Goddelijke Klio,

Door Leen Huet, op Thu Sep 07 2017 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week roept Leen Huet de eerste der negen Muzen aan, omdat het onze tijd – onze media, onze economen, onze dagelijkse ervaring – ontbreekt aan besef van geschiedenis.

U bent bezongen in de oudste dichtkunst van het westen, door de herder Hesiodus. In de achtste eeuw voor Christus weerklonk voor het eerst uw naam, samen met die van uw acht zusters. Samen bent u de Muzen, kinderen van de Oppergod en de Herinnering. In die rij van negen wordt uw naam, Klio, het eerst vermeld, en sindsdien beschouwt men u als de muze van de geschiedenis en de geschiedschrijving.

‘Zo spraken de scherpzinnige dochters van Zeus, en zij plukten en gaven mij een twijg, een scheut van sterke laurier, een wonderlijk ding, en zij bliezen mij een goddelijke stem in…’, schreef de eenvoudige Hesiodus. Hij kan zijn vreugde niet op, wanneer hij de Muzen ontmoet aan de voet van de Helicon, waar hij zijn lammeren aan het hoeden is. ‘Gelukkig is hij die de Muzen beminnen, want zoete taal vloeit van zijn lippen.’

Nooit lijkt de alomtegenwoordige stroom van informatie de rol van de geschiedenis te verduidelijken.

Maar meteen richten u en uw zusters een waarschuwing aan Hesiodus: ‘Wij weten hoe wij vele leugens moeten uitspreken alsof ze waar zijn, maar wij weten ook, als we dat willen, hoe we de waarheid moeten zingen.’ Van u en uw zussen leerde Hesiodus al het bestaan van alternative facts.

Wellicht bent u actiever dan ooit, Klio, want er zijn meer historici aan het werk dan ooit tevoren. Al die activiteit vindt echter grotendeels plaats in stilte. Uw woorden zijn nu doordachte woorden op papier, die de lezers met aandacht overwegen, terwijl ze notities maken of af en toe met een potlood een uitroepteken plaatsen in de marge. Uw woorden staan in de boeken van Tacitus, van Saint-Simon, van Jacob Burckhardt, van Johan Huizinga, Henri Pirenne en Helene Nolthenius.

Maar ik mis soms uw vanzelfsprekende zingen op elke dag van de week. Radiostemmen spreken me voortdurend toe, televisiestemmen, liedjeszangers, woordvoerders, opiniërende hoofdredacteurs en wie al niet. Allen dompelen ze me onder in een stroom van informatie. Maar nooit lijkt die alomtegenwoordige informatie de rol van de geschiedenis te verduidelijken.

Onlangs las ik een bespreking van een boek van de econoom Branco Milanovic. Hij bestudeert het thema migratie, dat de gemoederen sinds de jaren 1990 hevig beroert. ‘Zoals gewoonlijk start hij een thematiek met te kijken hoe het inkomen van mensen verschilt. Hier start hij met het verschil dat iemand in een ander land is geboren. Dit verschil noemt hij de “staatsburgerschapsmeerwaarde”. Dit is een verschil dat niets te maken heeft met verdienste en dat losstaat van iemands persoonlijke inspanningen. Alleen al door in Zweden geboren te zijn in plaats van in Congo, vermenigvuldigt een persoon zijn inkomen gemiddeld 71 keer.’

Wat me trof, was de onuitgesproken aanname dat staatsburgerschapsmeerwaarde iets oneerlijks is. En het zette me aan het denken. Vervang Zweden door België. Ongetwijfeld is de staatsburgerschapsmeerwaarde van België niet mijn verdienste of te danken aan mijn inspanning. Niettemin, die staatsburgerschapsmeerwaarde is er ook niet vanzelf gekomen. Mijn voorouders wonen toch zeker al duizend jaar op dit grondgebied, en net als al hun tijdgenoten zaten ze niet eeuwenlang met hun duimen te draaien totdat in 1960 plotseling op magische wijze een economische bloei en sociale zekerheid uit de lucht vielen.

Wat heeft het voor nut om slechts twee, drie generaties terug te kijken?

Het is een overweging die men zelden in economische analyses zal aantreffen. Economen, Muze Klio, horen u te weinig zingen. Wat heeft het voor nut om slechts twee, drie generaties terug te kijken? Misschien lacht u in uw vuistje op de berg Helicon, met zijn diepblauwe bronnen en zachte weiden. Zij die onze maatschappij nu met het meeste gezag en effect beschrijven, negeren u doorgaans. Daardoor laten zij een deel van de werkelijkheid buiten beschouwing.

Intussen is haast elke vijftigplusser bezig met stamboomonderzoek en moeten nieuwe DNA-technieken uitsluitsel geven over belangwekkende kwesties, zoals de vraag of dit hart in deze sarcofaag echt heeft toebehoord aan de zoon van Lodewijk de Zestiende en Marie-Antoinette. Waarom zijn mensen zo hevig geïnteresseerd in afstammingslijnen? U weet het antwoord, Klio, al verkiest u te zwijgen.

Het gedicht waartoe u Hesiodus inspireerde, heet overigens al Theogonie, Over de afstamming der goden. ‘Want ook al worstelt een man met droefheid en verdriet in zijn pas ontstelde ziel en leeft hij in ellende omdat zijn hart gekweld is, toch, wanneer een zanger, de dienaar der Muzen, de roemrijke daden van mensen uit het verleden bezingt en de gezegende goden die de Olympus bewonen, dan vergeet hij meteen zijn zwaarmoedigheid en herinnert zich zijn zorgen helemaal niet; want de gaven van de godinnen verlossen hem daarvan.’

Aan uw zingen dacht ik, toen ik onder een portiek in de Wetstraat een bedelaar zag zitten

Om uw gaven durf ik niet te vragen, Muze Klio, u geeft ze of u geeft ze niet. Die beslissing of gril is geheel aan u. Hoe vrij moet u zijn, daar op de Helicon! Soms droom ik ervan om een geschiedkundig werk te schrijven waarin u voluit zult willen zingen. Over onderwerpen waar men vandaag niet per se van houdt. Daaraan dacht ik vanmorgen in het Jubelpark, bij het verminkte monument over de Belgen in Congo en de negentiende-eeuwse strijd tegen de slavenhandel. Wat met de huidige slaven in vele onschendbare diplomatenwoningen? Er streek een kauw neer in de schelp van de Fleuve Congo. Door de kruinen van de platanen schoten groene parkieten, uitbundig snerpend.

En aan uw zingen dacht ik opnieuw, toen ik onder een portiek in de Wetstraat een bedelaar zag zitten, een zwarte man met een verschrikkelijke uitdrukking van pijn en ontreddering op zijn gezicht. Is er zoveel veranderd sinds Bruegel in Brussel bedelaars schilderde, vierhonderdvijftig jaar geleden? Hesiodus schreef over de Muzen: ‘En zij verzochten mij te zingen over het ras van de gezegende goden die eeuwig zijn, maar om altijd te zingen over henzelf eerst en laatst.’ Een nuttige waarschuwing voor iedere dienaar van de Muzen en het Woord.

Met eerbiedige groeten,

Leen Huet