HULK. Een lezing van Jozefien Van Beeks Monsterlijk moederschap
Door Elisabeth Van Dam, op Fri Oct 17 2025 10:00:00 GMT+0000In Monsterlijk moederschap ontmantelt Jozefien Van Beek de mythologie rond het moederschap: geen roze kraamkamerromantiek, maar een donkere, pulserende en radicaal lijfelijke ervaring. Dat moederliefde zo groot kan zijn dat ze in iets monsterlijks muteert, weet ook moeder en kunstenares Dolly Bing Bing. Met Van Beeks boek op schoot en de handen vol groene autoverf zoekt ze naar woorden voor dat onrustige tussenrijk waar moeder en maker botsen, waar lichaam en beeld groteske vormen aannemen en autonomie altijd wordt bevochten.
In mijn atelier staat Monster Mother: hulk-groen, gespierd, monumentaal, grotesk en teder. Op haar buik rusten de voetjes van haar baby. Monster Mother is een meer dan twee meter lange sculptuur bedekt met autoverf die ik het jaar na de geboorte van mijn eerste dochter met de blote hand boetseerde en dan afgoot tot een onbetamelijk groot ‘ding’ in toxisch kunststof. Het is een buitenaards lijf dat mijn eigen lichaam als operaperformer-atleet Dolly Bing Bing weerspiegelt én de intieme oergedaante van een van mijn grootste fascinaties wil tonen: de moeder, een glanzend pulserend orgaanwezen dat voedt en verzwelgt.
Van Beek fileert een dubbelheid die tegelijk existentieel en lichamelijk is: die van moeder en maker, dochter en beschermer, voedster en verslindster.
Precies in dat spanningsveld haakt het pas verschenen boek Monsterlijk moederschap. Van Rosemary’s Baby tot Nightbitch door essayist-criticus Jozefien Van Beek zich vast aan mijn eigen ervaring. Het heeft me gegrepen met de scherpte van een pijnlijke wee. Met een negen maanden oude baby aan de borst leef ik op dit ogenblik zelf in de koorts van de strijd. Van Beek fileert een dubbelheid die tegelijk existentieel en lichamelijk is: die van moeder en maker, dochter en beschermer, voedster en verslindster. Als kunstenares die al te vaak de ongemakkelijke wals danste tussen moederschap en kunstenaarschap, herken ik mij in de manier waarop Van Beek de donkere kanten, abjecte bulten, onsmakelijke sappen en met liefde gevulde wonden van het moederlijf ontleedt. Via een intieme selectie van films, schilderijen, literatuur en persoonlijke verhalen scant ze een door vrouwelijke voetafdrukken en bloedvlekken getekende bodem ‘waarvan de literaire waarheid nog geheel verkend moet worden’, zo citeert Van Beek Elena Ferrante’s boek Frantumaglia. Een geschreven leven (2003). Van Beek struint langs filmklassiekers als Psycho en Carrie, vervlecht herinneringen aan een interview met Tracey Emin met de echo’s van haar eigen kinderwens, herverkent het monsterlijke in haar kindertijd met een solo-moeder en verweeft persoonlijke reflecties met die van Joan Didion, Alice Neel en Chantal Akerman.
De woorden van de Britse schrijfster Rachel Cusk die Van Beek citeert, raken me diep:
‘De bevalling is niet alleen dat wat vrouwen van mannen scheidt: het scheidt vrouwen ook van zichzelf, zodat een vrouw een totaal andere opvatting krijgt over wat het betekent om te bestaan. In haar hebben andere personen bestaan, en na hun geboorte leven die binnen de jurisdictie van haar bewustzijn.’
Ze geven weer hoe het moederschap een radicale verdubbeling veroorzaakt: een vrouw wordt bewoond en onteigend, en leert zichzelf opnieuw te lezen in de spiegel van haar kinderen. Voor mij resoneert dit als een omgekeerde (Lacaniaanse) castratie: niet het kind, maar de moeder verliest een stuk van zichzelf door de geboorte.
Ook mijn eigen biografie weerklinkt hier. Moeder van twee dochters (11 jaar en 9 maanden), partner van een aan ALS overleden psychoanalyticus wiens afwezigheid makkelijk een verstikkend moederschap had kunnen veroorzaken, en jonge vrouw die de horror van anorexia en de slasherfilm-waardige schoonheidsidealen van de professionele balletwereld trotseerde. Dat ik geen monster werd, tekent mijn moederschap, en wordt zichtbaar in de matrix van het gespierde, hulk-groene machomoederlijf van mijn vreselijke sculptuur: liefkozend en dreigend, scheppend en verscheurend. In haar spieren huist niet enkel moederkracht, maar ook de echo van een mannelijke angst − de eeuwenoude vrees voor de almachtige moeder. Tegelijk laat haar imposante lijf zien hoe een vrouw zichzelf in volle kracht kan bezitten − een lichamelijke autonomie die even subversief als bevrijdend is. Een fallisch statement, of toch een feministisch gebaar?
Tussen baarmoeder en bloedbad
Van Beek snijdt verschillende moederthema’s aan in soepel aan elkaar gelinkte hoofdstukken. Ze doet het met de moed van een moeder. Wat ze zichtbaar maakt, is dat aan álle facetten van het moederschap iets onbetamelijks kleeft, met transgressie als rode draad: de claustrofobische afhankelijkheid van het kind, de verwarring van de puberteit, het rauwe geweld van de geboorte, de haperingen van de borstvoeding, de schaduw van postnatale depressie. Onvervuld verlangen naar een kind kan uiterst pijnlijk worden, net als de abortuswens van de ene vrouw de onvruchtbaarheid van de andere ondraaglijk kan maken. De alomtegenwoordige nabijheid van een moeder kan verpletterend zijn of haar schreeuwende afwezigheid kan levenslang schrijnen. Niets blijft onschuldig of ongevaarlijk.
Wat Van Beek zichtbaar maakt, is dat aan álle facetten van het moederschap iets onbetamelijks kleeft, met transgressie als rode draad.
Hoe moederschap en moeders verbeeld worden, kan al dan niet onrecht doen aan hun waarheid, zeker als de mannelijke blik de gelaagdheid van de vrouwelijke identiteit (ver)tekent. Van Beeks geniepige voorliefde voor het horrorfilm-genre (die ik als angstige kijker geheel niet deel, al herken ik hoe ze als kind gretig samen met haar moeder naar de moorden in Inspector Morse keek) legt die mannelijke blik ondubbelzinnig bloot. Wél komt ze tot de conclusie dat het genre minder vrouwonvriendelijk is dan de topos van de genadeloos afgeslachte ‘bimbo’ in deze films doet uitschijnen. De girl hero die als enige het bloedbad overleeft en zelf dader wordt, is ook een vrouw die slim en alert is, in staat om gevaar te herkennen en het heft in eigen handen neemt.
Die evolutie van prooi naar jager, van slachtoffer naar dader, zien we onder andere, zo schrijft Van Beek, in John Carpenters verfilming van Stephen Kings Christine (1983). De zwaar gepeste nerd Arnie Cunningham – een jongen die leeft onder de verstikkende vleugels van zijn dominante moeder en die door vrouwen nauwelijks wordt opgemerkt – knapt een autowrak op tot een schitterende wagen, die hij ‘Christine’ noemt. Naarmate de auto herleeft, ontpopt ook Arnie zich: hij transformeert van onzeker kneusje tot zelfverzekerde bink, maar zijn zelfvertrouwen slaat om in bezetenheid. Iedereen die tussen Arnie en zijn ‘meisje’ komt, ruimt hij genadeloos uit de weg. Zijn liefde voor Christine wordt een vorm van overgave – aan macht, bezit en vernietiging.

Waar de girl hero geweld inzet als overlevingsstrategie – een daad van emancipatie en zelfbehoud – gebruikt Arnie het als instrument van overheersing. Zijn daadkracht wortelt niet in vrijheid, maar in angst. Carpenters film toont hoe geweld, adoratie en het instrument van de dood – het mes als fallus – functioneren als typisch mannelijke uitdrukkingsvormen van een diepgewortelde machteloosheid tegenover het vrouwelijke mysterie. De bolide wordt een symbolische girlfriend, maar ook een zich wrekende moederfiguur die haar zwakke partner/zoon in haar greep houdt. Zo resoneert de dreiging van Christine met de ongrijpbare, vaak onweerstaanbare kracht van de moeder. Zoals Van Beek stelt: ‘Vrouwen leggen – enkel en alleen door te bestaan – hun (het mannelijke) gebrek bloot, en daar moeten ze voor boeten.’
Waar de girl hero geweld inzet als overlevingsstrategie – een daad van emancipatie en zelfbehoud – gebruikt Arnie het als instrument van overheersing. Zijn daadkracht wortelt niet in vrijheid, maar in angst.
Van Beek bekijktt films als Psycho (1960), Carrie (1976), Suspiria (1977), Tully (2018) of Braindead (1992) vanuit een feministisch perspectief en brengt ze in verband met de complexiteit van de moeder-kindrelatie. Ze laat bijvoorbeeld zien hoe in Peter Jacksons uitzinnige zombie-komedie Braindead moederliefde zelfs na de dood verstikkend werkt. Het hoofdpersonage Lionel wordt achtervolgd door zijn moeder die in een zombie is veranderd nadat ze door een agressieve rat-aap uit Sumatra werd gebeten en sterft aan haar verwondingen. Als zombie maakt ze een hoop andere slachtoffers die ook allemaal terugkeren als vleesetende ondoden. De zoon blijft zonder weerwil steken in een horrorversie van de pre-oedipale fase, waarin de grenzen tussen moeder en kind nog niet scherp zijn afgebakend. De combinatie van moeder en kind zonder vader in de buurt blijkt een gevaarlijke cocktail. De ‘dode hoek’ van het patriarchaat laat zien dat moeders die beperkt worden tot de rol van zorgverlener, tot monsters kunnen uitgroeien; moeders die de aparte identiteit van het kind ontkennen en hun eigen identiteit enkel vervullen met hun symbolische taak als ‘moeder van’: ‘Norman Bates bestaat niet meer. Hij bestond aanvankelijk maar half. (...) Hij was nooit uitsluitend Norman. Maar hij was geregeld uitsluitend Moeder.’

Monsters onder de huid
Van Beeks nuchtere eerlijkheid doet goed. Ik herken mezelf in haar kwetsbare autobiografische fragmenten. Ook ik ben soms overweldigd door de beklemming en vermoeidheid van het borstvoeden en gefrustreerd door het gebrek aan uren in een dag om ook mijzelf en mijn kunstenaarschap voort te zetten. Bij die herkenning voel ik een onbehaaglijk besef opkomen: de rollen van monster, moeder en kind zijn vaak grimmig inwisselbaar. Mijn prachtige baby is zo hulpeloos en schattig dat ik haar (met haar zachte volle wangetjes) soms letterlijk zou kunnen ‘opeten’. Ook had ik haar voor altijd in mijn buik willen houden. Ik vraag me af of die honger naar haar nabijheid niet precies de andere kant van hetzelfde gevoel is − een diepe angst voor het lichaamseigen, doch compleet vreemde, wriemelende kleine monster, klauwend aan mijn borst, dat mij leegzuigt, van mijn lichaam geniet en me opslokt. Tegelijk geniet mijn baby er zichtbaar van wanneer ik speel alsof ik haar voetjes met veel gegrom en gesmikkel ga verslinden.
De rollen van monster, moeder en kind zijn vaak grimmig inwisselbaar. Mijn prachtige baby is zo hulpeloos en schattig dat ik haar (met haar zachte volle wangetjes) soms letterlijk zou kunnen ‘opeten’.
Van nature ben ik een moeder die haar kinderen ziet als vogels die vrij en vol zelfvertrouwen mogen uitvliegen en hoop ik hun de beste vleugels te kunnen meegeven. Meer dan dat mag een moeder niet doen. Maar als ik mijn overleden echtgenoot mag geloven, schuilt Oedipus in elke uitwisseling en liefkozing tussen moeder en kind. ‘Mamammm!’ roept mijn baby als ze me ziet of bij zich wil. In mijn vertederd oor klinkt steevast 'njamnjammm' door; ook ik voel me in zekere zin tot eetbare prooi gereduceerd. Eten, braken, plassen en ontlasten, vullen en ledigen, penetreren en baren, zuigen en leeglopen … het is een rauw en intens geheel van lichamelijke handelingen dat onafgebroken plaatsvindt in het leven van moeders en hun kinderen. In deze handelingen blijven de sporen zichtbaar van de diepe, symbiotische band die hun relatie al voor de geboorte bepaalde.
Het sublieme moederschap
Van Beek beschrijft scherp hoe zwangerschap en geboorte, inclusief de mannelijke vrees ervoor, niet enkel persoonlijke ervaringen zijn maar ook cultureel en symbolisch beladen fenomenen. In films als Alien (1979) van Ridley Scott wordt dit op briljante wijze verbeeld, zo geeft Van Beek aan: de facehugger, die zich vastklampt aan het gezicht van het slachtoffer, heeft een opvallende gelijkenis met vrouwelijke geslachtsdelen. De chestburster-scène, waarin het alien wezen uit de borst van het slachtoffer barst, is een gewelddadige en ongevraagde geboorte. Er zijn eieren, penisvormen, trechters, buizen en claustrofobische schaduwplekken. Het ruimteschip zelf, 'Mother', fungeert als een kunstmatige baarmoeder met cryo-capsules: beschermend, maar ook geheimzinnig, duister en uiteindelijk potentieel destructief.

De angsten van de man komen bij Van Beek ruimschoots aan bod. Ze wijst onder andere op het werk van Henry Moore en de sculptuur Mother and Child (1953), een klein bronzen werk dat opmerkelijk duister en dreigend oogt. Het kind reikt op de schoot van de moeder met opengesperde mond naar de borst en doet volgens Van Beek denken aan het alien wezen uit Scotts scifi-klassieker. Terwijl de transgressies tussen moeder en kind, hoe invasief ook, voor de moeder een natuurlijke orde vormen, blijven ze voor de man een ondoorgrondelijk raadsel. Tussen de regels door voel je Van Beeks begrip voor de angst en perplexheid van de man, al ligt haar focus minder op de rol (en het falen) van de vader. En dat maakt juist het punt: uiteindelijk staat een moeder − ook die van Van Beek − vaak moederziel alleen. Dat besef ontbreekt in de talloze verhalen die het vers moederschap schetsen als een hindernissenparcours dat men succesvol doorstaat, met een verplicht happy end. Bij Van Beek bleef het happy end uit. In haar borstvoedingsverhaal klinkt een diepe eenzaamheid, nauwelijks (h)erkend door haar omgeving.
Mensen zeggen vaak dat je aan mij niet kan zien dat ik zwanger ben geweest. Alsof onzichtbaarheid een triomf is.
Zulke eerlijkheden doen me hopen op een ‘verzustering’ tussen vrouwen en moeders, waar openheid en gedeelde kwetsbaarheid de norm zijn. Laten we vooral delen wat we werkelijk doormaken, ‘de oude’ worden we immers nooit meer. De mythe van het ‘bouncing back’ beheerst de wereld van moeders echter even sterk als de maatschappelijke druk om een kinderwens te vervullen. Ook ik heb die illusie dat er na een geboorte een weg terug bestaat helaas met volle overtuiging nagejaagd. Als fitnessfanaat en atletisch performancekunstenaar boetseerde ik mijn lijf na beide bevallingen − zwetend tussen voeden, sussen en soms vloeken − opnieuw tot een sculptuur, strak en hard, met een sixpack als pantser. Het is een lichaam dat eerder mannelijk lijkt dan vrouwelijk. Mensen zeggen vaak dat je aan mij niet kan zien dat ik zwanger ben geweest. Alsof onzichtbaarheid een triomf is. Maar wat probeerde ik eigenlijk uit te wissen? Is het verlangen naar die stalen perfectie een poging om de zachte, vaak aan vrouwen toegeschreven, eigenschappen als sporen van zorg en kwetsbaarheid te verdringen? Waarom? Wat is er mis mee?
Misschien omdat het lichaam dat voedt en draagt in onze cultuur zelden als kracht wordt gezien. De biologische betrokkenheid bij een pasgeborene verhindert vaak dat je grootse doelen onafgebroken kunt nastreven. Baby’s vragen tijd, energie en aandacht. Voor hen zorgen is meer dan een fulltime job. Een strak lijf suggereert dat alles vanzelf gaat. Maar de illusie houdt nooit stand. Mijn borsten blijven rond en lekken te pas en te onpas, de littekens blijven, de vermoeidheid nestelt zich in de spieren, hormonale schommelingen spelen met je emoties, onderbroken nachten maken je kregelig of doen je verlangen naar een moment zonder aanrakingen. Dat alles wijst erop dat het moederlichaam, en bij uitbreiding de moederziel, onherroepelijk getransformeerd is. Niet een terugkeer, maar een hergeboorte is dus de bestemming.
Het blijkt niet eenvoudig dat lot te aanvaarden. Vanuit die gedachte laat Van Beek schrijfsters en kunstenaressen aan het woord die ook het beschamende en ongewone van hun ‘monsterschap’ blootgeven, zoals de soms onvermijdelijke keuze voor het eigen verlangen. Denk aan Alice Neel die vaak moest kiezen tussen eten kopen voor haar kinderen of doeken en verf, en geregeld voor dat laatste koos. In die lijn geeft Van Beek ook een stem aan Tracy Emin, die een abortus doorstond en zich een leven lang in de kunst trachtte te redden. Zelfs al werd ze geen moeder in de letterlijke zin, de vrucht die voor even in haar groeide, tekende haar leven en denken voorgoed:
‘Tegen alle verwachtingen in had Emin zich ontworsteld aan een afkomst van diepe armoede. Dat zou ze nu niet weggooien door moeder te worden op een moment waarop de middelen noch de omstandigheden er waren om voor een kind te kiezen. Dus voelde ze zich mislukt als schilder, als kunstenaar, als mens.’
‘Samen met de baby wordt het schuldgevoel van de moeder geboren.’ Van Beek laat dat bewustzijn op de pagina’s groeien. Ze spreekt echter ook steeds over de overvloed aan liefde die het moederschap vaak tekent. En liefde is niet altijd mooi of harmonieus. Eerder een door merg-en-beenzaak. Het monsterlijke aan het moeder-zijn duidt voor mij na mijn lezing van dit prikkelende boek vooral op de onbevattelijke liefde van de moeder voor haar kind, hoe grotesk die liefde steeds ook is. Wat zeker is, is dat monsterliefde groots is. De moeder is een Dulle Griet, een strijdster, vaak met één borst eruit.