Het is alles of walou, niets
Door Stephanie Hermant, op Fri May 31 2019 22:00:00 GMT+0000Assimilatie, het zorgvuldig weghalen en uitwissen van elk cultureel element dat niet als Vlaams gezien wordt, lijkt een onschuldig proces. Zo onschuldig dat het vanzelfsprekend wordt. Tot ik me begon af te vragen waar het gevoel van ontheemding en afzondering vandaan kwam, dat zich zo diep in me genesteld had.
Ik ben een allochtoon. Toch noemt niemand me zo. Elke verwijzing naar de Marokkaanse herkomst van mijn moeder werd uitgewist, of toch aan de oppervlakte van mijn identiteit: een Marokkaanse naam, taal en cultuur werden me niet gegeven. Zo werd mijn anderszijn niet identificeerbaar en zelfs onmerkbaar. Voor mijn moeder betekende het dat ik me gemakkelijker en vrijer zou kunnen bewegen in de Belgische samenleving. Voor mij betekent het dat ik leef met het gevoel dat ik werd vastgezet in een identiteit die de mijne niet is. Hoewel ik in de ogen van de autochtone Belg ‘gewoon’ wit en Belg ben, voel ik me misplaatst en ontheemd.
Ze zeggen soms dat je niet kunt missen wat je niet kent. Dat is een leugen. Wat je niet kent leeft in je als fantoompijn, en op een dag neemt die pijn het over. Het is in die stille afwezigheid dat zich een existentiële crisis begon te vormen, tot ik op een dag niet meer wist wie ik was.
Ik kroop dieper en dieper in mezelf weg, tot er drie personen overbleven die me konden bereiken.
In 2016 hoorde ik mezelf zeggen: ik wil niet meer leven. Het liefst nog had ik nooit bestaan. Ik kroop dieper en dieper in mezelf weg, tot er drie personen overbleven die me konden bereiken. De buitenwereld sloot ik af: krantenabonnementen zei ik op, radiojournaals draaide ik uit en de televisie eindigde op de stoep. Geschiedenis haalt je in en sluit je op, waarschuwde mijn moeder, en ze heeft gelijk. Zelfs al wis je het uit, vergeet je alles: op een dag staat het aan je deur.
Onvoltooid verleden tijd
Mijn verhaal begint op het moment dat mijn grootmoeder beslist een nieuw leven te beginnen in België. Vier van haar vijf kinderen laat ze achter in het Marokkaanse stadje waar ze al haar hele leven woonde. Haar jongste meisje, van toen amper vijf jaar oud, neemt ze mee.
Elk deeltje dat als niet Belgisch aanzien kon worden, werd gewist en ontkend.
Mijn grootmoeder zag een toekomst vol kansen, mijn moeder kreeg een toekomst gevuld met verlies. Uiteindelijk werd dat verlies van haar cultuur, taal en familie zo groot dat ze brak met haar Marokkaanse herkomst: een noodgedwongen afrekening om te vergeten wat ze allemaal had verloren. Een breuk die ze doorzette in mijn opvoeding. Bewust als ze zich was van de racistische verhoudingen en attitudes in de Vlaamse samenleving, wist ze dat mijn kansen op een aangenamer leven significant zouden verhogen als ik niet als ‘anders’ herkenbaar zou zijn. Elk deeltje dat als niet Belgisch aanzien kon worden, werd gewist en ontkend. Ik zou behoren tot deze natie.
In dat opzet is mijn moeder alvast geslaagd: mijn zijn wordt niet in vraag gesteld, als ik spreek nemen vele mensen mij ernstig – zolang ik niet te emotioneel word – en ik bots op weinig tot geen vooroordelen op basis van mijn uiterlijk. Amandelbruine ogen, een lichte huidskleur en soepel vallend bruin haar maken mij in de ogen van de autochtone Belg ‘gewoon’ wit en Belg. En toch voel ik me oncomfortabel en misplaatst.
Vlaams of vreemd
In de vakliteratuur is men het er over eens dat etniciteit niet louter afhangt van geografische afkomst, bloedlijnen of uiterlijk voorkomen, maar voornamelijk gevormd wordt door gedeelde ervaringen en gewoontes. Zij bepalen of je je verbonden voelt met een bepaalde etniciteit. Deel je ze niet, dan val je buiten de groep.
Maar, schrijft Noorse antropoloog Frederik Barth in zijn boek Ethnic groups and boundaries (1969), etnische verschillen ontstaan ook wanneer verschillende groepen verschillend worden behandeld: de grenzen worden dan belangrijker dan de cultuur die ze omsluiten. Met de opmars van een Vlaamse identiteit die vasthangt aan een witte huidskleur, aan de Vlaamse cultuur en de Nederlandse taal, werd het belangrijker om de ‘andere’ af te lijnen. Eenieder die dus niet voldoet aan één van deze drie criteria, kan volgens de retoriek sowieso geen echte Vlaming zijn.
En hoewel ik mij niet identificeer als Marokkaans – want behalve geografische afkomst en Marokkaanse voorouders deel ik weinig tot geen ervaringen met de Marokkaanse bevolking – voel ik me ook niet thuis in een categorie die mijn geschiedenis ontkent. Volgens de gangbare retoriek ben ik dus of Vlaams of Vreemde. Maar voor mij is het alles of walou, niets. Ik ben Vlaamse én Marokkaanse, of ik ben het niet.
Witheid als product
Witheid is een conditie. En daarmee bedoel ik niet enkel de huidskleur, maar ook het sociale construct dat grotendeels onopgemerkt geproduceerd wordt en meer met zich meebrengt dan uiterlijke kenmerken en naamgeving.
Dat is iets wat Amerikaanse en Jamaicaanse denkers als James Baldwin, Toni Morrison en Stuart Hall al decennia schrijven. Iets wat hedendaagse Belgische en Nederlandse schrijfsters als Rachida Aziz en Gloria Wekker nog steeds herhalen. En iets wat ik aan de lijve ondervond: ik ben niet wit geboren, ik ben wit geworden.
Ik ben niet wit geboren, ik ben wit geworden.
Witheid wordt geproduceerd met elke ontkenning van wat een belangrijk deel van mijn afkomst is. Met de aanmaningen ook die mijn moeder me toefluisterde: ‘Je bent Belg. Je bent hier geboren en je draagt je vaders naam. Geef mensen geen excuus om je anders te behandelen.’ Met ‘anders’ bedoelde ze slechter.
Witheid werd geproduceerd met bepaalde opmerkingen van mijn vader: ‘Ben je wel Belg? Want als ik je hoor praten, zou ik denken van niet.’ Hij heeft het dan niet over mijn accent, maar over mijn verdediging van een open-grenzen-beleid dat zou samenhangen met mijn migratieachtergrond. Ik besta omdat mijn grootmoeder een weg uit armoede wou vinden.
Witheid wordt geproduceerd telkens ik intervenieer met ‘maar ik ben niet wit, ik heb Marokkaanse roots’. Witheid wordt geproduceerd telkens ik zwijg over mijn migratieachtergrond, en ervoor kies de veronderstelling te laten bestaan dat ik ‘wit’ ben.

Dat wordt white-passing genoemd: het fenomeen waarbij iemand van kleur ervoor kiest om door te gaan voor wit. De term is opgekomen in de Verenigde Staten, waar de one drop rule gold: een regel die bepaalde dat je niet ‘wit’ kan zijn met minstens één gekende zwarte voorouder, want dan zou je volgens die regel dus ‘zwart’ zijn. Was je ‘zwart’, ook al zag je er wit uit, werd je immers slaaf, of had je na de afschaffiing van slavernij geen toegang tot bepaalde rechten en diensten.
In de praktijk betekende het dat je moest aantonen dat je wit was: als je acht overgrootouders gecategoriseerd werden als wit, was jij het ook. In die context gebeurde het vaak dat personen die voor wit konden doorgaan, personen met een witte huidskleur en witte phenotypes, maar met zwarte voorouders, ervoor kozen hun contact met hun familie op te zeggen. Met fragmentaties en trauma’s tot gevolg. Maar doorgaan als wit is ook toegang hebben tot een bepaald perspectief.
Infiltrant in witte kringen
Ik voel me vaker infiltrant dan thuis in witte kringen. Met mijn vriend bespreek ik vaak uitingen van racisme. Eén ding valt op: hoewel ik veel minder racisme ervaar dan hij, ben ik strenger in mijn beoordeling. We vragen ons af waar dat verschil in discours vandaan komt: ligt het aan de klasse van de mensen waarmee we in contact zijn? Is het ons geslacht of juist ons verschil in communicatiestijl? We analyseren en blijven nadenken tot hij mij voor een spiegel sleurt en zegt: ‘Kijk naar ons, we vergeten één ding.’ Hij is bruin en ik ben zo goed als wit.
De Amerikaanse burgerrechtenactivist Malcolm X schreef ooit: ‘Zonder twijfel komen de meest bittere anti-witte tirades die ik ooit heb gehoord, van zwarte personen die voor wit doorgaan en als wit leven onder witte mensen, en iedere dag blootgesteld worden aan wat witte mensen onder elkaar over zwarte mensen zeggen – zaken die een zichtbaar zwart persoon nooit zal horen.’
Ik kan amper in witte omgevingen verkeren zonder dat ik racisme hoor of zie: in de grapjes, in de afwezigheid van personen van kleur, in wie spreekt en wie zwijgt. Witte mensen zijn er niet zo goed in om zulke zaken te verbergen, zeker niet als ze ‘onder elkaar’ denken te zijn.
In haar recente boek Racisme: over wonden en veerkracht (2019) gaat de Vlaamse kinderrechtencommissaris ad-interim Naima Charkaoui in op net die impact van microkwetsingen: kleine sluipende racistische opmerkingen die moeilijk aan te kaarten vallen, maar wel een aanslag vormen op iemands identiteit. Met haar term microkwetsingen richt Naima Charkaoui de aandacht op het slachtoffer, want hoe micro, of zelfs nano de agressie ook is: ze kwetst.
Zo heb ik oneindig veel anekdotes. Vrienden die me zeggen dat witte mensen zoveel diverser zijn dan zwarte mensen. Of witte vrienden die over zichzelf verklaren dat ze eruitzien als een ***** omdat ze gebruind zijn na een dag op het strand. Een ex die het uitmaakte omdat hij niet om kon met mijn bruine mama. Familieleden die herhaaldelijk racistische opmerkingen geven over moslims of zwarte mensen. En de oneindige stroom racistische grapjes, de oneindige stroom halve – ongemeende – verontschuldigingen als ik er iets van zeg. In mijn leven was hier geen ontkomen aan. Het volgde me tot wat mijn veiligste plek had moeten zijn, mijn thuis. Het werd een plek vol onzichtbaar en psychologisch geweld.
Mijn thuis werd een plek vol onzichtbaar en psychologisch geweld.
Het meeste zichtbaar manifesteerde dat geweld zich in de afwezigheid van de Marokkaanse herkomst van mijn mama. Toch heb ik daar af en toe kleine fragmenten van bij elkaar kunnen sprokkelen. Zo is er het zinnetje dat ze zegt net voor het slapengaan. Ik herken het als ik het hoor, maar kan het zelf niet uitspreken noch schrijven. En hoewel ik niets versta van Darija – een Marokkaans dialect – wist ik dat ze boos was als ze er een tirade in afstak. Maar het weinige dat ik zo bij elkaar kon rapen, zou nooit genoeg zijn.
Ik verwijt het mijn stiefvader dat hij er zo weinig was. ‘In dit huis spreken we Vlaams!’ blafte hij. Tegelijkertijd zou hij tegen mijn moeder zeggen: ‘Je bent geen verantwoording verschuldigd als mensen vragen waar je vandaan komt. Zeg gewoon dat je van Gent bent.’ Om dan weer tijdens het journaal te roepen: ‘alle [vul zelf in] buiten!!!’
Het racisme en het onvermijdelijke geweld dat hij zo in huis binnenbracht, gaat compleet aan hem voorbij. Niet dat we het hem niet probeerden uit te leggen. Maar daarna kwam er in het beste geval een verontschuldiging, nooit een structurele verandering. Sommige denkstructuren zijn zo verweven met een identiteit dat de twee onmogelijk van elkaar los te koppelen vallen.
Verzet vanuit de marge
In een vorig leven was ik kwaad, en zag ik geen weg naar vergeving. In dit leven ben ik ouder en heeft mijn kwaadheid ruimte gemaakt voor een vorm van begrip: opgroeien in een racistische patriarchale samenleving laat bij iedereen sporen na. Ik begrijp eindelijk dat mensen, zelfs zij die jou liefhebben, niet kunnen begrijpen wat ze niet willen zien.
De Jamaicaanse filosoof Charles W. Mills noemt dat white ignorance, een doelgerichte onwetendheid die strategisch wordt ingezet om blind te blijven aan hoe men – witte personen, maar ook personen van kleur – zelf meewerkt aan het systeem van white supremacy. Volgens Mills zijn white ignorance en white supremacy zo nauw met elkaar verweven dat het eerste het laatste in stand houdt.
White ignorance en white supremacy zijn zo nauw met elkaar verweven dat het eerste het laatste in stand houdt.
Het onmogelijke aan deze situatie is dus dat racistische opmerkingen oprecht niet worden gezien als racistisch. In zijn artikel The Invisible Weight of Whiteness argumenteert de Puerto-Ricaanse politieke socioloog Eduardo Bonilla-Silva dat raciale dominantie steunt op een raciale grammatica die witte superioriteit normaliseert.
Deze raciale grammatica voorziet de diepe structuur, de logica en de regels van wat kan gezien, verstaan en gevoeld worden over raciale zaken. Het verklaart waarom racisme zo diep gaat en zo structureel verankerd is in onze Belgische samenleving, die mensen van kleur generatie na generatie racialiseert als allochtoon, zonder een einde in zicht.
Ik vraag me soms af: was mijn moeder niet bruin geweest, hoeveel van het witte hegemonische discours zich dan in mij had kunnen nestelen... Ik vraag me vaak af, hoewel mijn moeder bruin is, hoeveel van het witte hegemonische discours zich in mij heeft kunnen nestelen…
Dit is een levenswerk dat begint met een plaats te geven aan mijn diasporisch verleden.
Dit was een relaas vanuit de marge, buiten standaard categorieën, definities en binaire structuren om. Die marge noemt de Amerikaanse activiste bell hooks in haar artikel Choosing the Margin as a Space of Radical Openness niet alleen een plek van wanhoop, maar ook een plek waarvoor men kan kiezen, juist om verzet tegen onderdrukking te bieden. Het is vanuit die buitenpositie, die radicale plek van openheid, dat counter-hegemonische culturele praktijken een vruchtbare bodem vinden.
Dit is een levenswerk dat begint met een plaats te geven aan mijn diasporisch verleden. Noem mij wat je wil, ik weet wie ik ben. En ik ben de kleindochter van Remou Tadlaoui, mijn strijdlustige grootmoeder die geloofde dat ze haar lot, en die van haar kinderen en kleinkinderen, kon veranderen.