Hoe woorden stigmatiseren

Door Shahin Mohammad, op Wed Aug 25 2021 22:00:00 GMT+0000

Validistische denkpatronen zijn diep in ons taalgebruik ingesleten. Van denigrerende uitdrukkingen en zegswijzen tot de moeizame erkenning van gebarentalen: volgens Shahin Mohammad is het hoog tijd om onze taal inclusiever te maken.

‘Ocharme, die vrouw is "doofstom". Het moet vreselijk zijn om zo te leven.’ De woorden van een bezoekster die me voorbij liep terwijl ik een rondleiding in gebarentaal gaf bij een tentoonstelling in BOZAR. Ik schrok heftig van deze opmerking. Ze had het over mij. Deze vrouw associeerde mijn doofheid met een mistroostig bestaan. Dat ze het etiket ‘doofstom’ op mij plakte, maakte duidelijk dat ze de betekenis van deze term niet eens begreep. Ik voelde een latent medelijden in haar woorden. Moest ik hieruit afleiden dat doofheid in haar ogen iets beschamends is? Ging ze ervan uit dat mensen met een handicap zoals ik een ontmenselijkt leven leiden?

Ja, ik ben doof en ik druk me zowel mondeling als in gebarentaal uit. Hetzelfde geldt voor mijn dove vrienden; ons stemorgaan werkt prima. We zijn dus niet ‘doofstom’. Sommige leden van de Dovengemeenschap kiezen er gewoon voor zich enkel uit te drukken in gebarentaal, zonder mondeling te spreken. Gebarentaal maakt deel uit van de Dovencultuur. Deze taal spreken is een grondrecht dat de toegankelijkheid en de volledige inclusie van dove personen in de samenleving mogelijk maakt. Helaas vergt het begrijpen van doofheid echte inspanningen en moet men daarvoor uit zijn bevoorrechte positie komen.

Hiërarchie van talen

Waarom komt de term ‘doofstom’ voor de Dovengemeenschap zo hard aan? Omdat de term ‘audistisch’ is. Audisme is een vorm van discriminatie die dove mensen vanwege hun doofheid ondervinden ten opzichte van horende mensen, die de norm zijn. Behalve dat het dus fysiologisch incorrect is, laat de bewoording ‘doofstom’ uitschijnen dat dove mensen geen stem hebben. Alsof ze afgesneden zijn van elke normale communicatie. Dit vermeende onvermogen leeft helaas sterk bij de overgrote meerderheid van de horende mensen. Zij kunnen zich moeilijk voorstellen dat dove personen perfect kunnen communiceren dankzij de gebarentalen. Deze visuele talen vormen een gemeenschappelijke cultuur in de Dovengemeenschap. Anderzijds zijn er genoeg andere mogelijkheden om te communiceren met mensen die geen gebarentalen kennen.

Gebarentaal is niet de gebaren alleen, maar een volwaardige taal met een eigen lexicon en grammatica.

Omdat mondelinge talen de norm zijn, worden gebarentalen als minder belangrijk of secundair beschouwd. Bovendien wordt de term ‘doventaal’ vandaag de dag nog steeds gebruikt. Dit is echter geen gepaste benaming. Gebarentalen worden niet alleen gebruikt door dove mensen, maar ook door hun horende familie, partners, kinderen, collega’s, vrienden. Het gaat ook niet over de gebaren alleen, maar over een volwaardige taal met een eigen lexicon en grammatica.

Deze hiërarchisering (en racialisering!) van de gebarentalen vindt zijn oorsprong in de 19de eeuw. Samen met de opkomst van de evolutietheorie verspreidde het idee dat gebarentalen restanten waren uit een eerder, eenvoudiger stadium van de taalontwikkeling. Een soort taal die enkel nog gebruikt werd door zogenaamd inferieure volkeren onderaan de evolutionaire ladder: inheemse Amerikanen, Afrikanen, en andere geracialiseerde groepen. Gebarentalen werden niet enkel geassocieerd met mensen van kleur – die afgeschilderd werden als primitief – maar ook met dieren. Vooral het beeld van de gebarende aap sprak tot de verbeelding. Zij die gebarentalen spraken, werden ervan beschuldigd te communiceren als primaten.

In 1880 werd beslist om in alle dovenscholen van Europa gebarentaal te verbieden. De redenering: gebarentalen zouden slecht zijn voor de taalontwikkeling van dove kinderen.

Dit gedachtegoed kende z’n hoogtepunt in 1880 op het Congres van Milaan, een internationaal congres voor de ‘verbetering van het lot der doven’. Daar werd door de 255 deelnemers (voornamelijk Italiaanse en Franse onderwijsspecialisten van wie er slechts drie doof waren) beslist om in alle dovenscholen van Europa de orale methode in te voeren en gebarentaal te verbieden. Hun redenering was dat gebarentalen slecht zouden zijn voor de (taal)ontwikkeling van dove kinderen. Leerkrachten mochten vanaf dat moment tijdens de les enkel gesproken taal gebruiken. Dove leerlingen moesten die les volgen via liplezen.

De gevolgen waren verschrikkelijk: dove leraren werden ontslagen omdat hun aanwezigheid niet langer nodig was. Meer dan een eeuw lang werden dove leerlingen gedwongen te articuleren en te oraliseren, soms met hun handen op de rug gebonden om te voorkomen dat ze konden gebaren. Dove kinderen die niet goed genoeg mondeling konden of wilden spreken, werden door de horende opvoeders en pedagogen als ‘doofstom’ en dus als 'minderwaardige' doven geclassificeerd. Oraal praten werd lang gezien als een voorwaarde voor intelligentie. Doof zijn en gebarentaal werden bijgevolg gelijkgesteld aan dom zijn.

Het is pas in de jaren tachtig dat het gebruik van gebarentalen terugkeerde in het onderwijs.

Deze opvatting gaat al eeuwen mee, zelfs Aristoteles betoogde meer dan tweeduizend jaar geleden al dat gesproken taal de mens van het dier onderscheidde. Hij was ervan overtuigd dat het gehoor essentieel was voor de spraak en dat er zonder spraak geen gedachten zouden zijn. Hedendaags hersenonderzoek toont echter aan dat wie in gebarentaal spreekt, van precies dezelfde hersengebieden gebruikmaakt als wie gesproken taal hanteert.

Het is pas in de jaren tachtig dat de situatie langzaam veranderde en het gebruik van gebarentalen terugkeerde in het onderwijs. Er werden ook steeds meer demonstraties gehouden die om de officiële erkenning van gebarentalen ijverden – een erkenning die in er in Vlaanderen pas kwam in 2006. Die verandering of kentering die op gang kwam in de jaren tachtig wordt ook wel eens ‘het dove ontwaken’ genoemd. De dovenverenigingen openden hun deuren voor horende mensen en boden gebarentaalcursussen aan. Dergelijke organisaties gingen in gesprek met theaterhuizen en filmproducenten waardoor ze ook in het culturele veld probeerden te sensibiliseren.

Validistisch vocabularium

Na die pijnlijke opmerking tijdens mijn rondleiding in BOZAR begon ik me steeds meer voor taalgebruik te interesseren. Als alleen al het woord ‘doofstom’ zo’n beladen geschiedenis heeft, op welke manier stigmatiseren de woorden die we nonchalant gebruiken mensen met een handicap dan nog meer?

Al gauw werd ik me er pijnlijk van bewust dat mondelinge talen niet alleen seksistisch en racistisch kunnen zijn maar ook (onbewust) handifoob. Validistische metaforen zijn in overvloed aanwezig in literatuur, kunst, film, popcultuur, media en het politieke discours. Je hebt vast wel eens uitdrukkingen gelezen of gehoord als ‘zich blind staren op iets’, ‘potdoof zijn’ of ‘in het land der blinden is eenoog koning’. Handicap steeds als een negatieve metafoor hanteren, vergroot het stigma voor mensen met een handicap. Taal vormt onbewust onze voorstellingen; ze prent ons zo in dat een handicap iets negatiefs is en gelijk staat aan gebrek of verlies.

En ja, het is maar een kleine stap van negatieve connotaties naar discriminatie.

Ik werd me er pijnlijk van bewust dat mondelinge talen niet alleen seksistisch en racistisch kunnen zijn maar ook handifoob.

Van jongs af aan worden mensen met een handicap met dit denigrerende taalgebruik geconfronteerd; het kan een laag gevoel van eigenwaarde en zelfs zelfhaat in de hand werken, wat bij sommigen kan leiden tot depressieve of suïcidale gevoelens. Om nog maar te zwijgen van het feit dat deze validistische woorden en uitdrukkingen vooroordelen, discriminatie en geweld tegen personen met een handicap legitimeren. Zij impliceren namelijk dat er een hiërarchie bestaat tussen ‘valide’ lichamen, die de ‘norm’ vormen enerzijds en ‘invalide’, zieke, gebroken lichamen, die dringend moeten worden hersteld anderzijds. Veel van ons dagelijks taalgebruik is doordrongen van een medisch discours. Achteloos gebruiken we termen als ‘kreupel’, ‘geestelijk of zintuiglijk gebrek’, ‘zwakbegaafd’ of ‘hardhorend’.

Nee, de woorden die wij gebruiken zijn niet neutraal en verwijzen naar een historische context, naar denkpatronen die gebaseerd zijn op modellen als het patriarchaat, het kapitalisme en het validisme. Het deconstrueren van deze linguïstische reflexen vergt tijd en is een hachelijke onderneming, omdat wij er zo aan gewend zijn verandering als een bedreiging te zien.

Wat betekenen ‘blinde woede’ of ‘iets in de doofpot steken’ in de collectieve verbeelding? Wat wordt er bedoeld met ‘ondanks zijn handicap slaagde hij erin een diploma te halen’?

Het was als gids Franse gebarentaal voor tentoonstellingen dat ik geconfronteerd werd met validistisch taalgebruik. Het is vanuit diezelfde positie dat ik validistisch taalgebruik wil herdenken. Daarom geef ik al enkele jaren advies voor het deconstrueren van onderdrukkende en validistische taal binnen verschillende museale werkingen. Op die manier hoop ik bij te dragen aan de bewustwording rond taalgebruik bij de museummedewerkers. Dit kan enkel bijdragen tot meer inclusieve musea.

Hoe ga ik hiervoor te werk? Allereerst identificeer en bevraag ik validistische woorden, uitdrukkingen en metaforen in de catalogus- en zaalteksten. Wat betekenen ‘blinde woede’ of ‘iets in de doofpot steken’ in de collectieve verbeelding? Wat wordt er bedoeld met ‘ondanks zijn handicap slaagde hij erin een diploma te halen’? Is hij een held, een uitzondering onder mensen met een handicap?

Ik stel voor om elk woord af te wegen en dan de tijd te nemen om na te denken over het veranderen van de betekenis. Ten tweede adviseer ik om andere, meer neutrale woorden te gebruiken en handicap of ziektes niet als negatieve adjectieven in te zetten. Vervang dus bijvoorbeeld ‘blinde woede’ door ‘hevige woede’. Vermijd ook het gebruik van ziektes, beperkingen en aandoeningen als scheldwoorden zoals ‘mongool’, ‘schizo’, ‘debiel’ of zelfs ‘gehandicapt’. Ten slotte probeer ik mijn collega-museummedewerkers erop te wijzen dat het belangrijk is om je bewust te zijn van je eigen positie. Woorden die onschuldig lijken voor een horend, valide persoon, kunnen een doodsteek zijn voor wie doof en/of gehandicapt is. Hou rekening met het feit dat mensen met een handicap een mentale last te dragen hebben, naast hun dagelijkse moeilijkheden, in een maatschappij die bedacht is door en voor valide mensen.

Als persoon met een handicap vraag ik vooral om gerespecteerd te worden in mijn ervaringen. Wees dus een bondgenoot in het ontmantelen van onderdrukkende en validistische taal.