Gevangen in het nu
Door Walter Weyns, op Wed Sep 20 2017 22:00:00 GMT+0000Van weinig dingen zijn we zeker, maar vandaag is vandaag. Dat is zo zeker als wat. Vandaag. Deze dag. Of zoals de Romeinen zeiden: ‘hoc die’, oftewel ‘heden’. Het ‘heden’ is een van de weinige evidenties die ons nog resten. Een schamele zekerheid, maar in tijden dat de ene zekerheid na de andere sneuvelt, mag je met dat béétje houvast al blij zijn. Of is dat nu net het probleem van onze ‘hodiecentrische’ cultuur?
Het wegvallen van zekerheden is geen neveneffect van het moderne leven, het is er misschien juist de kern van. Er bestaan heel wat definities van ‘modernisering’. Geen ervan dekt alle ladingen. Maar de zin ‘modernisering is de doorbraak van onzekerheid op alle domeinen van het leven’, is nog niet zo’n slechte definitie. Wordt die onzekerheid opgewekt door wetenschap die overgeleverde evidenties aanvreet? Door sociale en ruimtelijke mobiliteit die mensen met de neus op de diversiteit van levens drukt? Door de biomedische en communicatietechnologie die wat gisteren onmogelijk leek, vandaag alledaags maakt? Door de versplintering van handelingssferen die de samenhang van ‘het leven’ belachelijk maakt? Door de individualisering van levenskeuzes die eenieder terugwerpt op het existentiële eilandje dat hij naar goeddunken moet inrichten? Dat doet er niet toe. Wat telt is het soevereine heersen van onzekerheid. En dan is de zekerheid dat vandaag vandaag is, al iets.
Vandaag is groot
Het zoeken naar zekerheden in het heden is een vorm van ‘hodiecentrisme’, zo schreef Joop Goudsblom in 1997 in Het regime van de tijd. Hodiecentrisme is de opvatting dat ‘het heden’ in het centrum van ons leven staat, dat wat vandaag gebeurt het belangrijkste is, en dat dus niet onze voorouders, maar wij – die vandaag leven – op de eerste plaats komen.
Hoe weinig het hodiecentrisme ook voorstelt, het is een zalf tegen gekwetst narcisme. De afgelopen eeuwen werd het menselijke zelfbeeld namelijk flink geteisterd. Met Copernicus kreeg de moderne mens te horen dat hij, net als de aarde waarop hij rondloopt, niet zó bijzonder is als hij dacht. Het heliocentrisme marginaliseerde zijn plaats in het heelal. En sindsdien volgde de ene ‘copernicaanse revolutie’ op de andere. Zowat alle zekerheden waarop de mens zijn leven baseerde, bleken toevalligheden of conventies. De mens was ook maar een (genots)machine, ook maar een dier, ook maar een hoopje moleculen, ook maar een irrationeel wezen, ook maar een klassewezen, ook maar een rollenspeler, ook maar een egoïstisch ettertje. Eén na één moesten de zekerheden van sibbe, clan, natie, vaderland eraan geloven.
Zelfs religie vermocht tegen deze ontluisteringen weinig, integendeel. Als ooit een god de mens had uitverkoren boven alle andere dieren, zoals de overleveringen leerden, dan leerde één blik op wie die mens écht was, dat die god niet goed bij zijn verstand moet zijn geweest. En een god die het in zijn hoofd had gehaald om mens te worden, zoals van de christelijke god werd gezegd, was helemaal niet goed snik.
Nu. Heden. Vandaag. Dat zijn de nieuwe ankers.
In die god- en centrumloze wereld waar de mensheid in ronddwaalt, is het heden het enige centrum. En dus krijgt dat een belang dat het nooit eerder kreeg. Nu. Heden. Vandaag. Dat zijn de nieuwe ankers. Dat die ankers vlotten, ontgaat niemand, want morgen zal vandaag al gisteren zijn. Maar dat is een reden te meer om alleen maar aan vandaag te denken. Niet aan morgen, en zeker niet aan gisteren.
Gisteren is dood
Want wat is gisteren? Moeilijk te zeggen, in ieder geval iets dat niet meer is. Het verleden is in narratieve nevelen gehuld en wat we ervan weten, stelt ons niet gerust. De erfenis aan inzichten die onze voorouders ons nalieten, is verdacht. Ze kan de toets van de kritiek niet doorstaan. Het verleden heeft ons weinig lessen te leren, het is één grote stapel van probeersels en vergissingen. We zijn niet eens gerust in de kennis die we zelf produceren. We houden altijd een slag om de arm. Onze kennis, zeggen we, is wetenschappelijk, wat wil zeggen dat we die kennis weer overboord gooien zodra nieuw onderzoek aantoont dat er iets niet aan blijkt te kloppen. Kennis heeft een houdbaarheidsdatum, en is dus in feite wegwerpkennis. Het enige wat we zeker menen te weten, is dat nieuwe kennis de beste is. Voor vandaag tenminste, altijd alleen maar voor vandaag. Ook de beslissingen die gisteren werden genomen – zowel collectieve beslissingen (wetten) als individuele (beloftes en voornemens) – zijn twijfelachtig. Alleen beslissingen die vandaag door ons, hedendaagse wezens, worden bekrachtigd, binden ons. Wat dus wil zeggen dat niets ons nog bindt, behalve wat ons nu de moeite waard lijkt.
Het verleden heeft ons weinig lessen te leren, het is één grote stapel van probeersels en vergissingen.
Die gebondenheid aan het heden, en aan niets anders, bindt ons enkel aan het nieuwe, wat een paradoxale vorm van binding is: een instantbinding. Het nieuwe is immers wat ‘nu’ ontstaat en bestaat zolang het ‘nu’ duurt. Maar, en dit is het paradoxale, ‘nu’ duurt niet. Het strekt zich niet uit door de tijd heen. Het is enkel ‘nu’. Gebonden zijn aan het nu, is dan ook evenzeer ontbinding als binding. Je bent immers gebonden aan iets wat zo meteen, ogenblikkelijk, weer ontbonden is. Wie dus probeert om zijn leven een centrum te geven in het heden, in het nu, in het nieuwe, wordt tot permanente ontbinding gedoemd – of erdoor verlost, het is maar hoe je het bekijkt.
Maar of je het heden nu bekijkt als een oord van ontbinding of als een staat van verlossing, hoe dan ook zadelt een hodiecentrische cultuur haar leden op met de opdracht om zich onophoudelijk heruit te vinden. Ze omarmt rusteloosheid. Ze verwelkomt een altijd nieuw, altijd hedendaags, altijd ‘nu’ leven, wat maakt dat de drukte van het ‘immer vooruit’, het nooit ter plaatse blijven, niet zomaar een secundair kenmerk is. ‘Altijd mee zijn’ is het waarmerk van het hodiecentrisme. Wie de zekerheid van het ‘nu’ beoogt, bij gebrek aan andere, moet vooruit, huppend van het ene naar het andere nu-moment. Maar daarmee is niet alles gezegd. Grofweg kan je een hodiecentrische cultuur als de onze typeren als een cultuur van: a versnelling, b verblinding, c angst, en d kolonisering van de toekomst.
Een cultuur van versnelling
Weinig kenmerken van het huidige sociale en culturele leven springen zo sterk in het oog als de snelheid en rusteloosheid ervan. Mensen hebben het druk. De oorzaken van dat drukke leven zijn veelvuldig en complex. In 1970 kwam Steffan Linder op de proppen met een axioma dat de toegenomen drukte voor eens en voorgoed zou moeten verklaren. Er bestaat, poneerde hij, een omgekeerd evenredige verhouding tussen bezit aan goederen en bezit aan tijd. Hoe meer goederen een samenleving bezit, hoe meer tijd haar leden besteden aan het produceren, verhandelen, verwerven, consumeren of onderhouden ervan, en hoe minder tijd ze overhouden om iets anders te doen. Zoals in de boutade: ‘jullie hebben een klok, wij hebben tijd’. Dat axioma is minder solide dan het lijkt. Wie zoiets simpels wil begrijpen als het gevoel van weinig tijd te hebben of achter de tijd aan te hollen, moet op veel dingen tegelijk letten. Veralgemeningen zoals Linders axioma of John Robinsons krasse bewering dat de samenleving op het punt staat om te sterven door tijdshongersnood, baren meer opzien dan dat ze inzicht verschaffen.
Een van de meest omvattende pogingen om onze ‘cultuur van druk, druk, druk’ te begrijpen en te verklaren is van filosoof Hartmut Rosa. Dankzij zijn traktaat Leven in tijden van versnelling, een pleidooi voor resonantie (2016) werd hij intussen een kleine beroemdheid in Duitsland, waar hij nu – enigszins ten onrechte – bekend staat als traagheidsgoeroe. Alsof een kritiek op de razende versnelling van het leven zou neerkomen op een pleidooi voor traagheid? Het gaat er niet om traag of snel te leven, maar wel om het gepaste tempo te volgen, in resonantie met de tempi van de mensen en de dingen waartussen men leeft.

Tijdens zijn onderzoek stootte Rosa op een intrigerend taalkundig fenomeen. Iedereen kent de uitdrukking ‘in onze tijd …’. In het achttiende-eeuwse Beieren werd die uitdrukking ook al gebruikt, zij het dat ‘onze tijd’ toen drie generaties overspande, zodat het niet vreemd klonk dat een grootmoeder en een kleindochter in hun beleving in dezelfde – ‘onze’ – tijd leefden. In de negentiende eeuw, toen de ene na de andere revolutie als een barrière generaties van elkaar scheidde, werd ‘onze tijd’ ingekort. En in de eerste helft van de twintigste eeuw werd het vervolgens gebruikelijk om generaties scherp van elkaar te onderscheiden.
Iedere generatie, zo leerde socioloog Karl Mannheim (1883–1947), draagt de stempel van haar vorming en geraakt die nooit meer kwijt. Bekend is bijvoorbeeld de generatie van de Wanderers, die al padvinderend de natuur in trok. Of de Lost Generation, waarvan de illusies door de Grote Oorlog aan flarden werden geschoten. Om aan die opeenvolging van generaties een schijn van orde te geven, werden ze ingedeeld volgens decennium: twintig, dertig, veertig, vijftig, the sixties. Maar de gemeenschappelijk beleefde tijd werd almaar korter, zodat generaties voortaan werden aangeduid door letters (generatie X, Y, Z) of door kenmerken (Me-generation). Het eindpunt van deze inkrimping is dat ‘onze tijd’ zich niet langer uitstrekt in de tijd. Onze tijd is altijd ‘nu’. Wie niet van nu is, doet er niet toe en valt overboord. Daarom wordt de zogenaamde versnelling van het levenstempo ervaren als een veeleisende race.
Je gaat niet slapen: je neemt een power nap. Je doet niet zomaar iets: je doet het snel en efficiënt.
Uit dit eigenste moment moet alles gehaald worden wat erin zit. Je gaat niet slapen: je neemt een power nap. Je doet niet zomaar iets: je doet het snel en efficiënt. Of je neemt quality time en je doet het slow. Dat komt op hetzelfde neer, want denk niet dat ‘snelheid’ en ‘bewuste traagheid’ elkaars tegenpolen zijn. Zowel fast food als slow food proberen op hun manier het uiterste te halen uit dit moment. De eerste door meer te eten in minder tijd, de tweede door alle smaken tot hun recht te laten komen, ook de subtielste. Wie zweert bij ‘less is more’, mikt in laatste instantie ook op ‘more’. Snel of traag, ieder nu-moment moet, als het even kan, ‘the time of your life’ zijn.
Een cultuur van verblinding
De puntsgewijze versmalling van de tijd tot het ‘nu’ jaagt mensen niet alleen op, maar maakt hen ook blind voor de verscheidenheid van tijd. Ze zitten gevangen in dat ene moment en geraken er niet uit. Terwijl dat niet zo moeilijk is, als je tenminste de tirannie van het nu afwerpt. Als je nu iets doet, doe je dat dan nu? Natuurlijk, zal je zeggen, wat een dwaze vraag. Maar in nagenoeg alle premoderne culturen dacht men daar anders over, zo leerde Mircea Eliade al in 1965 in Le sacré et le profane. Wie in zo’n cultuur iets maakt, maakt nooit iets ‘nu’. De kanobouwer die met lange halen van zijn scherpe mes de boomstam uitholt, haalt het niet in zijn hoofd te denken dat hij iets nieuws doet. Hij beleeft zijn handeling als een herhaling. Hij herhaalt gewoon wat ooit, in de mythische begintijd, een voorouder voor het eerst heeft gedaan. En onder het hakken en schaven neemt hij deel aan wat die voorouder deed. In zo’n beleving is een handeling niet ‘iets nu doen’, maar altijd: deelnemen aan het begin der tijden en aan wat altijd al was.
De tijdsruimte van de kanobouwer is dus veelvuldig: al werkend is hij tegelijk toen en nu. Hij leeft in twee tijden tegelijk. En als hij droomt, zich iets herinnert, naar een verhaal luistert of een vogel hoort, treedt hij ‘tezelfdertijd’ ook andere tijden binnen. Want alles van betekenis heeft een eigen tijd. Voor niet-moderne mensen is dit vanzelfsprekend: dat er vele verschillende tijden zijn die langs elkaar lopen, en elkaar soms kruisen, zoals in Borges’ verhaal van ‘De tuin van de paden die zich splitsen’. Eén blik is soms genoeg om in een andere tijdsruimte terecht te komen. Volgens de oude Chinezen kan je in de ogen van een kat de eeuwigheid zien: het is er altijd even laat.
Voor niet-moderne mensen is dit vanzelfsprekend: dat er vele verschillende tijden zijn die langs elkaar lopen,
Dat besef van meergelaagde tijd is de moderne mens kwijt. Onze verblinding te leven in een ééndimensionale chronologische tijd of – nog extremer – in het ‘nu’, ontneemt de dingen hun betekenis en leidt tot een spectaculair zinverlies. En zo beginnen we te begrijpen waarom de hedendaagse vermoeidheid zo vaak samengaat met een gevoel van zinledigheid. ‘Onze tijd’ maakt ons depressief, zeggen we dan.
Een angstcultuur
En angstig. Een hodiecentrische cultuur is bijna onvermijdelijk ook een ‘angstcultuur’. Daarmee bedoelen sociologen zoals Frank Furedi dat mensen niets op hun beloop kunnen laten. Alles moet gewaarborgd zijn, gecontroleerd en gedubbelcheckt.
Waarom toch die krampachtige controle? Ook hier zijn verschillende verklaringen te geven, maar het is duidelijk dat wie meent dat zijn leven afhangt van wat er ‘nu’ te gebeuren staat, zich niet kan permitteren dat er iets fout loopt. Als zelfs gewoontes en recepten uit het verleden niet meer te vertrouwen zijn, kijken we voortdurend uit naar nog nieuwere en dus betere oplossingen voor een of ander vermeend probleem. Dan willen we een nog veiliger garantie dat alles goed loopt. Angst is dus niet zomaar een onprettig gevolg van een hodiecentrische manier van leven: het is haar motor. Zonder angst zou heel die razende machine van voorthollende mensen ‘die steeds sneller moeten dansen om niet achterop te geraken’, stilvallen. In een angstcultuur zijn mensen niet bij toeval angstig. De angst wordt aangewakkerd, gecultiveerd.
Kolonisering van de toekomst
Maar wat met de toekomst? Als het al waar zou zijn dat we in een hodiecentrische cultuur leven, is het dan niet vreemd dat mensen zo bezorgd, ja, ronduit angstig zijn voor de toekomst van het klimaat en van de planeet? Dat toont toch aan dat mensen verder kijken dan hun neus lang is? Dat ze blijkbaar toch niet zo gevangen zitten in het ‘nu’?
Misschien. Maar dat zou wel eens de grootste vergissing van allemaal kunnen zijn. Want juist onze verhouding tot de toekomst toont hoe diep het hodiecentrisme wortel heeft geschoten. Hodiecentrisch gesproken is er eigenlijk geen echte toekomst. Er is niets dat ‘op ons toekomt’ en dat we te nemen zullen hebben zoals het komt. Alles wat er is, is er ‘nu’. Als er al een toekomst is, ligt die in het nu. Of, zoals de goedbedoelde slogan luidt: ‘de toekomst is wat wij er (nu) van maken’. En dus verraadt de alomheersende zorg voor de toekomst alleen maar welk gewicht wij geven aan ‘onze tijd’, dat wil zeggen: nu. De toekomst hangt helemaal van ons af, menen we. En juist door dat geloof zijn we misschien hodiecentrischer dan we zelf durven vermoeden. Wij zijn de kolonisatoren van de toekomst geworden.
In de loop van de cultuurgeschiedenis heeft zich dus een merkwaardige wending van de blikrichting voorgedaan. Had je aan een antieke Griek gevraagd om het verloop van de tijd ruimtelijk voor te stellen, dan zou hij zeggen: ‘Achter mij ligt de toekomst, voor mij ligt het verleden, het heden is waar ik sta.’ Alleen het verleden kende hij en zag hij dus om zo te zeggen voor zich, de toekomst bleef in het ongewisse. De Grieken gingen met andere woorden ‘achterwaarts de toekomst in’. Modernere mensen zien dat anders. Voor hen strekt – of moeten we zeggen: strekte – de toekomst zich vóór hen uit en ligt het verleden achter hun rug. In een hodiecentrische cultuur vallen verleden, heden en toekomst puntsgewijs samen in het nu. Waar is de tijd? Hier en nu!