Hoe kiezen voor kunst?

Door Robrecht Vanderbeeken, op Fri May 23 2014 07:07:55 GMT+0000

De vele verkiezingsdebatten rond cultuur gingen zelden echt door op de vele voorstellen rond alternatieve financiering in de programma’s van verschillende partijen. Nochtans blijft dat een van de grote vragen voor het cultuurbeleid na 25 mei: hoe willen we de kunsten verder ondersteunen? Vooral N-VA lag onder het vergrootglas, maar laten we zeker de hang van Open VLD naar vermarkting niet vergeten.

Ook de kunst- en cultuursector voerde in aanloop naar de verkiezingen campagne: stem voor kunst! Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd, want wie is daar nu tegen? Je stemt trouwens toch vanuit een brede sociale en maatschappelijke bezorgdheid en dus niet ‘voor kunst’ alleen? En wat begrijpen we dan zoal onder ‘kunst’? Herinneren we ons uit de geschiedenis geen stoet aan problematische politieke leiders die wel een groot hart voor kunst hadden, zolang het maar hun kunst was?

Het belangrijkste: als je dan toch voor kunst wil stemmen, wat is dan het stemadvies? Elke partij wil immers scoren met een schijnbaar sympathiek cultuurprogramma. Trouwens, wie wil er eigenlijk leven in een cultuur waar de waarde van kunst voortdurend verdedigd moet worden? Illustreert dat niet precies de eigenlijke crisis: dat kunst niet meer vanzelfsprekend is?

61_vanderbeeken_ik kies voor kunst.png

Ikkiesvoorkunst.be was bewust een a-politieke campagne. Dat zou de kritiek kunnen opleveren dat ze precies daarom antipolitiek is. Er wordt immers nadrukkelijk niet geïnformeerd over de hete hangijzers van de huidige cultuurpolitiek. Eerder dan te ontdekken wat nu de ware inzet is, glijden we zo snel af naar de zoveelste evangelische ophemeling van ‘kunst’ in het algemeen. Cultuurliefhebbers kunnen loos gaan in een welbekend retorisch lustprincipe waarbij ze met hun symbolische liefdesverklaringen voor kunst alvast zichzelf verheffen tot cultuurmens.

Toch is dergelijke kritiek blind voor het feit dat deze campagne natuurlijk wel uitgesproken politiek was, aangezien ook de keuze om te besparen op kunst en cultuur altijd een ideologische keuze is. Door de hedendaagse obsessie met het markteconomische wordt de overheidssteun voor artistieke en sociale kwesties bijvoorbeeld veel sneller geofferd dan de riante subsidies voor bedrijven.

De radicaliteit van Open VLD

De verkiezingsstrijd kreeg dan ook een smalle bandbreedte, toegespitst op wat nu ‘de loonkost’ heet en waarmee we eigenlijk de sociale bijdragen bedoelen. De protagonisten werden bijgevolg VOKA en beleggersclubs versus vakbonden en burgerinitiatieven, met de politieke partijen als woordvoerders ertussenin. Ook al heeft de gedoodverfde uitdager gekozen voor een afgeleide communautaire patstelling: het N-VA-model versus het PS-model.

Die uitdager was bovendien zo arrogant om een week voor de verkiezingen te stellen dat meteen ook alle andere Vlaamse partijen in zijn V-model zitten – dus ook Vlaams Belang – alleen Groen en PVDA+ niet.

Op het publieke karakter van de cultuursector wordt een hold-up ingezet.

Ikkiesvoorkunst.be brak dit paradigma open, om duidelijk te maken dat een samenleving méér is dan economie. Het is zelfs al te gek om het lot van die samenleving te willen herleiden tot één bepaalde economische interpretatie, waar bovendien nog eens bijzonder veel discussie over is. Kortom, de campagne benadrukte terecht dat er op 25 mei wel meer op het spel staat. En daarom is een aanvullende kanttekening bij de cultuurpolitieke inzet van het stemhokje niet overbodig. Waar stemmen we precies op, als we voor cultuurprogramma x of y stemmen?

Heel wat media stellen het zo voor dat de grootste opponent van de kunstensector N-VA zou zijn, alsof de kunsten zonder deze partij in perfecte harmonie zouden kunnen voortbestaan. Maar zoomen we even in op het probleem van de vermarkting van kunst en cultuur, dan is het programma van Open VLD bijvoorbeeld veel radicaler. Eerder dan een besparingspolitiek uit te dragen, wat electoraal een verliespost zou zijn, geldt de vermarkting voor de liberale partij als topprioriteit.

Haar hele (cultuur)programma is er rond opgebouwd: minder overheid, minder belastingen, minder regels. Op het publieke karakter van de cultuursector wordt een hold-up ingezet. Niet zozeer door publieke instellingen te willen afschaffen of droogleggen, maar door ze te willen onderwerpen aan de wetten van de vrije markt. Meer nog: de cultuursector moet worden gerecupereerd voor wat voor de gelegenheid zo sympathiek ‘creatieve economie’ heet. Wat rendabel is of prestige heeft, wordt maar al te graag geprivatiseerd, terwijl kosten en risico’s wel worden afgewenteld op de samenleving.

61_vanderbeeken_Noel Slangen.jpg

Maar zo stelde communicatie-expert Noël Slangen, die ooit via Twitter verklaarde zelf het Open VLD-cultuurprogramma te hebben geschreven, het niet voor op het afsluitende Topstukkendebat van Ikkiesvoorkunst.be, afgelopen zondag in de Bourla. Het absolute hoofddoel van het Open VLD-cultuurbeleid zou, aldus Slangen, ‘intellectuele en sociale emancipatie’ zijn. Op de rake vraag van moderator Werner Trio of Open VLD toch niet vooral inzet op de vrije markt, volgde een complete ontkenning.

Slangen verraste andermaal vriend en vijand: plots stond Jan Jambon (N-VA) in dit debat alleen in het verdedigen van het commercieel-culturele ondernemerschap en de recyclage van kunst voor de winstgerichte economie. Alleen stond Slangens charmeoffensief naar ‘de culturo’s’ in de zaal wel haaks op wat zijn programma en zijn cultuurpolitieke collega’s steevast verkondigen aan de eigen achterban. Laten we daar even op inzoomen.

Hefboom voor de creatieve industrie

Al is Open VLD zuinig op haar publieke uitspraken inzake cultuurbeleid, eind 2012 liet een open brief aan cultuurminister Joke Schauvliege in De Morgen weinig twijfel bestaan over de cultuurpolitieke kijk van de liberalen. Voorzitter Gwendolyn Rutten en lid van de commissie Cultuur Jean Jacques De Gucht schreven dit pamflet samen met Herman Schueremans, intussen ex-parlementariër.

Ze stelden onder meer dat de cultuursector ‘schuldig verzuim’ pleegt – nota bene een strafrechtelijke term – omdat die zich te weinig inzet voor het heropleven van de markteconomie, die inzake cultuurbeleid doorgaans de ideologische en onpeilbare omschrijving ‘creatieve industrie’ meekrijgt. Merk op hoe de aandacht voor de verantwoordelijkheid van de bankencrisis zo weer mooi wordt afgeleid: vooral de overheid, die de rekening mocht betalen, zou nu in gebreke blijven.

Dat voorspelt weinig goed voor de toekomst, wanneer België volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) 12,9 miljard euro moet besparen tegen 2018 en ook Vlaanderen het prijskaartje van de zesde staatshervorming in de boeken moet schrijven. Als je naar de wereld kijkt zoals Open VLD, valt dan te verwachten dat vooral sociale en culturele sectoren de factuur doorgeschoven zullen krijgen. En dat de zogeheten uitzonderingstoestand van de crisis tegelijk zal worden ingezet als hefboom voor creatieve destructie, met het oog op nog meer instrumentalisering en vermarkting van de publieke sector.

De niet-marktconforme creatieveling is sowieso de pineut.

Subsidies die geen financiële return opleveren, zo lezen we verder in die open brief, worden alvast voorzien van het adjectief ‘passieve’ subsidies. Want ‘het zou meer dan ooit duidelijk zijn dat subsidies geen eindpunt, maar een beginpunt van geldstromen moeten zijn.’ De sector moet dus geen artistieke kwaliteit afleveren, maar opbrengen. Kunst en cultuur moeten geld in de schuif brengen.

Zo verwees Jean-Jacques De Gucht in de paaseditie van De Standaard, in aanloop naar het dS Cultuurdebat in de AB, graag naar ‘een onderzoek’ dat zou uitwijzen dat de overheid voor elke euro die het in de cultuursector investeert, anderhalve euro kan terugverdienen. Om dit duidelijk te maken, vindt Open VLD dat een deel van de structurele subsidies ‘geoormerkt’ moeten worden als werkmiddelen om private ‘investeerders’ aan te trekken. De vraag is natuurlijk: wie investeert hier in wie?

Hoeveel vrijheid biedt fiscale vrijstelling?

Ook in haar partijprogramma 2014 gaat Open VLD op dit elan verder. Via een fiscaal gunstbeleid inzake aankoop, sponsoring en samenwerking moeten private spelers zich kunnen inkopen in de publieke cultuursector. Het aansturen op management en zelfbestuur wordt hier wel heel eufemistisch omschreven: de sector ‘helpen zich financieel weerbaar te maken’ en laten genieten van het rijke Vlaamse ondernemerschap, door een ‘klimaat te creëren’ waarin cultuurdragers gemakkelijk ‘eigen inkomsten kunnen gaan zoeken’.

61_vanderbeeken_Jean-Jacques De Gucht, Gwendolyn Rutten en Alexander De Croo.jpg

Volgens Open VLD zou er niets mis zijn met het aansturen op privatisering via alternatieve pistes. Integendeel, dat wordt de norm. Want ook kunstenaars, of toch zij die auteursrechten innen, zouden van Open VLD evengoed van vrijstelling mogen meegenieten. Dit excuus is veelzeggend. Niet alleen wordt zo’n vrijstellingsbeleid rechtstreeks gekoppeld aan verkoop en eigendomsrecht, eerder dan aan creatie. Ook kunnen we ons afvragen waarom Open VLD dan niet gewoon ijvert voor een uitbreiding van de reguliere subsidies, rechtstreeks gericht aan de kunstenaars die het nodig hebben, via een transparant en geëvalueerd beoordelingssysteem?

Auteursrechten zijn natuurlijk belangrijk, maar door ze tot de standaard te verheffen, hou je in artistiek opzicht (dus afgezien van de speelgoed- en entertainmentindustrie) alleen rekening met sectoren die sterk op dit principe leunen (zoals de muzieksector en het boekenvak) en bevoordeel je natuurlijk vooral de welstellende kunstenaar ten koste van de starter. De niet-marktconforme creatieveling is sowieso de pineut.

En dan hebben we het nog niet eens gehad over de snelheid waarmee een dergelijk fiscaal beleid kan ontsporen in een obscene graaicultuur. Fanatiek pleit Open VLD voor de uitbreiding van het Tax Shelter systeem, hoewel het algemeen geweten is dat dit fiscaal vrijstellingsbeleid totaal is ontspoord (25/11/2012, Knack): investeringsbedrijven als Scope Invest misbruiken de wetgeving met facturatieadressen en een zwendel in onderaanneming, maar beloven wel tweecijferrendementen die ze generen uit lucratieve belastingvrijstelling. Sinds 2004 zouden (vooral buitenlandse) bedrijven zo al 800 miljoen opgestreken hebben, ten koste van de belastingbetaler.

Desondanks spreekt Open VLD liever van ‘bedrijfsmecenaat’ voor onze filmwereld, hoewel ‘onze’ filmmakers juist door dit beleid wel voorrang moeten geven aan de agenda van internationale productiehuizen die hier om lucratieve redenen op locatie komen filmen. Ter vergelijking: het kunstenbudget via het Vlaams Kunstendecreet bedraagt iets van 100 miljoen euro. Toch maar uitbreiden, die schraapzuchtige Tax Shelter, of eerder méér budget voor de kunstenaars zelf?

Alle macht aan de bemiddelde klasse?

Waarom zet Open VLD alles in het werk om het bestaande ondersteunende cultuurbeleid te transformeren naar een Angelsaksisch model van belastingvrijstelling? Liberalen willen sowieso ‘minder belastingen’, bijgevolg dus ook minder middelen voor cultuur. Zij kunnen dan ontkennen, maar het is wel de consequentie van de harde kern van hun verkiezingsprogramma. De bestaande subsidies moeten geoormerkt worden, als garantie op economische return. Er wordt bovendien gepleit voor fiscale vrijstellingen, dus nog minder middelen ten gunste van de gemeenschappelijke pot.

‘Bedrijfsmecenaat’ is een hellend vlak voor malafide kunstspeculatie, en stuurt aan .op een monocultuur aan ‘topkunst’ en kunstmarketing.

Dit gaat verder dan een financiële kwestie. Wanneer meer sponsorgeld rechtstreeks van de bemiddelde klasse naar de sector gaat, spoort dat natuurlijk samen met bepaalde inhoudelijke condities en voorkeuren. Zo dreigt de bemiddelde klasse systematisch ook de bemiddelende klasse te worden. Want wie niets in te brengen heeft, verliest via deze privaatgerichte cultuurpolitiek recht op inspraak. Die mag al blij zijn om eventueel nog wat aan zijn of haar trekken te komen als cultuurconsument.

Het antwoord ligt dus voor de hand: Open VLD wil niet alleen dat cultuur opbrengt, maar is ook vooral geïnteresseerd in de vraag ‘wie’ en bijgevolg ‘wat’ de cultuursector representeert. Door zoveel mogelijk private spelers in de cultuursector binnen te smokkelen, wordt cultuur steeds meer een zaak van financiële machten, en dus de eigen achterban. Dan worden het de banken en de grote ondernemers die de sector representeren, niet de gemeenschap.

Via deze privatisering kan vervolgens ook het symbolisch kapitaal van de cultuursector toegeëigend worden: creativiteit, innovatie en vrijheid worden plots wezenskenmerken van het kapitalisme, ook al bewijst de geschiedenis dat de meeste grote wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen – zoals het internet als militaire toepassing – tot stand kwamen in publieke universiteiten en andere onderzoeksinstellingen.

De huidige vermarkting van onderwijs en cultuur knijpt het fundamentele onderzoek en de artistieke innovatie net af, ten voordele van marktgerichte vernieuwing. Die innovatiecrisis, zeg maar, legt de pathologie van onze tijd net bloot: er gaat zoveel meer studiewerk naar de smaak van tandpasta dan naar een levensbedreigende tropische ziekte, want daar is geen lucratieve markt voor.

61_vanderbeeken_fre_open_vld.jpg

Wat zou Open VLD overigens vinden van de wetenschappelijke expertise uit de kunstsector zelf? Laten we, wat ‘bedrijfsmecenaat’ betreft, nog maar eens verwijzen naar de kunsthistorica Chin Tao-Wu. In haar bestseller Privatising Culture. Corporate Art Intervention since the 1980s (Verso, 2002) toonde ze uitvoerig aan hoe de overheersing van de bedrijfswereld in de Amerikaanse en Britse kunstensector sinds de jaren 1980 resulteerde in flagrant misbruik, censuur en het verlies aan artistieke waarden. Of naar de befaamde kunstcriticus Julian Stallabrass, die al in zijn High Art Lite. British Art in the 1990s (Verso, 1999) en in Art Incorporated (OUP, 2004) haarfijn uitlegde hoe ‘bedrijfsmecenaat’ een hellend vlak voor malafide kunstspeculatie is, en aanstuurt op een monocultuur aan ‘topkunst’ en kunstmarketing, alsof kunst om trendy merken wasproducten gaat.

Kies kritisch voor kunst

We mogen niet vergeten in welke context dit soort pleidooien voor meer marktwerking circuleren. Vandaag gaat slechts 1,6% van de globale Vlaamse begroting naar kunst en cultuur. Sinds 2009 is het Vlaams cultuurbudget netto overigens met 8 miljoen euro gedaald, terwijl de sector groter is geworden en indexering broodnodig heeft. Opvallend toch, dat als de cultuursector de jongste tijd over centen begint, hij meteen monddood wordt gemaakt met het verwijt dat hij weer eens zijn ‘dagobertiaanse’ klaagzang aanheft. Mag ‘de culturo’ dan niet over geld praten, terwijl het politieke debat daar wel voortdurend om draait?

In dezelfde kranten getuigen acteurs en kunstenaars ondertussen over hoe zij tegen de armoedegrens aanlopen. Of doorbreekt een cultuurmanager een omerta om op een catch 22 te wijzen: de afvlakking van budgetten leidt er in de praktijk toe dat cultuurhuizen onvermijdelijk beknibbelen op de variabele kost, en dus op de vergoedingen en faciliteiten van kunstenaars. Daarmee bruuskeren ze wel hun missie.

Alleen zo’n sterke publieke sector kan ervoor zorgen dat Flanders Inc. State of the arts in kunst en cultuur dat visitekaartje vindt waar het voor zoveel politici blijkbaar toch om draait: de uitstraling van deze economische regio.

Opvallend toch, dat zoveel partijen vandaag de mond vol hebben van return, nut, spaarzaamheid en efficiëntie? Zou cultuur, gezien het relatief verwaarloosbare aandeel in de begroting, toch niet vooral een podium zijn waarop politici willen etaleren dat ze een goede CEO voor de KMO ‘Flanders’ zouden zijn? Is cultuurpolitiek vandaag niet vooral een arena geworden waarin sommige beleidsmakers vooral hun kunde aan managementcultuur willen etaleren?

Maak gerust de oefening: het enthousiasme waarmee onze partijen onder meer in hun cultuurbeleid de fiscale aftrek als de messiaanse spitstechnologie verdedigen, om zo de publieke sector als ons gemeenschappelijk bezit af te bouwen, is een treffende indicator om het spectrum van maximaal rechts tot maximaal links te ordenen.

De campagne Ikkiesvoorkunst.be had als doel cultuur op het politieke agenda te zetten. Elke aanvulling is welkom, in de hoop dat de cultuurpolitiek van de volgende regering ook effectief over kunst en cultuur mag gaan, en niet over management of vermarkting. Wie voor kunst wil kiezen, zo zou het advies kunnen zijn, neemt dus best toch even de afzonderlijke cultuurprogramma’s door. Dat is een complexe vertaaloefening: van wat wordt gezegd naar wat wordt bedoeld, en van wat wordt beloofd naar wat we kunnen verwachten. Het Topstukkendebat illustreerde met verve hoe sommige kopstukken vooral een prioriteit maken van spraakverwarring en retorisch illusionisme.

Nog een tip: hou ook in het achterhoofd wat de hete hangijzers in de cultuurpolitiek dan wel zijn, ook en vooral na 25 mei. Zoals daar zijn: het tekort aan solidariteit van de instituto’s in hun strijd tegen de uitverkoop, de marginalisering van de kunstenaar in de eigen sector, de hoge nood aan meer diversiteit, het gebrek aan openheid naar andere sectoren, ...

Neem daarbij even in overweging dat ook de niet-commerciële kunstmarkt, die zeker in Europees opzicht zwaar onder druk staat, een sterke autonome publieke cultuursector nodig heeft, gevrijwaard van marktconformisme. Alleen zo’n sterke publieke sector kan ervoor zorgen dat Flanders Inc. State of the arts in kunst en cultuur dat visitekaartje vindt waar het voor zoveel politici blijkbaar toch om draait: de uitstraling van deze economische regio. Wie voor kunst kiest, kiest dus best kritisch.