeloos in de pan. Stans team verliest niet alleen de wedstrijd, de kleuters worden ook nog eens zonder duidelijke aanleiding door hun volwassen tegenstanders in elkaar getimmerd. Dan zet ‘We Are the Champions’ van Queen in en vallen de mannen elkaar broederlijk om de hals om de overwinning te vieren. De aflevering eindigt met een shot van Nelson die sterft in zijn ziekenhuisbed, met als laatste woorden: ‘No hope! No hope!’

Terminaal zieke Nelson in South park: genadeloze satire zonder happy end.

De aflevering is te beschouwen als een briljant staaltje maatschappelijke satire. South Park steekt de draak met de klassieke feelgood movie, waarin soms alle hoop verloren lijkt, maar er uiteindelijk altijd een happy end volgt. Dat happy end appelleert aan ons verlangen naar een gelukkige en rechtvaardige samenleving, waarin kleine kinderen niet sterven aan kanker en volwassen mannen geen misbruik maken van hun fysieke overwicht. De makers van South Park schoppen die impliciete verwachtingen genadeloos onderuit. Ze bevragen de maatschappelijke norm van het optimisme, het geloof in het goede van de mens en in de goede afloop van zaken die aanvankelijk hopeloos lijken.

Meer specifiek is de aflevering ook te lezen als een kritiek op het optimistische vertoog rond kanker, waarin het vaak draait om strijdbaarheid en het overwinnen van de ziekte. Hier is de boodschap: hoe graag we ook willen dat iedereen geneest van kanker, dit is helaas niet de praktijk. Wie de logica van kanker als een wedstrijd omarmt, zal vroeg of laat altijd geconfronteerd worden met ‘verliezers’.

Gezellig duurt het langst

Met de blik van 2017 valt vooral de ronduit cynische teneur van deze aflevering op. Zo bijtend en ‘in your face’ zien we satire vandaag de dag zelden. Zeker, er wordt in humor op televisie en internet nog altijd flink geattaqueerd. Donald Trump krijgt ervan langs, of de nieuwste rage onder jongeren, of deze of gene minister die weer eens een onhandige uitspraak heeft gedaan. Maar de spot blijft toch meestal wat goedmoedig.

Grappen lijken eerder bedoeld om iemand vriendschappelijk te corrigeren.

Grappen lijken eerder bedoeld om iemand vriendschappelijk te corrigeren – ‘voortaan iets beter nadenken voor u wat roept, meneer de politicus!’ – dan om een vernietigende kritiek te poneren. Het bekritiseren van ‘de macht’ geldt voor komieken als een vanzelfsprekendheid, maar tegelijk moet het liefst wel een beetje gezellig blijven.

Prototypisch voor die hedendaagse ‘gezellige’ humor is het Nederlandse satirische tv-programma Zondag met Lubach. Geïnspireerd door Amerikaanse voorbeelden als The Daily Show en Last Week Tonight, neemt presentator en komiek Arjen Lubach iedere zondagavond het nieuws van de week door, met grappen en commentaar. De populariteit van het programma steeg het afgelopen jaar tot grote hoogte, mede dankzij een filmpje over Donald Trump (‘Netherlands Second’) dat viraal ging.

Opvallend aan Zondag met Lubach is de uitgelaten sfeer in de studio. De leader van het programma is opzwepend en het studiopubliek begroet de presentator standaard met een daverend applaus en gejoel. Na iedere punchline van Lubach volgt een gulle lach en regelmatig ook een open doekje.

Er is wel volop kritiek, maar die richt zich veeleer op de (relatieve) buitenstaander.

Alles lijkt erop gericht om de kijker een goed gevoel te bezorgen. Er is wel volop kritiek, maar die richt zich veeleer op de (relatieve) buitenstaander: een binnen- of buitenlandse politicus, of een groep uit de samenleving waartoe de gemiddelde Zondag met Lubach-kijker zelf niet behoort. Op geen enkel moment hoeft het publiek zichzelf werkelijk ongemakkelijk te voelen.

De grote vraag is natuurlijk: is dat een probleem? Kan humor niet tegelijkertijd goedmoedig en kritisch zijn, en vormt dat niet juist ‘the best of both worlds’? Of is de scherpe rand van humor, zoals aanwezig bij South Park, onontbeerlijk om de kritiek echt aan te laten komen, te laten werken?

Katten met handschoentjes

Voor een goed begrip van hedendaagse humor zijn twee aspecten van bijzonder belang, geloof ik. In de eerste plaats is er het spanningsveld tussen rebelsheid en conformisme. We zijn gewoon om aan humor een zekere rebelsheid toe te schrijven: het zoekt de grenzen op en gaat er vaak ook overheen. De grap herbergt uitspraken die in normale omstandigheden oneerbiedig of beledigend kunnen klinken, maar die onder de dekmantel van het komische acceptabel worden. Dit principe wordt ook wel ‘comic license’ genoemd: de komiek heeft een soort speciale bevoegdheid om ongepaste dingen te zeggen, dingen die in een niet-komische situatie bestraft zouden worden.

Die reputatie van provocatie kleeft aan humor in het algemeen, maar aan politieke grappen en satire in het bijzonder. Stemmen als Arjen Lubach en zijn Amerikaanse evenknieën Stephen Colbert en John Oliver worden graag vergeleken met de middeleeuwse nar, die als enige onomwonden de waarheid mocht spreken tegen de vorst, ook als die ongemakkelijk was. Net hierom worden ook Lubach en de zijnen door journalisten en opiniemakers serieus genomen. Als luizen in de pels van het publieke debat zouden ze voor het noodzakelijke tegengeluid zorgen. Dit zijn de mensen die B durven te roepen als iedereen A zegt.

Maar humor heeft natuurlijk ook een conformistische kant. Een grap is pas geslaagd wanneer erom gelachen wordt. En daarvoor moet het publiek zich in principe altijd op een of andere manier in een grap herkennen. Kijk naar de imitaties van bekende personen, zoals ze voorkomen in het Amerikaanse tv-programma Saturday Night Live en, voorheen, in Nederland bij Van Kooten en De Bie, Kopspijkers en Koefnoen. Dergelijke imitaties werken slechts wanneer het publiek de personen kent en dus het overdreven nadoen van hun stem en lichaamstaal herkent. Deze humor vormt niets meer dan de levende variant van het aloude genre van de karikatuur.

Ook inhoudelijk speelt herkenning een belangrijke rol, wat humor erg contextafhankelijk maakt. Bijna van nature is de komiek gedwongen om aan te voelen wat zijn publiek pikt en wat niet. Zo kan Arjen Lubach met een gerust hart grappen maken ten koste van Donald Trump, omdat zijn publiek voor het grootste deel anti-Trump is. Als hij satire zou bedrijven op, bijvoorbeeld, de milieubeweging, zou dat een ander verhaal zijn.

In sociaal opzicht heeft humor vooral een disciplinerende functie. Ze bestraft wat afwijkt van de norm, met de lach als tuchtmiddel.

Die zorg om de reacties van het publiek maakt veel humor uiteindelijk eerder conformistisch dan rebels. Aanvallen dienen vooral om de normen van de eigen sociale groep te bevestigen, zo stelt de Britse socioloog Michael Billig in zijn studie Laughter and Ridicule: Towards a Social Critique of Humour (2005). In sociaal opzicht, zo betoogt hij, heeft humor vooral een disciplinerende functie. Ze bestraft wat afwijkt van de norm, met de lach als tuchtmiddel. De meeste humor van Lubach en co bewijst Billigs these: zij ridiculiseren ‘rare’ uitspraken van politici en ‘gekke’ modes van bepaalde groepen. Zo wordt de kijker subtiel maar doeltreffend gedisciplineerd: hij leert wat hoort en wat niet.

Grappen zonder grenzen?

Een tweede spanningsveld bij humor is dat tussen vreugde en agressie. We associëren humor met vrolijkheid, vanwege het lachen. Veel psychologische zelfhulpboeken beweren ook zonder voorbehoud dat lachen gezond is, hoewel dit wetenschappelijk gezien een hoogst omstreden claim is. Bij de zoektocht naar een ideale partner geldt gevoel voor humor al zeker een paar decennia als een conditio sine qua non. Door dat alles hebben humoristische uitingen in onze cultuur al bij voorbaat een positieve bijklank.

Intussen valt de agressieve impuls die van humor uitgaat, moeilijk te ontkennen. Een grap heeft bijna altijd een doelwit dat wordt aangevallen, lees: uitgelachen. Dat uitlachen vormt een uitsluitingsmechanisme. Wie het onderwerp is van een grap, kan hooguit schaapachtig meelachen. Zolang het doelwit een machtspositie bekleedt, zou je nog kunnen volhouden dat het maar tegen een stootje moet kunnen. Zo wordt er binnen West-Europa ook meestal tegen aangekeken: politici worden geacht om satirische aanvallen op hun persoon grootmoedig te ondergaan.

Wereldwijd zijn komieken overwegend mannelijk en maken ze graag grappen over de verschillen tussen man en vrouw.

Heel anders ligt dat voor minderheden of groepen met een ondergeschikte sociale positie. Wereldwijd zijn komieken overwegend mannelijk en maken ze graag grappen over de verschillen tussen man en vrouw, waarbij vaak vooral het gedrag van de vrouw belachelijk wordt gemaakt. Zo zegt de Nederlandse cabaretier Herman Finkers in zijn programma Na de pauze (2009): ‘Een vrouw is anders dan een man. Dat komt omdat een vrouw een gevoelsmens is. Een vrouw heeft domweg meer gevoel. Gevoel voor kaartlezen. Voor dvd-bediening. Voor een vastgelopen computer…’ Hier worden, onder het mom van een grap, verschillende stereotypen over vrouwen gereproduceerd. Het feit dat veel vrouwen de grap niettemin waarderen en er zelf om moeten lachen, doet aan die (impliciete) vernedering niets af.

Nog sterker zien we dit principe aan het werk wanneer etnische of religieuze minderheden het onderwerp van humor zijn. Als cabaretier Theo Maassen grappen maakt over moslims, uit hij die steevast onder het motto: ik moet alles kunnen zeggen, want de vrijheid van meningsuiting is in Nederland/het Westen het hoogste goed. Intussen sluit hij net door dat soort grappen moslims uit van zijn publiek: zij kunnen nooit ten volle delen in de gulle lach van Maassens overwegend witte publiek, daarvoor keert de humor zich te expliciet tegen hen. Socioloog en humorwetenschapper Giselinde Kuipers heeft in diverse studies laten zien in wat voor onmogelijke positie dit soort grappen moslims plaatst. Hoe moet je in godsnaam waardig reageren op humor die zo onverbloemd ten koste van jou gaat?

Polderen met Zwarte Piet

Terug naar de goedmoedigheid van hedendaagse humor. Die blijkt relatief, gezien de agressieve en uitsluitende impulsen die we ontwaard hebben. Wel lijkt een conformistische tendens in recente jaren te overheersen: hedendaagse Nederlandse komieken zoeken, meer dan hun voorgangers tot een jaar of tien geleden, naar consensus of zelfs verbinding, al is het dan vaak slechts binnen de eigen kring.

Hedendaagse Nederlandse komieken zoeken, meer dan hun voorgangers tot een jaar of tien geleden, naar consensus of zelfs verbinding

Theaterwetenschapper Dick Zijp spreekt in dit verband van ‘de poldercabaretier’, een term die verwijst naar de typisch Nederlandse gewoonte van het polderen, het overbruggen van politieke en sociale tegenstellingen door middel van goed overleg.

We zien dit polderen bijvoorbeeld terug in hoe publieke humoristen omgaan met het felle zwartepietendebat, waarvan de tegenstellingen vaak dwars door bestaande sociale groepen heen lopen. Cabaretiers die expliciet een kant zouden kiezen, riskeren dat een deel van hun publiek zich tegen hen keert. Ze sparen dan maar de kool en de geit. Ze bespotten de felheid van beide kampen in het debat en plaatsen zichzelf in het redelijke midden. Daarmee tonen ze zich uiteindelijk vooral conformistisch. Hun ‘nuchtere’ pleidooi voor redelijkheid mag dan wel nobel klinken, maar brengt het debat niet verder: dat blijft gewoon verder botsen tussen de visie dat zwarte piet moet blijven in zijn traditionele vorm versus de visie dat hij moet verdwijnen of op z’n minst radicaal van vorm moet veranderen. Enkel de gepassioneerdheid van beide ‘kampen’ ridiculiseren leidt de aandacht af van de ideologische kernkwestie en herleidt het debat ten onrechte tot een storm in een glas water.

Precies hier wringt de goedmoedigheid van humor, tegenover bijvoorbeeld de confronterende satire van South Park. Die daagt een alomtegenwoordige visie onder haar eigen publiek uit, namelijk dat de wereld rechtvaardig is en het goede uiteindelijk altijd overwint. Wanneer je als kijker bereid bent om in die aanval op je wereldbeeld mee te gaan, leidt dat uiteindelijk tot een bevredigend gevoel: je hebt het idee dat je iets geleerd hebt, of in elk geval aan het denken bent gezet.

Humoristen anno 2017 uiten nog wel kritiek, maar alleen kritiek waarvan ze zeker weten dat hun publiek die zal slikken.

Maar zo confronterend durven veel humoristen anno 2017 blijkbaar niet meer te zijn. Het maatschappelijke klimaat is op veel plekken zo gepolariseerd dat ze maar liever op safe spelen. Ze uiten nog wel kritiek, maar alleen kritiek waarvan ze zeker weten dat hun publiek die zal slikken. Dat maakt veel hedendaagse humor helaas ook weinig spannend.

Een van de laatste uitzonderingen vormt de cartoonist Gummbah. Met bewonderenswaardige hardnekkigheid bestrijden zijn tekeningen de schone schijn waarin wij ons dagelijks zo graag verliezen. Zijn figuren zijn zonder uitzondering lelijk en gedragen zich vaak bot of cynisch, of het zijn onmiskenbare losers. Daarmee ondermijnen ze het heersende neoliberale paradigma met zijn nadruk op vooruitgang, optimisme, persoonlijk succes en het voortdurende werken aan jezelf. De troosteloosheid van Gummbahs cartoons vormt een dikke middelvinger richting dit paradigma. Misschien wel juist daarom roepen ze na al die jaren nog altijd boze reacties op bij lezers van De Volkskrant. Ze maken mensen kwaad, omdat ze zich weigeren te conformeren aan een dominante wereldvisie.

Het beestje bij naam

In het licht van de geschiedenis was de Gummbah-achtige humor natuurlijk altijd al een uitzondering. Zeker sinds de protestcultuur van de jaren 1960 zijn we geneigd om aan humor een welhaast mythische status van taboedoorbreker en grensoverschrijder toe te kennen, maar in werkelijkheid zit de neiging tot conformisme diep in humor verankerd. Een grap is nu eenmaal pas geslaagd als erom gelachen wordt, en die lach komt het makkelijkst tot stand door een zekere herkenning. Vaak ook worden de agressieve en de kritische kant van humor met elkaar verward. Uitsluitende humor die vooral stereotypen reproduceert, wordt aangezien voor een daad van rebelsheid, en de komiek als de held die het beestje bij de naam durft te noemen.

Volgens mij trappen we zo makkelijk in die val omdat humor ons eigenlijk een beetje in slaap sust. Humor is misschien wel juist zo’n beproefd retorisch middel omdat ze de toeschouwer even doet vergeten om na te denken. In tijden van fake news en information overload is humor dan ook iets waarmee we een beetje voorzichtig moeten zijn.

In tijden van fake news en information overload is humor iets waarmee we een beetje voorzichtig moeten zijn.

Maar de grootste fout is nog wel om te denken dat humor slechts positieve effecten heeft. Wie daaraan vasthoudt, loopt het risico evidente daden van agressie en uitsluiting te vergoelijken en juist die humor die werkelijk de vinger op de zere plek legt, af te doen als vulgair en ongepast. Als een grap louter goedmoedig mag zijn, is ze in het beste geval oppervlakkig, en in het slechtste geval een agressieve poging om bestaande ongelijke machtsverhoudingen in stand te houden.