Het nieuwe Kunstendecreet houdt h/kuis

Door Evelyne Coussens, op Thu Mar 04 2021 19:40:00 GMT+0000

Er verschenen de voorbije weken al heel wat artikels over het nieuwe Kunstendecreet, dat deze vrijdag door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd. Vooral de creatie van de zogenoemde ‘kerninstellingen’ en de mogelijke politieke consequenties daarvan vangen veel wind, maar ook de sterke formattering van de subsidie-instrumenten geeft te denken, aldus Evelyne Coussens. Die tendens tot objectivering heeft ronduit kwalijke gevolgen voor de loopbaan van de kunstenaar. Past de praktijk zich straks aan aan de subsidiesystematiek?

Even recapituleren. Al van bij de eerste schetsen voor het nieuwe decreet waren er bedenkingen bij de creatie van een nieuwe categorie ‘kerninstellingen’, die betoelaagd zouden worden voor tien jaar mits het afsluiten van een beheersovereenkomst met de Vlaamse overheid. Zowel de zogenaamde ‘Alden-Biesen’-groep – een selectie aan stemmen uit de sector die door het kabinet waren uitgenodigd om over de eerste decretale voorstellen te reflecteren – als belangenbehartiger oKo en de strategische adviesraad SARC wezen op het gevaar van verkaveling en polarisering tussen grote en kleinere structuren. Yasmina Boudia van HIROS en cultuurjournalist Wouter Hillaert voegden daar bedenkingen aan toe over het gevaar van een grotere inhoudelijke – lees: ideologische, Vlaams-identitaire – grip op het veld, door middel van de verplichte beheersovereenkomsten.

Boudia’s en Hillaerts waarschuwingen zijn een terechte wake-up call: de structurele aanpassingen aan de ‘hardware’ van de kunstensector (zoals Hillaert het noemt) plaveien de weg voor politieke inmenging – indien niet onder deze regering, dan wel onder een volgende. In tussentijd echter lijkt het spectaculaire doemscenario van schouwburgen vol verplicht Vlaamsch repertoire – Cyriel Buysse all over the place – vooral een schrikbeeld. Momenteel zijn voor het drukken van een Vlaams-nationalistische stempel op de cultuursector weinig concrete aanwijzingen – zelfs het geplande Museum van Vlaanderen lijkt afgekalfd van een imposant bouwwerk naar een digitaal online museumpje. In de verschillende interviews en debatten waarin kabinetschef Joachim Pohlmann de afgelopen weken figureerde, liet hij zich niet betrappen op ambities tot inhoudelijke inmenging in de artistieke praktijk.

Gedwongen in de mal van het nieuwe decreet zal de loopbaan van de kunstenaars geformatteerd zijn, of niet zijn.

Er zit, los van het risico tot ideologische recuperatie, dan ook een sterker pijnpunt aan dit nieuwe decreet – eentje dat wellicht onschuldiger oogt maar directer impact zal hebben op de loopbaan van de kunstenaar. Het gaat over het feit dat achter heel wat kleine en grote ingrepen een grootscheepse administratieve en budgettaire efficiëntieslag schuilgaat. Het nieuwe Kunstendecreet staat voor administratieve eenvoud, strikte categoriseringen, duidelijke regels, beheersbare instituten. Hoe meer orde, hoe meer vreugd. Het zijn sterke beleidsmatige reflexen, typisch voor een rechtse coalitie: het streven naar een minimale en efficiënte subsidiebesteding en een minimale en efficiënte overheid. Gedwongen in de mal van het nieuwe decreet zal de loopbaan van de kunstenaars geformatteerd zijn, of niet zijn.

De beurzen

Neem nu de herdenking van het beurzensysteem, dat door Tom Ruette en Dirk de Wit van Kunstenpunt grondig onder de loep werd genomen. Wie hun analyse leest, kan alleen tot de vaststelling komen dat die herdenking niets bijdraagt tot het verbeteren van de arbeidskansen of loopbaanontwikkeling van kunstenaars, maar simpelweg een administratieve vereenvoudiging is. Ten aanzien van het vroegere beurzensysteem, dat ‘open’ was met een onbeperkte kans tot aanvragen en minimale criteria, is het nieuwe systeem begrensd in aantal aanvragen en maximaal budget, en wordt de variëteit aan kunstenaars uiteengetrokken in ‘beginnend’ of ‘bewezen’ talent – een duidelijke afspiegeling van de binaire indeling van de werkingsmiddelen in een Dynamische Ruimte enerzijds en Kern- en Kunstinstellingen anderzijds, maar daarover straks meer.

Er is op zich niets mis met een overheid die tracht ‘slank’ te zijn, maar hier wordt talent ‘weggeadministrativeerd’.

Het doel van deze hertekening is duidelijk: men wil de administratie ontlasten, en via objectivering tegemoet komen aan de stijgende vraag van kunstenaars in relatie tot een beperkt budget. Er is op zich niets mis met een overheid die tracht ‘slank’ te zijn, maar hier wordt talent ‘weggeadministrativeerd’. De realiteit van een kunstensector is immers dat ze niet te formaliseren valt, maar van nature morsig is. Kunstenaarscarrières zijn hybride van aard – kunstenaars werken in verschillende contexten, met verschillende media of disciplines, of op de grens met andere maatschappelijke domeinen. De openheid van het beurzensysteem kwam tot dusver aan deze realiteit tegemoet, maar dat wordt dus anders.

Eigen decreet eerst

Eenzelfde afkeer voor het onbestemde spreekt uit een aantal nieuwe regels die in wezen allemaal hetzelfde doen: schotten creëren in een decreet dat ooit als ‘schottenloos’ werd bejubeld. Over de onmogelijkheid van structureel betoelaagde organisaties om projectsubsidies aan te vragen kan worden gediscussieerd – je kan inderdaad veronderstellen dat zulke organisaties hun projecten vanuit hun werkingsmiddelen financieren – maar het effect is wel dat de doorlaatbaarheid van de wand tussen Dynamische Ruimte en het Brede Veld sterk wordt verminderd. En niet alleen tussen de verschillende ruimtes is nog weinig beweging mogelijk, ook tussen de verschillende beleidsdomeinen kan er weinig bougeren. Het nieuwe Kunstendecreet bepaalt bijvoorbeeld ook dat projecten slechts onder één decreet kunnen worden ingediend, dus niet onder het Kunstendecreet én pakweg ook nog het Bovenlokaal Cultuurdecreet. Ook hier snijdt de regel in theorie hout, vanuit het schrikbeeld dat onnadenkende organisaties eenzelfde dossier in talloze verschillende mandjes zouden droppen. Maar die ‘subsidieshoppers’ vormen een uitzondering. Voor het overgrote deel van de projecten geldt gewoon dat ze wel degelijk tot verschillende domeinen behoren of kunnen behoren, en dus perfect op hun plaats zijn onder verschillende decreten. Doch, opnieuw: Ordnung muss sein.

Blijf in uw kot?

Het denkspoor over ‘opkomend’ en ‘bevestigd’ dat zich ook al in het nieuwe beurzensysteem openbaarde, doordrenkt eigenlijk het hele decreet: er is ‘groot’ (Kern- en Kunstinstellingen met internationale uitstraling) en ‘klein’ (projecten en beurzen als humuslaag). Nog los van het feit dat deze opdeling niet strookt met de realiteit (lang niet alle projectaanvragers zijn startende kunstenaars, eerder integendeel) betekent dat sores voor het Brede Veld, waar zich de middelgrote organisaties bevinden. Naast hun niet te categoriseren omvang zijn ze immers ook nog eens fremdkörper van aard: er zitten gezelschappen en collectieven tussen maar ook organisaties die zelf niet creëren maar wel artiesten ondersteunen. Deze managementbureaus en artist-run organisaties, kleine labels, residentie- en werkplaatsen, … wenden hun vaak minimale middelen en overhead aan om individuele kunstenaars maximaal bij te staan in hun loopbaan.

De nadruk op de individuele kunstenaar (Jambon noemt hem in zijn Strategische Visienota de ‘hoeksteen’ van het landschap) getuigt van goede wil vanuit het kabinet, maar legt tegelijkertijd een denkfout bloot, want there is no such thing as the individual artist. Op enkele zeldzame einzelgängers na hebben de meeste kunstenaars wel degelijk anderen nodig om hun werk gepresenteerd, gedistribueerd en verkocht te krijgen. Voor de podiumsector geldt zelfs dat er in je eentje geen beginnen aan is – nog los van speelcollega’s of technici hebben theatermakers materiaal en infrastructuur nodig om hun kunst te maken. Als dat creëren dan ook nog eens dient te gebeuren op een stabiele manier en duurzaam in de tijd, komt het Brede Veld in beeld. Daar zit een continuïteit in kennis en knowhow die noch het flexibele projectensysteem, noch de grotere instellingen kunnen bieden.

Als het kabinet werkelijk geeft om zorg voor de individuele kunstenaar, doet het er goed aan de schotten op te halen en te aanvaarden dat er tussen de verschillende ‘ruimtes’ een fluïde systeem bestaat.

Als het kabinet dus werkelijk geeft om landschapszorg en zorg voor de individuele kunstenaar, doet het er goed aan de schotten op te halen en te aanvaarden dat er tussen de verschillende ‘ruimtes’ een fluïde systeem van interdependenties bestaat. En ja, dat betekent dat naast de beloofde budgetverhoging voor de kortlopende subsidies ook de organisaties met een meer duurzame werking voldoende middelen dienen te krijgen, zelfs in het geval van de aangekondigde status quo van het budget. Zoals oKo liet weten: ‘(En) als het totaalbudget voor het Kunstendecreet niet mee verhoogt, dreigen organisaties met vijfjarige werkingssubsidies, die het al jaren met alsmaar minder middelen moeten doen, daar de dupe van te worden. Nochtans staan zij in voor het grootste aandeel aan structurele tewerkstelling in de sector: de beste garantie om de precariteit van kunstenaars en kunstwerkers tegen te gaan.’

Meer, meer, meer

oKo lanceert hier een voor sommigen wellicht onwelgevallige gedachte, namelijk dat we vanuit een zorg om de kunstenaar meer structurele kaders nodig hebben, niet minder, tenminste als het Brede Veld wil meegroeien met de diversiteit en ontwikkelingspotentie van die kunstenaars. Dat zal een overheid die streeft naar een slanker en overzichtelijker landschap vals in de oren klinken, en het botst op een groter niveau met de neoliberale idee van de afbouw van structurele tewerkstelling, ten voordele van flexibele en projectmatige werkingen – de ‘gig’-economie, zeg maar. Die staat voor een (levenslang) projectmatig werken, waarbij de kunstenaar ‘geactiveerd’ wordt om zelf zijn partners en eigen inkomsten bijeen te brengen. De tendens is ook in Vlaanderen al langer bezig dan vandaag (regisseur Milo Rau zelve draaide bij zijn intrede in NTGent het laatste restje ‘ensemble’ vakkundig de nek om) maar raakte zo’n vijftien jaar geleden in een versnelling, toen ‘overhead’ zowat het meest gehate woord werd in de kunstensector. Het moest onder toenmalig cultuurminister Bert Anciaux maar eens gedaan zijn met al die directiesecretaresses en communicatieverantwoordelijken, het vet moest van de soep bij de structurele organisaties.

Als je de positie van de kunstenaar echt wil verstevigen, zorg er dan voor dat hij structureel kan werken.

Dat we structuren nodig hebben waar de kunstenaar centraal staat (en niet de overhead) spreekt vanzelf, maar vandaag stellen we vast dat het vet, na vijftien jaar besparingen, al lang van de soep is. Hetgeen het beleid toen kapittelde als overhead kan je vandaag gewoon een deugdelijke omkadering noemen. Een omkadering die alles behalve een luxe is. Wie dat niet gelooft, had het afgelopen jaar zijn ogen dicht, toen de COVID-19-crisis zich aandiende, en vooral de projectmatig werkende kunstenaars kopje onder gingen. Kortom: als je de positie van de kunstenaar echt wil verstevigen, zorg er dan voor dat hij structureel kan werken.

Mensen, geen robots

Om de veelvormigheid van het kunstenlandschap goed te begrijpen en naar waarde te schatten zijn geen robots nodig maar voldoende kundige beoordelaars, die voldoende tijd krijgen om de artistieke verhalen grondig te lezen. Het nieuwe Kunstendecreet staat echter ook een hervorming van de beoordelingsprocedure voor, en de voortekenen zijn niet gunstig. Onder voormalig cultuurminister Joke Schauvliege (CD&V) werden de aanvraagdossiers voor structurele werkingsmiddelen al eens radicaal geformatteerd, waarbij de checklists domineerden en het artistieke verhaal een plekje kreeg in de bijlagen. Wie vandaag onder het kabinet-Jambon al eens een aanvraag indiende voor een culturele activiteitenpremie, ziet hoe die lijn wordt doorgezet: een overvloed aan formele vragen, nul inhoudelijke insteek.

Het lijkt erop dat het kabinet streeft naar een eenvormige veldtekening voor alle domeinen, met eenzelfde abstrahering van functies en taken.

Het valt te verwachten dat ook voor de komende structurele ronde zowel de procedure zelf als de dossierformats maximaal zullen worden ‘geobjectiveerd’, om het beoordelingsproces zo smooth mogelijk te laten verlopen. Zeker weten we dat niet, want de concrete invulling van de nieuwe beoordelingsprocedure werd, samen met heel wat andere betekenisvolle ‘details’ van het decreet, uitgesteld naar de uitvoeringsbesluiten. Daarmee zet het kabinet de sector klem: de uitvoeringsbesluiten moeten enkel door de Vlaamse Regering worden goedgekeurd, en van de initiatiefnemende coalitie valt weinig weerwerk te verwachten. Fingers crossed dus, want naar het concrete verloop van de hele beoordelingsprocedure, die zo cruciaal is voor een transparante en rechtvaardige beoordeling, blijft het nog tot eind juni raden.

Blauwdruk

Nadat eerder al de culturele bovenbouw (de steunpunten en koepelorganisaties) via fusieoperaties en gelijkvormige takenpakketten werd gladgetrokken, lijkt het nieuwe Kunstendecreet nu een proeftuin te worden voor een gelijkaardige herstructurering van de andere sectordecreten. De ongelukkige timing van de vernieuwing – in tijden van grote onzekerheid en instabiliteit – werd al door verschillende stemmen bekritiseerd, maar in het licht van wat nog moet volgen is het begrijpelijk dat het kabinet even doorpakt. De plannen gaan immers veel verder dan het Kunstendecreet. Het nieuwe Kunstendecreet met zijn kerninstellingen moet de blauwdruk vormen voor een rist hervormingen (een ‘herijking’ zegt de minister) binnen onder meer Erfgoed en het Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk, hervormingen die op dezelfde leest zijn geschoeid. Ook dat is een efficiënte houding: eens kijken hoe het bij de Kunsten uitdraait en dan: copy-paste. Het lijkt erop dat het kabinet streeft naar een eenvormige veldtekening voor alle domeinen, met eenzelfde abstrahering van functies en taken.

Ook de strakke wil om vast te houden aan het bestaande budget past binnen dat efficiëntiedenken, ondanks het feit dat de grootse ambities die uit de Strategische Visienota spreken haaks staan op dat budget – maar in de beste neoliberale traditie kan er altijd meer met minder. Hoe de organisaties zonder bijkomende middelen het stevige pakket aan ‘aandachtpunten van de minister’ zullen integreren bij de taken die ze al opnemen, is nog maar de vraag.

Besluit: twee paradoxen

Het totaalplaatje levert twee merkwaardige paradoxen op. Ten eerste die van een kabinet dat, na een moeilijke start, in de maandenlange gesprekken met de sector het goede belooft – maar vervolgens het slechte doet. Zowel oKo, de Alden-Biesengroep als Wouter Hillaert merkten op dat de minister oor leek te hebben naar de verzuchtingen van de sector rond de nood aan landschapszorg en de situatie van de individuele kunstenaar. Dat de Vlaams-Brusselse kunstensector met de coronacrisis, dalende koopkracht en de recente overheveling van Vlaamse middelen naar het lokale niveau dient te worden versterkt, is evident. Alleen lijkt dit nieuwe Kunstendecreet daar het verkeerde instrumentarium voor te bieden.

De administratieve pletwals die nu over het landschap zal stormen dreigt het omgekeerde te veroorzaken: de loopbanen van de kunstenaars worden niet versterkt maar geformatteerd tot één grote autoroute du soleil: idealiter start je als beginnend talent met een beurs of een projectsubsidie, je herhaalt die aanvraag een beperkt aantal keer tot je opgepikt wordt door een groot huis – Kern- of Kunstinstelling – en je zit safe voor de rest van je leven. Het is een eenvormig en ouderwets idee over groei dat niet meer strookt met de realiteit van kunstenaarsloopbanen: ze zijn grillig, werken in verschillende contexten, hoeven niet per se door te groeien. Of zoals de groep Alden-Biesen het uitdrukt: ‘Het (is) een hardnekkige misvatting dat artistieke loopbanen van ‘klein en dynamisch’ naar ‘groot en gevestigd’ evolueren, om daarna te consolideren.’ De paradox is enkel te verklaren door een gebrek aan echte, diepe kennis van het veld, in combinatie met de ingebakken beleidsmatige reflex tot afslanking van het overheidsapparaat.

Politiseert het kunstenveld nu, of depolitiseert het? Het antwoord is: beide, want beide zijden behoren tot dezelfde rechts-liberale medaille.

Een tweede (schijnbare) paradox is de combinatie van de voor de hand liggende technocratisering – eentje die zoals gezegd al onder Joke Schauvliege aan de hand was, een minister die we nooit van enige inhoudelijke bekommernis om het veld hebben kunnen verdenken – en de vrees voor juist krachtige politieke inmenging door dit kabinet zoals Hillaert die uitspreekt. Politiseert het kunstenveld nu, of depolitiseert het?

Het antwoord is: beide, want beide zijden behoren tot dezelfde rechts-liberale medaille. Administratieve vereenvoudiging, objectivering en formattering lijken weliswaar ‘neutrale’ en ‘waardevrije’ objectieven te zijn, maar passen perfect in het neoliberale discours. Ook de steeds weer oplaaiende debatten over verfondsing en de overheveling van de geoormerkte middelen van Vlaanderen naar het Gemeentefonds verraden de wens van ‘Vlaanderen’ om zichzelf, toch inzake culturele materie, af te slanken – en de lokale overheden meer bevoegdheden door te spelen. Hou de grote ambassadeurs met internationale uitstraling bij, en laat de lokale overheden maar dealen met dat warrige amalgaam aan kleine kunstenaars – dat is een beetje de gedachte.

De bekommernis van dit kabinet lijkt uit te gaan naar een vermeend unserved audience – het deel van de witte, autochtone Vlaamse bevolking dat de globaal denkende kunsten zijn kwijtgespeeld.

Daartegenover staat het feit dat hetgeen Vlaanderen wél ‘bij zich’ houdt, een bepaalde kleur heeft. Het is duidelijk dat dit kabinet meer heeft met erfgoed, de sociaal-culturele sector, de amateurkunsten dan met de kunsten – tenzij daar waar deze de uitstraling van Vlaanderen in het buitenland dienen. Eerder dan expliciete infiltratie van een Vlaams-nationalistische agenda lijkt de bekommernis van dit kabinet uit te gaan naar een vermeend unserved audience – het deel van de witte, autochtone Vlaamse bevolking dat de globaal denkende kunsten zijn kwijtgespeeld – dat opnieuw aansluiting moet vinden bij het brede cultuurveld. Opvallend zijn de initiatieven rond infrastructuur, al dan niet met hulp van Europa. Het lijkt wel een doorslag van de spreidingsgedachte uit de jaren 1970: ‘breng de (Vlaamse) cultuur naar de mensen’. De cultuur, niet de kunsten. Bakstenen zijn stabiele beleggingen, het fluïde kunstenveld is, laat ons zeggen, een meer risicovolle investering.

Wat de twee tendenzen verbindt is de overkoepelende idee van ‘opkuis’ – administratieve en politieke wildgroei moet eruit. Wat onclassificeerbaar is, moet gewied. Wat niet te benoemen, beheersen of definiëren is, dient te worden verwijderd. Uiteraard heeft die schijnbaar neutrale, objectieve manier van werken een politieke kleur. Je moet niet ver in de geschiedenis teruggaan, of niet ver buiten onze grenzen kijken vandaag, om te zien hoezeer de twee in elkaars verlengde liggen.