Dag Arne (bis)

Door Karel De Sadeleer, op Thu Feb 08 2024 13:28:00 GMT+0000

Karel De Sadeleer schrijft een nieuwe brief aan redacteur Arne De Winde, die tot nog toe niet antwoordde op zijn epistolaire spinsels. Hij boomt dan maar door over Uwe Johnsons Jahrestage, een roman die zijn rigide blik op de auctoriale tekst — anekdotisch, autoritair, verkleuterend — danig heeft bijgesteld. Dwingt deze briefschrijverij hem eigenlijk feitelijk tot zelfonderzoek? ‘De [leezər] moet het zelf maar zien te klaren.’

Ik hoor & begrijp dat iemand het gebrek aan heldere, ter zake doende pointe in m’n vorige een gemakkelijke pitstop vond. Klopt. Zeer gemakkelijk, vooral na het bochtenwerk dat eraan voorafging. Bij wijze van olijk excuus à décharge: ik wist niet dat pointe sèche verplicht was omdat ik namelijk dacht, en dan nog eens zeer oprecht, dat pointe verviel met lak aan reactie/geste vanwege de geadresseerde.

Dat was jij. Komt dat antwoord er nog of mag ik weer op m’n lulletjestroon gaan zitten tot je het er tussen trainingsvoorbereidingen, plattelandskunstveilingen en bulken & cutten laat uitdraaien?

Bij deze komt die er wel.

Pointe van de vorige brief, bedoel ik. Wat natuurlijk ook betekent dat die brief voor Ty Dolla Melo Cake HaHa Funny Bald Latino Bunny Harold weer de lange baan wordt opgesjord, alsof het een brakke vlotter is in het riool van socials & (gesubsidieerde) persvodden. Mijn excuses daarvoor, aan Hem maar ook aan de Konsumenten van jullie Blad. Plus excuses, nu ik toch bezig ben, aan wie niet kon vatten wat die verwijzing naar de Oberlausitz (OL) in m’n vorige brief kwam doen. Kwestie is nogal particulier: je weet nog wel dat ik pakweg tien jaar geleden, voor zaken, in Oost-Duitsland zat, net voorbij Dresden. Je bent er ook al geweest. Stel dat je op de Marienbrücke staat in Dresden en je kijkt, over de rooie lichten van de Leipziger Vorstadt heen, naar Kaliningrad, dan passeert je oogopslag een gigantische bruinkoolpolder. Da’s de Oberlausitz (OL). Veel gebeurt er niet, behalve naarstig opsouperen van Europese antiplattelandsvluchtsubsidies — dat zal ik je later wel eens vertellen, of nu ik toch bezig ben: het schijnt dat je op de Oberlausitz (OL) dik de helft van je renovatie-investeringen terugkrijgt van de Europese oecumene en op de Oberlausitz (OL) worden nu gigantische schuren (annex oud-folterketen van de Stasi) omgebouwd tot buitenverblijven voor de lobbyisten van Meta, Apple, Bayer, Google, Shell & de Phoebus Foundation in Frankfurt & Bxl — & een grondige pot Klimaverwandlung door alle bruinkool die er wordt opgegraven. Maar er is nog iets anders: iemand aan onze kust heeft een deal gesloten met een bakstenenbakker op de Oberlausitz (OL), want de klinkers in de dijken van de Vlaamse Belgische kust, nou, die komen dus van daar. Het is chaos, ook in mijn hoofd.

Bedoelt Van Gerrewey met 'intellectuele ascese' niet eigenlijk feitelijk intellectuele discipline? Dat het alleen via een cerebrale veelvreterij/ bacchanalisering van voorhanden materiaal mogelijk is om neutraliteit scherp te stellen?

Moet ik even terug? Doe ik: Uwe Johnson schrijft met Jahrestage in de jaren 70 & 80 een boek dat mij 4 decennia later bij de keel pakt wegens een schijnbaar zeer nuchtere omgang met een [suwiesiet]. Door de schijnbare nuchterheid van Johnsons tonaliteit + vertelperspectief, c.q. de vraisemblance van objectiviteit die door z’n schriftuur schemert, in combo met een consequent, hardnekkig flashbacken, komt die hele [suwiesiet]kwestie in mijn ogen dus bijzonder pregnant/pertinent binnen, alsof het een toepassing is van de intellectuele ascese uit m’n derde brief.

Intellectuele ascese had ik uit een tekst door Van Gerrewey. Zegt Ger: ‘[…] omdat neutraliteit eveneens een onvervulbare wensdroom is, die alleszins veel intellectuele ascese vereist.’ Ik snap, geloof ik, wat hij bedoelt, maar het concept van intellectuele ascese is verwarrend: wat is, bijvoorbeeld, het tegenovergestelde ervan? Intellectueel hedonisme? Intellectuele hysterie? Met je brein-als-rubberen-balletje le tout monde tegemoet treden en eender waar eender wanneer eender hoe kankervette punten op je eindbul scoren? En waarop komt dat dan neer? Is zo’n constante intellectuele overkop niet gewoon het maximaliseren van je eigen intellectuele kapitaal potentieel en dus net wat ook Ger met intellectuele ascese beoogt? Is intellectuele ascese dus niet een verkapt oxymoron? Bedoelt Ger dan niet eigenlijk feitelijk intellectuele discipline? Dat het alleen via een cerebrale veelvreterij/bacchanalisering van voorhanden materiaal mogelijk is om neutraliteit scherp te stellen? Cf. wat Kregting doet in De Ware Marsrichting: discoursanalyse van een vereconomiseerd emo-kapitalisme zonder dat-ie zelf aan inhoud wil raken, laat staan een poging wil doen om tot een synthese te komen, daarbij het publieke debat, of van wat daarvoor doorgaat, reducerend tot een weinig performant retorisch steekspel van dogmatische meningen waaraan niemand iets heeft omdat ze er in feite niet toe doen? Dat associeert gulzig met wat een van Vollmanns vertellers in Europe Central zegt over de tot slaapwandelaar getransformeerde tandenborstelsnor: ‘Carefully, the sleepwalker tries out the Valkyrie’s phrase: I don’t need opinions. I already see everything.’ (Niet mijn cursivering.) Ken je Vollmann eigenlijk? Ben ik onlangs, via Kris, ingestapt, als in een gigantische shroom cloud. Lectuur ervan, heb ik mogen ondervinden, doet in eerste instantie geen deugd aan je hersenschors, zeker niet wanneer je schors in kwestie met de botte burgerbijl jarenlang elke herfst weer veel te kort wordt afgeknot; je zou geloven dat het manmoedig instouwen van pakweg The Tibetan Book of the Dead (Bar Thodol) ook voor zo’n twijfeltrut als ik helpt tegen beknotting. Quod non. Europe Central is hard, The Royal Family is een verbijsterende horrorroes, o.a. doordat het een uiterst bandeloze melange betreft van verbeelding & l’expérience vécue, plus door de bijzonder wisselvallige kwaliteit van de verschillende tekstonderdelen. (Ahah, zei Liesbeth toen ze horrorroes las — walks & talks like je-weet-wel. Ahah!)

Interessant vind ik dat zo’n mastodontische vierklepper als Jahrestage m’n leesopvattingen van pakweg de laatste vijftien jaar in vraag stelt.

Interessant (+ betekenisvol voor impact & zich langzaam openbarende relevantie van onderhavige briefschrijverij) vind ik dus dat zo’n mastodontische vierklepper als Jahrestage m’n leesopvattingen van pakweg de laatste vijftien jaar in vraag stelt. Het is te zeggen: voorheen vond ik de uitgesproken auctoriale tekst een gemakzuchtig ding en nu niet meer.

En dat ik daar ding schrijf ipv een ander woord, Arne, is door jouw toedoen: ’t komt voort uit een half jaar wild lezen & alles in me opnemen ifv je rectumboekje. (Wat me op de rand van je-weet-wel bracht en waar ik nu op eigen kracht vanaf moet, blijkt. Zegt hoofdverpleegster toch: je moet het zelf doen, vent. Gedeelde smart is dubbele arbeid, weet je wel, en dat helpt niemand vooruit.) Was ik dus de hele tijd aan het rondlezen, alsof het overspel was met andermans perv library, over mensen die zich rectaal dingen opduwen + het waarom ervan + het onbegrip erover. Dat ging diep & ik zit er nu wel mee. Kwestie die ik heb opgepikt van die bumperride is dat zo’n auctoriële tekst als ding zich laat inschrijven in een discours dat bij Marx begint en in de gootsteen van de neoliberale wegwerpeconomie eindigt. (Met, oa, een omweg langs Heideggers opvattingen over ding, voorwerp & tuig, waarvan ik dacht dat ze verhelderend of illustratief waren, maar waarop ik te diep ben ingegaan, waardoor ik me al snel verloor in wat in de instelling na twaalven — op een clandestien, geconcentreerd dieet van beaujolais & amaretto — voor het gemak poëzie wordt genoemd en wat alleen nog op schoolbanken doorgaat voor intellectuele arbeid.) Begin jaren 80, bijvoorbeeld, postuleerde de nog veel te weinig van z’n voetstuk gebrokstukte voogd van de Vlaamse naoorlogse poëzie, dr prof G Brems, in een bespreking van een bundel van Christine D’haen: ‘Wanneer men een gedicht maakt, maakt men een object, een voorwerp.’ Indien gedicht, dan elke tekst, nee? Het ondertussen helemaal platgespoten idee is dan dat die hele commodificatie-omwenteling van de twintigste eeuw van letterlijk alles een verkoopbaar ding heeft gemaakt. (Zelfs de mens, hoewel die niet zomaar te verpatsen valt. Desalniettemin: ik keek wel even op, bv, toen ik dit las bij Tucholsky: ‘Ein schrecklicher Stumpf von einem Menschen sitzt in einem Stuhl, mit ganz großem Kopf, winzigen Gliedmaßen, eine Masse Fleisch. Das Ding nickt mit dem Kopf.’ Mens-als-ding is de ideale Ander & verklaart natuurlijk een heleboel waanzin + gruwel.) Als ding verkoopt zo’n alwetende tekst, meer nog dan een boekje geschreven vanuit de benauwdheid van het ik-perspectief, of een multifocale tekst met oog voor een sereen (en op libertaire singulariteitseisen herwonnen) streven naar inzicht in de complexiteiten van de wereld, zichzelf zeer vlot. Alsof het een oranje gewatteerd jasje is. (Bezit je zo’n jasje, dan ben je de auteur van je eigen succes. Zo wordt dat toch verkocht, nee?) Tijdens die leesmarathon kwam ik bijvoorbeeld ook een tekst tegen van een antropoloog, Kopytoff, waarin dit staat als voorlopige conclusie van een soort meta-onderzoek: ‘This allows the commodity to be socially endowed with a fetishlike “power” that is unrelated to its true worth.’ Waarmee Kopytoff zich, buiten z’n eigen weten om, op hetzelfde hellend vlak hijst als Abendland — je weet wel, m’n nieuwe Duitse vriend uit de instelling, die vorige week nog zei dat-ie een plan heeft om het internet plat te leggen, maar dat-ie de fondsen ontbeert en wacht op fiat van z’n contacten bij IDF & FSB; in tussentijd heeft-ie er zich toe verbonden, zegt hij, om bij Suhrkamp (kan dat?) een boekje uit te brengen over een herijking van het reïficatie-idioom dat door toedoen van menage-à-trois Peersman, Noels en Huts wel een paar deuken gekregen heeft, in die zin dat het in al z’n banaliteit nauwelijks herkenbaar is geworden en dringend uitgeblutst moet.

Tenzij als ironisch-formalistische strategie in debuten, hogeschool[essees], incel poetry en op bestelling geproduceerd quidproquo van het courante litterarische circus, heeft de auctorialiteit d’r beste tijd wel gehad. Dacht ik.

Er spreekt over het algemeen weinig geestdrift uit het (perfunctorische) gebruik van de alwetende vertelinstantie. Plus: de lezer [leezər] wordt door de [ootör], middels een cultureel gedoogde of zelfs gepropageerde transformatie van literatuur tot mansplainen, doorgaans te kakken gezet als intellectueel lui. Tenzij als ironisch-formalistische strategie in debuten, hogeschool[essees], incel poetry en op bestelling geproduceerd quidproquo van het courante litterarische circus, heeft de auctorialiteit d’r beste tijd wel gehad. Dacht ik. Er staat al sinds de eerste helft van de twintigste eeuw een bos haar op. En ze ruft van & naar gefermenteerde poppers/[kwaaloedz]. Voorbijgestreefd en versteend tot snel weghappende auto-anekdotiek. Light entertainment als leitmotiv. Dacht ik ook. Plus dat er iets wringt & schrijnt door het autoritaire gedrag van zo’n archetypische auctoriale verteller, welk gedrag mij danig op de proef stelt.

Ook Vollmann is er blijkbaar door op de proef gesteld, cf. hoe een Amerikaanse reporter Vollmanns method parafraseert:

‘Vollmann’s method is more concerned with breaking down the “fourth wall” between the godlike perspective of authorial authority (that disembodied voice that’s fond of the phrase “experts say”) and the reader. “We’re left infantilized, because we’re left relying on experts,” [Vollmann] says.’

Suggestie is natuurlijk dat de [leezər] van de auctoriale tekst zich in een mal laat duwen, iets Eliza Doolittle-achtigs, waardoor die [leezər], indien er niet wordt opgelet, niet anders kan dan zich te schikken naar de grillen van een schrijver die zich verheven voelt boven z’n publiek, als een frik met beleidsmakerambities. Het publiek wordt dan een kleuterklas die met rigide hand richting iets moet worden geduwd. En dat vermijdt, net als Vollmann (die, naar ik gelezen heb, redactie-interventie radicaal laakt), ook Johnson: geen verkleutering bij hem.

Een ander zou snel in de val trappen, vermoed ik, die in cursussen KONTENT KREATION™ wordt opgezet als CATERING TO YOUR AUDIENCE. Niet Johnson — hij komt z’n [leezər] nauwelijks tot niet tegemoet.

Aan expertise heeft Johnsons verteller nochtans absoluut geen gebrek. Een ander zou snel in de val trappen, vermoed ik, die in cursussen KONTENT KREATION™ wordt opgezet als CATERING TO YOUR AUDIENCE. Niet Johnson — hij komt z’n [leezər] nauwelijks tot niet tegemoet. Integendeel: monomaan gaat het op de lange leesvaart tegen de stroom in, zonder te vervallen in anekdotisme, zonder zich te laten verleiden tot een — op een ideale [leezər] gerichte? — drang tot psychologiseren & zonder de alembische nimf van de zelfmythologisering aan de praat te houden. Plus nog eens zonder moralisme & oordeel van enige aard, helemaal in de geest van Weiss.

De [leezər] moet het zelf maar zien te klaren.

Voeg daar dan nog eens aan toe dat Johnsons omgang met fictie & non-fictie voor een aan apofenie verhangen frik als ikzelf snel extra aantrekkelijk wordt: ik bedoel dat die vent er soms de vetste dingen bijkleurt. Da’s iets dat ik je de volgende keer zal afserveren: er is bv niet alleen een fictief Jahrestage-Jerichow, maar ook een werkelijk Jerichow. Dat van Johnson ligt in de buurt van Lübeck, gearomatiseerd door Baltische zeelucht. Het werkelijke Jerichow ligt zuidelijker, veel dichter bij Berlijn.

Maar dat zal dus een andere keer moeten, Arne, want deze week sta ik, wegens een acute opstoot van overspanning, op strikt schrijfrantsoen van de hoofdverpleegster.

En misschien is ’t goed zo, want ik moet ook eens beginnen te leren om het kort te houden.

Dat heb ik al eens geschreven of toch uitgelegd in het bijzijn van je zoon toen je zoon m’n portret aan het fabriceren was. Het zou korter moeten kunnen gaan, spitser, chirurgisch bijna, met scalpel en niet met botte strontschep. Graag had ik ook minder tijd besteed aan die brieven — ik wou dat ik aan de universiteit de schrijfmores van zo’n gulle bolleboos als Laermans opgetakeld had gekregen ipv het arbeidsethos van een boertje dat zich rond de voorlaatste eeuwwisseling content liet maken met gratis kermisbier en een in koppelverkoop aangeschafte klop-van-de-hamer. (Wat ik je wel al kan meegeven: ’t is een persoonlijke anekdote met een verbijsterende clou, qua hormonaal evenwicht vergelijkbaar met het sérieux van Crazy King of Bourgeois Harold — komt het niet met razende opvliegers, dan wel met puisten.)

Liefs en groetjes,

Karel