Hoe schattig! Over ‘An American Panda Leaves the National Zoo’ van Jane Yeh

Door Stefan Clappaert, op Sun Feb 26 2023 23:00:00 GMT+0000

In het gedicht ‘An American Panda Leaves the National Zoo’ kritiseert Jane Yeh de Chinese ‘pandadiplomatie’ vanuit het perspectief van een Amerikaanse panda. Stefan Clappaert gaat na hoe de dichter de esthetica van het schattige inzet om niet alleen China’s zelfprofilering als onschuldige wereldmacht aan de kaak te stellen, maar ook de Westerse consumptie- en spektakelmaatschappij.

Toen first lady Pat Nixon haar liefde voor panda’s uitte tijdens een historisch staatsbezoek aan China, besloot de voormalige Volksrepubliek een pandakoppel te schenken aan de VS als blijk van vriendschap. De panda is sindsdien uitgegroeid tot een strategisch middel waarmee Peking handelscontacten versterkt in het buitenland. Zijn hoge knuffelgehalte straalt tevens af op China, al lijkt die pandadiplomatie steeds minder effect te sorteren na berichten over de repressie van de Oeigoeren, de ontspoorde protesten in Hong Kong en de aanpak van de COVID-crisis. De pandagekte die tijdens Nixons presidentschap begon, heeft er mee toe geleid dat reuzenpanda’s vandaag een kwetsbare in plaats van een bedreigde diersoort zijn. Sinds 1984 krijgen Chinese handelspartners, waaronder België, deze ‘nationale schat’ wel niet meer zomaar als geschenk, ze kunnen de populaire dieren enkel nog lenen in ruil voor een jaarlijkse som. Het leencontract stelt bovendien dat pandajongen die in het buitenland worden geboren, moeten worden overgeplaatst naar China zodra ze kunnen paren.

De kleine panda voelt zich helemaal thuis in zijn artificiële habitat omringd door die Amerikaanse cultuur.

Het verplichte vertrek van Tai Shan, een panda die werd geboren in de zoo van Washington, vormt de anekdotische aanleiding voor ‘An American Panda Leaves the National Zoo’, een gedicht uit de bundel The Ninjas (2012) van de Amerikaanse schrijfster Jane Yeh. Yeh schrijft geen autobiografische poëzie, maar voert meestal fictieve vereenzaamde sprekers op in dramatische monologen. In dit geval geeft ze een stem aan het pandajong, dat soms doet denken aan de personages uit de populaire animatiefilm Madagascar (2005), waarin de antropomorfe dieren nauwelijks nog verschillen van de Amerikaanse stedeling. De consumptiemaatschappij waarin die laatste leeft, vindt in Yehs gedicht haar weg naar de kooi van de panda in de vorm van een gigantische ijslolly met stukjes peer, popmuziek en kissy faces. De kleine panda voelt zich helemaal thuis in zijn artificiële habitat omringd door die Amerikaanse cultuur en neemt met tegenzin afscheid van de dierentuin. Hij houdt er namelijk van bekeken te worden en de bezoekers te entertainen. De gedachte in China niet langer gelivestreamd te zullen worden, baart hem dan ook zorgen: ‘Will they have/ Webcams in China? I don’t want to live/ Like a wild panda, with no one watching.’

De Giant Panda Cam waarnaar Yeh verwijst, is een uitwas van een spektakelmaatschappij waarin video’s van schattige dieren massaal bekeken en geliket worden. In Our Aesthetic Categories: Zany, Cute, Interesting en The Cute betoogt cultuurwetenschapster Sianne Ngai dat onze verhouding tot schattige dieren of voorwerpen esthetisch genoemd kan worden. Esthetische ervaringen zijn veel ruimer dan in de traditionele, westerse esthetica wordt aangenomen; ze beperken zich niet tot het schone of het sublieme, om meteen de twee bekendste categorieën te noemen. Schattigheid – een van de ‘mineure’, alternatieve esthetische categorieën die Ngai onderzoekt – verwijst naar het uiterlijk van objecten die net door hun machteloosheid aantrekkelijk zijn voor ons. We laten ons bijvoorbeeld makkelijk door pandajongen vertederen, onder meer door hun aaibaarheid, eenvoudige zwart-wittekening en de babyronde vormen. Die vormelijke eigenschappen alleen al zijn verbonden met affecten als weerloosheid en afhankelijkheid. De panda kan door zijn machteloze uitstraling echter ook een affectieve macht uitoefenen op diegenen die hem schattig noemen. Die wisselende machtsrelatie tussen subject en object manifesteert zich in een waardeoordeel dat even infantiel is als het schattige object: ‘Awwwwwww, hoeeeeee schattig!’ Het is juist die paradoxale soft power van de panda die China politiek en commercieel handig weet uit te spelen. Het schattige blaast de afstand tussen subject en object op en creëert intimiteit in tegenstelling tot de overweldigende kracht van het sublieme of de onthechte contemplatie die schoonheid karakteriseert. Zo hechten we ons al snel aan de ‘ambassadeur van China’.

‘Give me another ice lolly’

De manier waarop bijvoorbeeld Takashi Murakami en Charlemagne Palestine het schattige in hun artistiek werk inzetten, is veelzeggend voor de doorgedreven verwevenheid van hedendaagse kunst met de consumptiemaatschappij. Net als deze kunstenaars becommentarieert Yeh het schattige niet alleen in haar gedicht, maar speelt ze de ‘a-poëtische’ consumentenesthetiek ook uit. In Sensoria definieert de Australische cultuur- en mediawetenschapster McKenzie Wark schattigheid als een fantasie waarbij een product zijn beschermer aanspreekt. In de monoloog van de panda wordt zo’n fantasie opgevoerd, zodat het hele gedicht tot op zekere hoogte schattig genoemd kan worden. Om het voornamelijk visuele karakter van het schattige in het gedicht op te roepen, beschrijft de ‘ik’ zijn zachtaardigheid, zijn Winnie-de-Pooh-achtige klungeligheid en zelfs eetbaarheid. Hij aait bijvoorbeeld liefdevol een bladsteel, ligt urenlang te niksen op zijn buik, valt van een tak of zit ergens aan vast met zijn tong. Zijn poten worden geassocieerd met voedsel, zijn als pannenkoeken. Volgens Ngai is eetbaarheid het ultieme bewijs van schattigheid. De courante uitdrukking ‘om op te eten’ wijst daar trouwens op, hoewel die affectieve verhouding natuurlijk ook een gewelddadige ondertoon heeft.

Provocerend presenteert Yeh hét Chinese nationale symbool als een Amerikaanse panda.

De registers die in de kwatrijnen afgewisseld worden, geven de indruk dat het pandajong een wat onhandige, infantiele spreker is. In de eerste twee kwatrijnen gaat de panda driftig tekeer als een lastig kind: ‘I don’t want to go! Give me another ice lolly’. Wanneer hij vervolgens theatraal afscheid neemt van de dierentuinbezoekers, spreekt hij zijn publiek toe met het retorische ‘People of Washington’. De plechtstatigheid van die aanspreking ondermijnt Yeh in de volgende regel met een verwijzing naar veelbekeken pandafilmpjes: ‘This is the last time I’ll comically fall off a branch’. Die allusie op onze visuele cultuur verliest op haar beurt iets van haar ironie door het enjambement, zodat de monoloog een sfeer van intimiteit en hechting behoudt. De panda valt immers speciaal voor de bezoekers die hem schattig vinden (‘For you’). Tot slot werpt hij een geëmotioneerde laatste blik op zijn omgeving. Dat de panda vergeetachtigheid als eigenschap aan de natuur toebedeelt, onderstreept Yehs gebruik van antropomorfisme in het gedicht: ‘The cherry trees will start to snow, shedding their petals/ In a maelstrom of forgetting’. Die personificatie versterkt de ironie van de onconventionele spreeksituatie, waarbij een dier de mens aanspreekt en niet andersom. Al deze gemoedsstemmingen samen geven de panda een grotere, herkenbare complexiteit. De gezochte klungeligheid van de monoloog maakt hem daarnaast nog schattiger, nog aantrekkelijker voor de lezer.

Gepolitiseerde schattigheid

Het gedicht ensceneert de soft power die China uitbuit om zichzelf te profileren als zachtaardige wereldmacht, en plaatst China’s pandadiplomatie daardoor in een kritisch licht. Schijnbaar onschuldig zinspeelt Yeh op reële economische en politieke belangen die achter het geësthetiseerde beeld van de panda verborgen gaan. Tegen die grauwe achtergrond appelleert de panda aan de drang tot zorg van de lezer, die meeluistert naar zijn afscheid van de zoo van Washington. Onze sympathie wordt gewekt voor het aandoenlijke en schattige pandajong, en niet voor China’s beleid. Heeft de Chinese staat het morele recht om pandajongen als nationaal bezit te claimen? Mogen ze zomaar weggehaald worden bij hun ouders en uit hun vertrouwde omgeving? Zorgt dat niet voor angst en stress bij het dier, zoals in het gedicht wordt gesuggereerd?

Het is maar de vraag of de panda reële hulp mag verwachten van toeschouwers die lachen als hij uit de boom valt of hopen dat hij een dansje voor hen doet.

Provocerend presenteert Yeh in ‘An American Panda Leaves the National Zoo’ hét Chinese nationale symbool als een Amerikaanse panda. Van nature komt de pandasoort dan wel uitsluitend voor in een klein deel van China, maar affectief gezien houdt het steek dat deze ‘ik’ de Chinese nationaliteit afzweert voor een Amerikaanse. Hij is een populaire attractie in zijn geboorteland en wordt er verwend. Zijn monoloog eindigt met een berustend, branieachtig ‘adios’ gericht aan verzorgers, toeschouwers, otters en haters. Die opvallende verwijzing naar de Latijns-Amerikaanse minderheid in de VS herneemt de relativiteit van nationale grenzen en identiteiten die al gesuggereerd wordt in de titel. Yeh is echter niet alleen kritisch voor het Chinese beleid, ook Amerika houdt ze een spiegel voor. De Amerikaanse panda is immers materialistisch en zelfingenomen, en het is maar de vraag of hij reële hulp mag verwachten van toeschouwers die lachen als hij uit de boom valt of die popmuziek afspelen in de hoop dat hij een dansje voor hen doet.

De reuzenpanda uit China waarvoor Pat Nixon zo’n zwak had, heeft zich in Yehs voorstelling volledig gehecht aan het Amerika dat hij vanuit zijn kooi kent en waarvan hij de burgers en hun gebruiken en gewoontes begrijpt en imiteert. Door het pandajong zichzelf te laten opvoeren als een machteloos, kwetsbaar wezen dat tegen wil en dank China’s pandadiplomatie ondergaat, ontwikkelt Yeh op speelse, humoristische wijze een gedeelde intieme dwarsheid tussen het schattige dier en de lezer. Ze speelt de soft power van de schattige panda uit in het gedicht en stelt vragen bij de instrumentalisering ervan door politici en zakenlui, die vandaag nog even flagrant is als toen het gedicht gepubliceerd werd.