GR5A: Aalbeke - Aalbeke

Door Iannis Goerlandt, op Mon Feb 28 2022 08:13:00 GMT+0000

Iannis Goerlandt stapte in goed een jaar tijd de GR5A af, de zogenaamde Wandelronde van Vlaanderen. Die tocht deed hem oog krijgen voor de kunst in de buitengebieden. Een impressie.

We schrijven september 2020. In Westouter kijk ik toe hoe twee golfkarretjes traag de Rodeberg opkruien en zo een groep ruiters de afdaling blokkeren. Een patstelling op een hellend vlak. De heuvel staat schuin / en de schapenstal staat scheef / en het schaap staat schots, luiden schalks de anonieme verzen gefreesd in het bankje van de picknickzone waar ik even halt houd voor een banaan. Niemand kan een kant op. Op mijn flank van de getuigenheuvel luister ik naar ‘Lady en Mie’, een dialoog van Eric Herbosch waarheen een QR-code me heeft geleid. Twee mannen ontmoeten elkaar, praten over liefde en verlies. Een van hen mijmert over de namiddagen met zijn toekomstige als jongverliefden op een bankje, hoe zij met haar hoofd in zijn schoot in slaap viel en hij zijn vinger van haar oog, langs haar kaak, naar haar lip liet glijden, gelijk een rivier op een landkaart, met een ingebeeld penseel schilderend in de lucht boven haar gezicht, zodat ze kon dromen onder wolken. Het is een podcast in de reeks ‘Het bankje’ van OPENDOEK, die amateurtheater dichter bij het publiek wil brengen. Nog dichterbij had die niet kunnen komen. Want wie heeft er niet zo’n bankje?

Twee maanden eerder sta ik met een vriend in Meerdonk. Boven ons een loden hemel, achter ons de Kreken van Saleghem, voor ons weiland en akkers, bladgroen en glyfosaat. Het landschap is spiegelvlak en alleen doorgesneden door dijken. We staan naast de beeldengroep ‘Free Foxes’ van Caroline Coolen, dat met ons over de Wase polders kijkt. De groep verbeeldt een ridder geflankeerd door drie vossen. Als vanzelf denken we aan Reynaert, maar bovenal beklijft de soevereine vrijheid van het brons in de weidsheid waar ook wij deel aan hebben – inspiratie voor het werk was niet toevallig een ontmoeting met een troep poolvossen in de eindeloosheid van Spitsbergen. Toen in 2009 de provincie een wedstrijd uitschreef om te bepalen welke gemeente de beeldengroep een thuis zou mogen geven, gooiden de inwoners van Sint-Gillis-Waas alles in de strijd. Met de Antwerpse metropool aan de horizon werden opdrachten uitgevoerd en sms’en gestuurd, en uit volle borst zongen leerlingen getooid met vossenpetten op de tonen van Louis Neefs’ ‘Laat ons een bloem’ het Meerdonkse volkslied: Dit is een dorp dat geprangd tussen dijken / al eeuwen de strijd voor de eigenheid voert. / Dit is een dorp dat voor niemand wil wijken, / argwanend de rook van de haven beloert. // Meerdonk, ik zing van je velden en dreven. / Meerdonk, ik zing van je kerkje zo klein. / Een dorp waar het goed is en rustig om leven, / een thuis om altijd tussen mensen te zijn. Meerdonk, een dorp dat mobiliseerde voor en met kunst.

Die liefde voor eigen dorp en streek vind ik vroeg vorig jaar ook anders verwoord op een gevel dicht bij de pastorij van Haringe, diep in de Westhoek, in verzen van pater Djoos Utendoale: Geef-my ê dorp om in te weun’n, / geef-my doabie ê goê gebeur / en ê kleën bloemtje an myn meur ... / méér moe ‘k nie hên om my te jeun’n. Nog in Haringe passeer ik Rik Ryons ‘Karel de Blauwer’, naar de romanfiguur waarin priester-schrijver Julius Leroy eind negentiende eeuw de vele smokkelverhalen die deze grensstreek rijk is literair verdichtte. De lokale kultuurgemeenschap plaatste het beeld van de smokkelaar ter herinnering aan … dit ‘beroep-aan-den-rand’, waarmee velen hun leven, en dat van hun kinderen, meer leefbaar maakten, maar ter nagedachtenis ook aan hen die eraan ten onder gingen. Intussen vriest het dat het kraakt.

In goed een jaar tijd stapte ik, grotendeels alleen, in 24 dagetappes de 582 kilometers van de GR5A, de Wandelronde van Vlaanderen.

Ik ben vaak onderweg geweest. In goed een jaar tijd stapte ik, grotendeels alleen, in 24 dagetappes de 582 kilometers van de GR5A, de Wandelronde van Vlaanderen. Die lus volgt ruwweg de grenzen van West- en Oost-Vlaanderen, met korte eindjes buitenland. Met kunstbeleving had dat stappen aanvankelijk niets vandoen. Ik wilde lange kilometers maken, mezelf weggommen en herschrijven in de marges van mijn geboortestreek en zo ook, ja, vanuit die periferie terrein terugwinnen op het Vlaanderen van de DIT IS VLAAMSE GROND-stickers. Toch bleek gaandeweg kunst in die buitengebieden stevig verankerd, en kreeg ik er oog voor.

Veel van de kunst onderweg is volks, vaak ook religieus. Christusfiguren, Lourdesgrotten, kapelletjes en kruiswegen vind je in alle maten en kleuren. Zo is er Fonske van de Maele uit Erembodegem, ‘Mariadichter, zoet gevooisd van tale’, die plechtig verbidt, op de muren van de OLV-van-Vlaanderen-kapel in de straat die zijn naam draagt: Maria, wees mijn sterkte / Opdat ik overwin / Bij ’t rustelooze strijden / Mijn harte ziel en zin. Er is het speenvarkenroze kerstekind in een kribbe van gevlochten ijzerdraad, deel van een Guinees kersttafereel achter een raam van het Stedelijk Museum voor Volkskunde in Brugge. Herman De Cuypers uit hoekig arduin gehouwen soldatenmoeder op het Kardinaal Cardijnplein te Bornem, die haar gevallen zoon in de armen sluit en manend aan de wereld toont. Maar niet minder de forse garnaal naast de aan wal getrokken lemmerhengst BOU-8 Isabelle in Boekhoute, beide monumenten voor het teloorgegane vissersleven – op de bronzen antennes van Johan Meirlaens ‘Gîrnaert’ hebben schavuiten twee grote sneeuwballen geprikt. Of het pronte beeld ‘De Wind’ van Irénée Duriez, in de volksmond beter bekend als ‘Blote Betsy’, provocatief en toch puur natuur – waar toepasselijker dan in Bredene, waar in de coronazomer van 2020 ter betere spreiding het naaktstrand even weer textielstrand werd.

Naast die losse uitingen passeer ik ook grotere manifestaties. Voor #MagischMiddelkerke staan er in een park verspreide lichtinstallaties: een jingelende rendierslee, een stakige maanlander van een kerstboom, en op de zilveren vijvers drijven filigraine waterlelies naast een Lucebert-vers: de schoonheid van een meisje / of de kracht van water en aarde / zo onopvallend mogelijk beschrijven / dat doen de zwanen. Op het dak van Stichting IJsberg in Damme roekoet voor Leonid Tishkovs werk ‘Private Moon’, een sikkelspiegel die de winterhemel reflecteert, stom een troep bonte kunststof duiven; een strofe van Vasalis, te lezen op een van de talloze bordjes met gedichten verderop, doet het tafereel recht: Ik liep te kijken in de korte stille straat / en zag de duif, de kleur van onweer op zijn vleugels / en poten roze als de dageraad. Op een loodsmuur op de Slipwaykaai in Oostende prijken drie anamorfe vazen in Delfts blauw, een trompe-l’oeil van Leon Keer voor het kunstenfestival The Crystal Ship; in deze havenzone waarschuwen de doemscenario’s op de faience onopvallend voor de gevolgen van de klimaatopwarming – hét import-export-product van onze tijd. In de Vlaamse Ardennen loop ik een eind op de biZAR-kunstroute, gegroeid uit een lokaal project voor de inwoners van Zarlardinge, en houd ik op het bescheiden kerkhof stil bij ‘Afstamming’ van Hans Claus. En bijna een jaar later, een eind verderop bij de Zandbergenbrug, wendt Eugène de Blocks ‘Verloofde van de visser’ hoog in een blind raam bedeesd haar blik van me af – ze is een van 125 zwart-witprints van vaak obscure Geraardsbergse archiefstukken die het project ‘Straatbeeld’ aan het publiek teruggeeft.

Langs het Grote Routepad zijn kunst en poëzie uit het museum, uit het theater, uit de boekband getild. De verlaagde drempel zegt evenwel weinig over de toegankelijkheid ervan – nog steeds vergt elk werk interactie, is er ruimte voor interpretatie. Als ik aan de IJzermonding Freddy Cappons ‘Poolreiziger’ bekijk, een figuur die moeizaam een slede voorttrekt, eenzaam door de grote leegte, uiteraard geïnspireerd door de betreurde geboren Nieuwpoortenaar Dixie Dansercoer, dan voel ik, gebukt onder mijn eigen lasten en afgejakkerd door de wind, een sterke verbinding. Anderen zien wellicht iets helemaal anders, of helemaal niets. Veel inspanning kost het immers niet om wat er is slechts vluchtig waar te nemen of simpelweg te negeren.

Waar je nooit aan ontkomen kunt, is het landschap zelf. Het beeldend werk verhoudt zich ertoe, maar dat geldt des te meer voor jezelf als wandelende waarnemer.

Waar je nooit aan ontkomen kunt, is het landschap zelf. Het beeldend werk onderweg verhoudt zich ertoe, dat gaf ik al aan, maar dat geldt des te meer voor jezelf als wandelende waarnemer. Je kunt er de ogen niet voor sluiten. Het lijnenspel van afgeknotte maïsstengels op herfstakkers, van plassen in tractorsporen in tegenlicht. Jagende luchten, iriserende wolkenranden, uitgewassen regenbogen, jakobsladders. Een smurfblauw uitspansel en het pastel kleurverloop van de invallende schemering. Plots opkomende mist die silhouetten hertekent. Licht zo veranderlijk dat eenzelfde tafereel doorheen de dag evenzeer herkleurt als de kathedraal van Rouen. De randgebieden die de GR5A beschrijft, scholen onvermijdelijk je blik. Landschappen vormen geen coulisse maar zijn doek. Als ik aan de Doornpanne in Oostduinkerke een man en plein air zie schilderen, spiegelt die mijn eigen pogingen wat ik zie vast te willen leggen. Het is maar door mezelf lange dagen aan de buiten bloot te stellen dat ik op een dieper niveau begrijp wat Van Ruisdael, Constable en Turner met hun cloudscapes, wat Verheyden, De Saedeleer en Monet met hun landschappen wilden. Die inspirerende vonk zo intens zelf te ervaren heeft mijn kunstbeleving radicaal veranderd.

Trek erop uit, scherp je blik, en zie hoe natuur en kunst weg van het centrum gedijen.

In die zin is ‘Altar’ van Kris Martin een sleutelwerk. Op het strand van Oostende staat het bekende lege frame met de twaalf panelen, een strak geregisseerde zeeblik die toch steeds weer anders is. Er moeten inmiddels honderdduizenden foto’s van bestaan. Dat maakt het werk populair, maar doet niet af aan de impact ervan. Geconfronteerd met de open ruimte voelen velen diezelfde drang tot het vastleggen van het ongrijpbare moment. ‘Altar’ is een venster op een ervaring van het sublieme die we niet kunnen benoemen, maar die ons wel allen vertrouwd is.

Op een deur in Damme geeft Herman de Coninck goede raad: Je moet niet alleen, om de plek te bereiken, / thuis opstappen, / maar ook uit manieren van kijken. / Er is niets te zien, en dat moet je zien / om alles bij het zeer oude te laten. Trek er dus op uit, scherp je blik, en zie hoe natuur en kunst weg van het centrum gedijen. Het Vlaanderen dat je dacht te kennen zal nooit meer hetzelfde zijn, en tegelijk worden wat het altijd is geweest.