Het Kakungu-masker. Restitutie en de weg naar herstel

Door Baudouin Mena Sebu, Sibo Kanobana, op Tue Jun 03 2025 08:01:00 GMT+0000

De terugkeer van het Kakungu-masker naar de Democratische Republiek Congo in 2022 heeft het debat over restitutie nieuw leven ingeblazen. In de documentaire Kakungu (2024) van Job Van Nieuwenhove, Don Moussa Pandzou en Adriaan De Loore volgt Pandzou de reis van het masker en onderzoekt hij hoe de Congolese bevolking de restitutie ervaart. Naar aanleiding van die film reflecteren onderzoekers Baudouin Mena Sebu en Sibo Kanobana op herstel en de heropbouw van menselijke waardigheid, zowel binnen als tussen gemeenschappen en generaties.

Het Kakungu-masker is een ceremonieel object afkomstig van het Suku-volk uit de Kwango-regio in Congo. Je herkent het gemakkelijk aan de opgeblazen wangen en prominente kin. Het masker werd traditioneel gebruikt tijdens initiatierituelen en werd beschouwd als een krachtig symbool met beschermende eigenschappen voor de hele gemeenschap. Het speelde meer bepaald een belangrijke rol bij overgangsrituelen waarbij jongeren tot volwassendom kwamen onder begeleiding van de ouderen van de gemeenschap. Het hielp jongeren om hun angsten te overwinnen en trots te zijn op de cultuur van hun voorouders.

In 1954 werd het masker eigendom van het AfricaMuseum in Tervuren, toen een Belgische wetenschapper het voor een miezerige prijs kocht. Het masker bleef bijna zeven decennia in België. In juni 2022, tijdens een officieel bezoek aan Congo, overhandigde koning Filip het masker aan president Félix Tshisekedi. De overdracht werd gepresenteerd als een symbolische stap richting verzoening en erkenning van het gedeelde koloniale verleden. Er is echter geen sprake van teruggave: aangezien er vandaag geen juridisch kader bestaat voor een gift uit een federale collectie, werd het Kakungu-masker in bruikleen gegeven aan Congo. Het masker ging ook niet terug naar Kwango om opnieuw gebruikt te worden bij overgangsrituelen, maar is vandaag te bezichtigen in het Nationaal Museum in Kinshasa, zo’n vierhonderd kilometer van Kwango.

Volgens de inwoners van Kwango moet het masker terugkeren naar zijn oorspronkelijke dorp in plaats van opgesloten te worden in weer een ander museum.

In Kinshasa is het masker deel van een ruimer debat over restitutie. Behalve het Kakungu-masker zijn er immers nog duizenden objecten in België die moeten terugkeren naar hun land van herkomst. Dat wordt benadrukt door de Congolese onderzoeker en voormalige directeur van het Nationaal Museum, Placide Mumbembele. Hij is kritisch voor de manier waarop het Kakungu-masker naar Congo werd teruggebracht en spreekt van een willekeurige en unilaterale beslissing van Belgische zijde.

De verschillende stemmen die in de documentaire aan bod komen dwingen de kijker om fundamentele vragen te stellen bij onze eurocentrische blik op restitutie. Is restitutie slechts een symbolisch gebaar of kan het een katalysator zijn voor het herstel van menselijke waardigheid die door koloniale praktijken werd aangetast? En kan de erkenning van historisch onrecht leiden tot een nieuwe relatie tussen voormalige kolonisatoren en gekoloniseerden?

Restitutie als reparatie

Restitutie wordt vaak gezien als een daad van teruggave: het terugbrengen van onrechtmatig meegenomen objecten naar de oorspronkelijke gemeenschappen. Maar restitutie is meer dan een materiële correctie, of zou dat toch moeten zijn. Net als reparatie – in de brede, filosofische betekenis die auteurs als Ta-Nehisi Coates en Malcom Ferdinand eraan geven – is restitutie een vorm van erkenning, een poging tot heling en een noodzakelijke stap in het herstel van verstoorde relaties. Restitutie gaat veel verder dan het versterken van diplomatieke banden. Het draait om het gezamenlijk herscheppen van een wereld waarin de koloniale breuklijnen niet langer verzwegen, ontkend of uitgewist worden, maar net dienen als fundament voor een nieuwe verbondenheid tussen de nakomelingen van gekoloniseerden en kolonisatoren. Restitutie is dan niet alleen een juridisch of museologisch gegeven, maar een cruciale stap in een breder proces van reparatie: het herstellen van geschonden gemeenschappen, het helen van intergenerationele trauma’s en het vormgeven van een rechtvaardigere wereld.

Is restitutie slechts een symbolisch gebaar, of kan het een katalysator zijn voor het herstel van menselijke waardigheid die door koloniale praktijken werd aangetast?

Wanneer we restitutie benaderen als onderdeel van reparatie, gaat het dus om veel meer dan de overdracht van objecten of een herstelbetaling. Restitutie wordt een gebaar dat structurele ongelijkheid en historische schade erkent: de vernietiging van sociale structuren, het verlies van culturele praktijken, de onderbreking van intergenerationele kennisoverdracht en de blijvende economische, politieke en sociale ongelijkheden die uit koloniale plundering zijn voortgekomen. Daarop wijst bijvoorbeeld auteur en activist Ta-Nehisi Coates in zijn beroemde essay ‘The Case for Reparations’ (2014). In Une écologie décoloniale (2019) benadrukt onderzoeker Malcom Ferdinand dan weer dat koloniale schade actief moet worden gerepareerd door nieuwe relaties aan te gaan. Dat betekent dat restitutie niet mag blijven steken in oppervlakkige gebaren, maar deel moet uitmaken van een breder proces waarin gestolen erfgoed, landroof, economische uitbuiting en de psychologische gevolgen van koloniale overheersing samen worden aangepakt. Restitutie is dan een beginpunt, een eerste stap richting herstel, en een kans om verbroken en verstoorde relaties herop te bouwen.

Van teruggave naar transformatie

De koloniale plundering van artefacten was ook een manier om gemeenschappen van hun macht te beroven en hun identiteit uit te wissen. Het nam gemeenschappen niet alleen hun materiële erfgoed af, maar ook de mogelijkheid om zichzelf te definiëren, hun geschiedenis te vertellen en hun wereldbeeld door te geven.

In die lijn zorgde de roof van het Kakungu-masker voor een breuk tussen generaties binnen een gemeenschap. Net daarom moet restitutie een transformerende daad zijn die de mogelijkheid biedt om nieuwe gemeenschappen te vormen. Er is immers geen ‘terug’: gemeenschappen zijn veranderd, hebben zich heruitgevonden, en navigeren binnen steeds veranderende culturele kaders. Bovendien is het nog maar de vraag of gemeenschappen echt staan te wachten op de terugkeer van een artefact dat ondertussen is vervreemd in een westers museum. De museale, als eurocentrisch te beschouwen focus op materiële cultuur negeert immers maar al te vaak de kracht van levend en werkend erfgoed.

De roof van het Kakungu-masker zorgde voor een breuk tussen generaties binnen een gemeenschap.

Daarentegen kunnen de artefacten nieuwe betekenissen krijgen of genereren, niet alleen binnen de gemeenschap waaraan het object wordt toegeschreven, maar ook binnen de hele Congolese gemeenschap – een politieke en culturele entiteit die meer dan tweehonderd etnisch-culturele clusters omvat – en daarmee ook de Congolese diaspora, of de Afrikaanse diaspora, wereldwijd. Op die manier fungeert een artefact als het Kakunga-masker als ankerpunt bij het bedenken van nieuwe vormen van gemeenschap en verbondenheid, die noties als ‘ras’, natie en etniciteit overstijgen.

Die herinterpretatie betekent ook dat musea en westerse instellingen die deze objecten eeuwenlang hebben bewaard, hun rol moeten herzien. Ze kunnen niet langer enkel archieven van koloniale geschiedenis zijn, maar moeten actieve partners worden in een proces van heling en nieuwe betekenisgeving. Het Wereldmuseum is hiervan een goed voorbeeld. Onlangs schreef algemeen directeur Marieke van Bommel een opiniestuk over de overdracht van een winterdrum aan de Ysleta del Sur Pueblo-gemeenschap. Het museum legde niets op, maar stemde zijn rol af op de noden en wensen van Ysleta. Ook toen duidelijk werd dat de drum niet bewaard maar bespeeld zou worden, vroeg het museum hem niet terug. Het museum stelde zich met andere woorden niet op als een (moreel) kompas dat bepaalt wat er met het object moet gebeuren, maar als een facilitator die een gedeeld verleden erkent en omarmt. Alleen op die manier kan restitutie meer zijn dan het herstel van wat verloren is gegaan. Het creëert dan nieuwe allianties tussen mensen die erfgenamen zijn van dezelfde geschiedenis – ongeacht aan welke kant van de koloniale breuklijn ze staan.

Naar een gedeelde toekomst

Die visie impliceert een fundamentele transformatie van hoe we denken over restitutie en reparatie. Het betekent dat we niet langer spreken over louter ‘verzoening’ of ‘erkenning’, maar uitgaan van daadwerkelijke, structurele veranderingen: hoe kennis wordt gedeeld, erfgoed beheerd, gemeenschappen toegang krijgen tot hun eigen geschiedenis, hoe deze gemeenschappen worden verbeeld en nieuwe vormen van internationale samenwerking worden opgebouwd.

Een dergelijke, volwaardige restitutie kan bijdragen aan het herstel en het opnieuw creëren van relationele menselijke waardigheid. Teruggave alleen is niet genoeg als er geen diepgaande erkenning én transformatie plaatsvindt. Als restitutie echter wordt opgevat als een deel van een groter proces van reparatie, kan het een brug slaan tussen verleden en toekomst, tussen verschillende generaties en continenten. Zo kunnen de objecten die ooit werden geroofd vandaag een centrale rol spelen in het opbouwen van een gedeelde toekomst, als een gezamenlijke onderneming.

This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.