Geen verbinding zonder besmetting

Door Dominique Willaert, Wouter Hillaert, Marijke Hoogenboom, op Thu Nov 26 2015 14:32:21 GMT+0000

Geen parool weerklinkt vandaag zo luid als ‘verbindingen maken’. Zowel van onder- als van bovenuit wordt continu opgeroepen tot brede samenwerking en nieuwe allianties – het liefste voorbij de eigen vakjes. Maar hoe moet dat dan, in een (subsidie)systeem dat nog altijd zweert bij individuele onderscheiding en artistieke autonomie? Kunstenaar Jeanne van Heeswijk en artistiek leider Dominique Willaert zijn ervaringsdeskundigen. ‘Interactie is een beter woord dan verbinding.’

Waar is de tijd dat kunstenaars vooral applaus oogstten omdat ze radicaal hun eigen ding deden: blik naar binnen, volle focus op hun eigen drijfveer? Hun zelfzucht was hun gift aan de wereld, hun dwarsigheid hun kracht. Die glorie van individualiteit lijkt voorgoed voorbij. Het netwerkprincipe van het world wide web lijkt de basis van de hele samenleving geworden. Alles moet zich inbedden, liëren, bestuiven. ‘Samen sterk’ is het nieuwe geloof. Alleen, maken we dat waar? Zowel in ons eigen leven als in de cultuursector valt juist een groot onvermogen op om echt samen te spannen en met elkaar in zee te gaan, of tot een gedragen voorstel te komen. Ook het beleid blijkt nog erg verkokerd. Zijn we wel zo geoefend in verbinden als we hopen? En levert verbinding ook echt versterking op, in een klimaat dat de (financiële) autonomie van zachtere sectoren en initiatieven op alle vlak instrumentaliseert?

Jeanne van Heeswijk en Dominique Willaert werken elk al bijna twintig jaar met diverse lokale gemeenschappen. Consequent engageren ze zich voor de betekenis van de publieke ruimte. Van Heeswijk doet dat als beeldend kunstenaar vanuit Rotterdam, waar ze werkte aan hernieuwde coöperatieve vormen van zelforganisatie bij bewoners en ondernemers van de Afrikaanderwijk. Willaert drijft sinds jaar en dag de sociaal-artistieke werkplaats Victoria Deluxe in Gent. Via theater, fotografie, dans of audiovisuele media gaan kwetsbare en andere deelnemers er een creatieve strijd aan met stereotiepe beeldvorming rond minderheidsgroepen of onderbelichte thema’s als psychiatrie of gevangeniswezen. Nooit doen Van Heeswijk en Willaert iets zonder andere partners en partijen. Samenwerken rond kunst is wat ze doen.

Interactie hoeft niet altijd positief te zijn, het kan ook schuren

Hoe definiëren zij het begrip ‘verbinding’ vanuit de eigen praktijk? Is het als oprechte ambitie überhaupt nog bruikbaar? Of moet het juist kritisch herbekeken worden? ‘Verbinding is een misleidende term’, zo valt Willaert met de deur in huis. ‘De valkuil van verbinding is dat je snel verglijdt in een vorm van “ongewilde pacificatie”: omwille van de goede samenwerking gaan de scherpste kantjes eraf en worden verschillen eerder toegedekt dan extra uitgesproken. Verbinding wil soms al te snel verzoening zijn. Dan werkt het veeleer als zoethouder.’

Wat zou ‘verbinding’ dan precies moeten zoethouden of toedekken?

Willaert: ‘Je kunt er niet omheen dat onze identiteitsontwikkeling sterk bepaald wordt door het neoliberalisme, of zachter verwoord: door het dominante economische systeem. Mensen worden opgeleid om zichzelf te verkopen, niet om zich structureel te verbinden met de wereld. Toch zie je dat mensen die door dat systeem onder druk komen te staan, bijzonder veerkrachtig gaan reageren. In Zuid-Europa nam de crisis het levensperspectief van een hele generatie weg, maar tegelijk zijn er nieuwe lokale gemeenschapscentra ontstaan. Daar vinden interacties plaats tussen vier cruciale velden: economie, ecologie, kunsten en het politieke. “Interactie” lijkt mij sowieso een beter woord dan “verbinding”. Interactie hoeft niet altijd positief te zijn, het kan ook schuren. Als we bij Victoria Deluxe interacties aangaan met veel verschillende actoren en disciplines, dan kan dat botsingen of conflicten geven die juist heel interessant zijn.’

69_Hoogenboom_verbinding_© Sam Timmerman_700.jpg

Van Heeswijk: ‘Mijn kanttekeningen bij “verbinding” liggen in dezelfde lijn. Ook ik geloof niet in de klassieke manier van verbinden, maar definieer het publieke domein als een politieke ruimte: als een spanningsveld waarin we onze eigen ideeën en waarden ter discussie moeten durven stellen. Zo wees de Amerikaanse socioloog Grant Kester op de “messiness” van elk proces van samenwerking of verbinding. Hij heeft hij het over cross-contamination, wederzijdse besmetting. Hij observeert dat bepaalde vormen van engagement vandaag vaak tegenover autonomie gesteld worden, alsof interactie zou leiden tot onzuivere kunst. In dat continue spanningsveld tussen het verbindende en het autonome is cross-contaminatie vandaag de enige optie, verdedigt Kester, om ook het niet-eigene deel te maken van dat spanningsveld.’

Hoe uit dat idee van besmetting zich in jullie eigen praktijk?

Van Heeswijk: ‘Ik spreek van “fields of interactions”: een soort van actie-en-reactie-velden waarin je toelaat dat het andere je kan besmetten. Zulke situaties creëren is best een radicale stap. Je moet je eigen aannames durven loslaten, je eigen subjectiviteit durven riskeren. Hoe train je jezelf daarin? Hoe omarm je die besmetting? Dat zijn voor mij wezenlijke vragen. In dit tijdsgewricht gaat alles enkel over zekerheid, valse zekerheid. Neem bijvoorbeeld “impact hebben”, de leidraad voor de nieuwe tijdelijke subsidieregeling The Art of Impact in Nederland. Dat onderstreept vooral dat je succesvol moet zijn, terwijl we ons hele beeld van succes juist moeten bevragen. We moeten heel anders in de wereld leren staan: kwetsbaar maar ook sterk, politiek maar ook verbindend. Een van de moeilijkste dingen om je vandaag in te oefenen is autonoom én in gemeenschap durven zijn. Maar dat is precies wat ik probeer in de langdurige verbintenissen die ik aanga, mijn durational practices. Het zijn oefeningen in durven los te laten. Het zijn herhaalde interventies waarmee je je traint om dingen af te leren. Daarvoor is wel een bepaald vertrouwen nodig, zodat je niet alleen onderuitgehaald, maar ook beschermd wordt. Die dualiteit, de confrontatie tussen breken en beschermen, is voor mij het politieke.’

Een van de moeilijkste dingen om je vandaag in te oefenen is autonoom én in gemeenschap durven zijn

Willaert: ‘Eigenlijk hebben we nog altijd een verkeerd beeld van wie het beste is toegerust voor die oefening in afleren. Zijn wij dat zelf? In onze projecten bij Victoria Deluxe zien we vaak dat juist mensen zonder papieren, mensen die niets hebben, andere burgers kunnen inspireren. Het zijn mensen met veel basisvertrouwen en daarom ook veel veerkracht. Ze moeten hier overeind zien te blijven terwijl ze niet gezien worden als volwaardige burgers. Ze genieten geen rechten, maar als individu hebben ze vaak wel de skills om, zowel economisch als sociaal, continu verbindingen te kunnen leggen. Daartegenover hebben culturele instituten juist veel angst in hun DNA. Ze gaan naar verbindingen zoeken uit opportunisme, minder uit noodzaak. Bij Victoria Deluxe bouwen wij onze samenwerkingen met scholen, universiteiten, gevangenissen of het forensisch instituut liever op een groot nieuwsgierig verlangen om van de ander te leren. Wij zoeken andere kwaliteiten dan succes. Maar zijn onze beleidsmakers daar echt in geïnteresseerd? Voor hen moet je als organisatie nog altijd vooral je artistieke merites benadrukken. Dat subsidiesysteem stellen wij met onze brede verbindingen ter discussie.’

Hoe verklaren jullie dat de roep om verbindingen vandaag zo alomtegenwoordig is, ook vanuit de politiek? Welke agenda zit daarachter?

Van Heeswijk: ‘Een van de belangrijkste kenmerken van deze tijd is super-differentiatie en fragmentatie van de samenleving. Mensen voelen zich niet langer betrokken bij de plek waar ze wonen. Ze kunnen zich niet meer voorstellen hoe die plek vormgegeven wordt: wie beslist erover, wie formuleert het beleid en de regelgeving, wie betaalt ervoor, hoe wordt erover gesproken? En pas je wel in dat hele proces van beeldvorming? Mensen gaan zich van de samenleving isoleren in kleine gemeenschapjes, in hun eigen leefwereld. En dat is volstrekt menselijk. Maar wat als die fragmentatie tot serieuze disconnectie leidt? Politici en allerlei maatschappelijke partijen roepen dan om verbindingen, maar wie is erbij gebaat? Waartoe dienen die verbindingen? Om de bestaande status-quo te versoepelen en te veraangenamen? Of om onze relatie tot een plek ten gronde te herdefiniëren, en er meer zeggenschap over te krijgen? Dat is bij geëngageerde kunst momenteel de grote vraag.’

Hoe vermijd je dat je wordt ingezet in een agenda die de status-quo juist bevestigt?

Van Heeswijk: ‘Voor mijn field of interactions is het belangrijk om met het veld zelf een set vragen te formuleren, die het gebied kritisch in kaart brengen. En dan ga je kijken wat er door de acties en reacties in dat veld naar boven komt. Ik noem dat proces “radicaliseren”, in zijn dubbele betekenis: dingen laten opkomen en explosief maken én tegelijk opnieuw verbinden. Noem het “herwortelen”, als tweeledige beweging: je maakt iets zichtbaar en je laat het gelijk weer wortel schieten. Dit betekent meer dan hoe de participatiesamenleving het aanpakt met zelfbouwkavels, wijkjury’s en moestuinen. Zij is vaak te veel gefocust op één thema of één soort activiteit, en op het behalen van targets en doelgroepen. Nee, we moeten eerder op zoek naar Urban Unions, complexe verbindingen op de schaal van een heel gebied, met alles wat daar beweegt. In A Brief History of Neoliberalism zegt David Harvey dat het verlangen om de wereld zelf vorm te geven in wezen geen individuele, maar een collectieve onderneming is. De mogelijkheid om onze directe leefomgeving opnieuw vorm te geven in relatie tot de ander, is een fundamenteel recht. Momenteel wordt dat recht ons massaal ontzegd.’

69_Hoogenboom_verbinding_© Sam Timmerman2_700.jpg

Willaert: ‘Cruciaal is dat het van onderuit ontstaat. Kijk naar al die boeiende revolutionaire bewegingen van de jongste jaren: op het Tahrirplein in Caïro, op het Taksimplein in Istanbul, op de Puerta del Sol in Madrid en bij Occupy Wall Street in New York. Typerend is dat die plekken bevolkt werden door verschillende gemeenschappen, met een enorme diversiteit aan mensen. Soms leidde zelfs een virtuele gemeenschap tot het fysiek verzamelde verzet. Het mooie is dat die bewegingen niet voorspeld konden worden. Niemand had greep op het verzet, het werd niet geregisseerd. En toch kun je het lezen als een vorm van herwortelen, van rerooting, en zijn uit al die afzonderlijke gemeenschappen nieuwe bewegingen ontstaan.’

Wat zegt dat over deze tijd?

Van Heeswijk: ‘De Turkse kunstenaar Zeyno Pekünlüzei in een gesprek over haar ervaring op het Taksimplein: “Het was niet gepland, maar dat wil niet zeggen dat we niet voorbereid waren.” In aanloop naar dat moment waren er al heel veel kleinschalige activiteiten, waarin mensen opnieuw zeggenschap probeerden te krijgen over hun omgeving. Al die kleine momenten bleken een vorm van leren, van oefenen voor een mogelijke verandering die iedereen voelde, maar nog niet kende. Ik gebruik die vaststelling graag als vraag: hoe kunnen we ons in onze dagelijkse handelingen trainen voor een toekomstige verandering, zonder dat we weten hoe die eruit zal zien, en zonder daar doelgericht naartoe te werken? Ik zie onze praktijk als een continu leerveld waarin je oefent in samenhang met anderen. Dat is essentieel: het gaat veeleer over trainen dan over deelnemen. Wat je samen leert, moet je ook testen: hoe oefen je verbinding? Hoe oefen je openheid en bereidheid tot cross-contaminatie?’

Willaert: ‘Dat kan alleen door op bepaalde plekken met al die verschillende groepen samen te komen, je ding te doen en bijna mimetisch van de ander te leren. Als je dan al die verlangens met elkaar verbindt, kom je bij een cruciaal pleidooi voor the commons, een hernieuwd geloof in het belang van publieke goederen en dienstverlening en van het delen van kennis, goederen en diensten. Zo beschrijft de economische journalist Paul Mason hoe er op publieke plekken van verzet een gemeenschappelijk verlangen ontstaat naar een andere wereld. Ook ieders eigen verlangens blijven bestaan, maar ze worden gekoppeld aan die van anderen. Samen kan dat leiden tot een nieuw mens- en maatschappijbeeld, dat het oude kan vervangen.’

Hoe sta je als kunstenaar in die strategie-zonder-uitkomst? Vergt dat een andere rol?

Van Heeswijk: ‘Zelf jaag ik als kunstenaar eerst de vragen aan die het interactieveld moeten vormen, maar van zodra dat veld tot leven komt, laat ik die rol als aanjager los en word ik een mede-actor-reactor. Dat is voor velen moeilijk te begrijpen, en zeker voor instellingen. Je kan mij niet langer aanspreken op wat er gebeurt, je moet daar het veld zelf op aanspreken. Ik zie mijn rol dus veeleer als begeleider dan als regisseur. Ik bepaal niet wat er uitkomt.’

De disciplineringsgedachte van subsidies gaat voorbij aan de wezenlijke verschuivingen die zich nu voltrekken

Willaert: ‘Ja, hoe ouder ik word, hoe minder ik van tevoren vat wil hebben op het proces. Je ontwikkelt iets, maar je weet niet wat dat zal opleveren. Het valt ook onmogelijk in een subsidiedossier te vatten. Ik formuleer vooral een context en maak een aantal basisafspraken, maar beoordelingscommissies en beleidsmakers willen liever garanties dat je een bepaald concept uitvoert. Die disciplineringsgedachte van subsidies gaat voorbij aan de wezenlijke verschuivingen die zich nu voltrekken. Zij zijn sectoroverschrijdend en passen binnen geen enkel frame. Sectorspecifieke subsidies kunnen in vraag gesteld worden.’

Maar er vallen toch wel een aantal randvoorwaarden te formuleren voor kwaliteitsvolle verbindingen? Waarin ligt het verschil tussen zinvolle en minder zinvolle interacties?

Van Heeswijk: ‘Voor mij is de belangrijkste voorwaarde criticaliteit: dat je de geldende aannames ter discussie mag stellen. Bij de meeste overheidsprogramma’s is dat bijna onmogelijk geworden. Ik zie veel projecten langskomen die allemaal de norm bevestigen en dezelfde lijn volgen: een groep niet-cultuurmensen wordt voorgeselecteerd rond een probleem – hangjongeren, eenzame ouderen, boeren – en via matchmaking met een groep kunstenaars volgt dan een project dat de oplossing moet aandragen. Op zich is het natuurlijk goed dat er zo extra geld komt voor kunst en cultuur, maar je ontkomt er niet aan dat er op alle fronten een instrumentele cultuur- en educatieagenda achter zit: we voeren de wensen uit van het beleid. Zo is sociaal-artistiek werk voor veel mensen een belangrijke bron van inkomsten geworden en zijn er steeds meer opleidingen voor kunstenaars die zich maatschappelijk willen engageren. Opeens kun je nu leren hoe je een sociaal-artistiek project opzet, hoe je je inkomen bewaakt en je uren berekent. Het denken over publiek en relaties wordt begroot als een productie. Voor mij is dat de “VandenEnde-isering” van de samenleving: alles wordt een productie tot groot vermaak. Je kan een gemeenschap in wording toch niet begroten? Je kan daar hoogstens stukken van begroten. Ik zie mijn werk niet als een reeks producties, wel als een “in de maatschappij willen staan”, een willen handelen. Het is een houding.’

Willaert: ‘Ik zie twee fundamenteel verschillende modellen. Er is het disciplinerende model, dat niet alleen leeft bij de aanhangers van het neoliberalisme, maar ook bij de westerse sociaaldemocratische krachten. Tot op vandaag koesteren wij de illusie dat we modellen kunnen ontwikkelen waar iedereen in moet passen. Het andere model, waar ook Jeanne over spreekt, is het model dat organisch ontstaat, iets waar we het in West-Europa heel moeilijk mee hebben. Er zijn gemeenschappen en continenten waar die manier van werken en leven meer vanzelfsprekend is. Beleidsmakers die voor participatie en emancipatie kiezen, moeten bewust een deel van de macht bij het volk en de basisgemeenschappen willen leggen.’

69_Hoogenboom_verbinding_© Sam Timmerman3_700.jpg

Maar de verhoogde aandacht van overheden voor ‘participatie’ heeft toch ook veel mogelijk gemaakt?

Willaert: ‘Linguïstisch worden we allemaal voor aap gezet. Noam Chomsky en Jan Blommaert hebben dat goed beschreven: hoe linkse begrippen als “participatie” zijn gekaapt door een rechts-liberale invulling. Dat misleidt de jonge generatie. Wat er nu gebeurt, heeft niets met participatie te maken. Het is een term misbruiken om verantwoordelijkheden van de overheid af te stoten. Al die besparingen zijn helemaal niet nodig, noch in Nederland, noch in België. De staat financiert zich nog altijd met het belastinggeld van de burgers, dus mogen we ook wel een stem hebben in hoe de fondsen verdeeld worden. Daarom ben ik ook tegen al die alternatieve financiering zoals crowdfunding. We hebben dat veel te snel aanvaard. We hebben te weinig de moed gehad om als sector te zeggen: “Nee, geen besparing, geen alternatieve financiering!” Die opgelegde besparingen zijn de beste voorbeelden van hoe de neoliberale framing de bevolking voor schut zet.’

Praat je over nieuwe verbindingen, dan praat je ook over antikapitalistische strategieën

Van Heeswijk: ‘Kunnen participeren is natuurlijk heel belangrijk, maar deelnemen aan wat? Als daarbij geen ruimte is voor kritiek op de situatie, dan is het gewoon een andere manier van leuke dingen doen. Praat je over nieuwe verbindingen, dan praat je ook over kritische reflectie, over democratie, over nieuwe vormen van zelforganisatie. En zelfs over antikapitalistische strategieën. Je kan het ene niet los van het andere zien. Jij zegt dat het linkse begrippenkader gekaapt is, maar ik vind het daarom des te belangrijker om te zorgen dat er nieuwe vormen van samenleven kunnen ontstaan, van redistributie van rijkdom en macht.’

Zie je die nieuwe kritische vormen van samenleven al ontstaan?

Van Heeswijk: ‘Ja, maar wel ver van de overheid. Zo doe ik op dit moment in Philadelphia onderzoek naar atmospheres of democracy: prille ruimtes die nog niet echt georganiseerd zijn, maar wel vanuit huiskamers of buurtcentra veerkracht en weerstand proberen te creëren rond een bepaalde problematiek. Een mooi voorbeeld is de New Sanctuary Movement, die gebruikmaakt van het oude religieuze idee van de kerk als toevluchtsoord om opnieuw bescherming te bieden aan migrant workers die uitgezet dreigen te worden. Of de Opt-Out-Parents die zich verzetten tegen het opgelegde testsysteem in Amerika, waardoor meer dan de helft van de kinderen, en vooral Black American jeugd, nooit in een middelbare school binnenraakt. Zo vormen zich coalities van mensen die normaal niet makkelijk bij elkaar zouden komen, maar die elkaar nu wel vinden rond een gedeeld belang. Ik heb intussen meer dan honderd voorbeelden van zulke verbindingen tussen privé en publieke situaties, om weerstand te bieden aan concrete problemen. Dat zijn boeiende nieuwe ontwikkelingen.’

Wat betekenen al die verbindende dynamieken voor het oude ideaal van artistieke autonomie? Is het een tijdelijk fenomeen dat kunstenaars een maatschappelijke positie innemen en bijdragen aan de bezetting van het Maagdenhuis of de ondersteuning van de vluchtelingenbeweging We Are Here?

Van Heeswijk: ‘Ik denk dat er wel degelijk een paradigmashift gaande is. Autonomie is nog steeds belangrijk, maar volgens mij is het meer relationele autonomie. Hannah Arendt zei in haar laudatio voor Karl Jaspers, een van haar laatste toespraken in 1958: “Nur wer sein Leben und seine Person mit in das Wagnis der Öffentlichkeit nimmt, kann sie erreichen.” Ze had het over humaniteit: alleen wie zijn leven en zijn persoon durft te riskeren in het publieke, kan de samenleving bereiken. Dat is een mooie, complexe gedachte. Autonomie, je subject-positie, is niet “los zijn van” maar “in relatie tot”. Als je die autonomie in relatie tot de plek en de tijd ter discussie durft te stellen en opnieuw durft te verbinden, denk ik dat we ergens naar op weg zijn. Ik zie steeds meer mensen hun skills, kennis en kwaliteiten inzetten om bij te dragen aan een groter geheel. Ze durven zich ten dienste te stellen van de-fragmentatie.’

Willaert: ‘Ik wil autonomie zeker blijven verdedigen, maar tegelijk relativeren. Een aantal maatschappelijke transformaties overkomen ons gewoon. Er is een tijd geweest dat we ons contemplatief konden afzonderen, maar vandaag worden we overdonderd door impulsen. Zo krijgt de mens vandaag veel meer vaardigheden aangereikt om beter om te gaan met de superdiverse samenleving. Aan die nieuwe network society zijn evenveel valkuilen als kansen verbonden, maar je moet wel vaststellen dat het boeiende tijden zijn. Wat je nu in de kunstenpraktijk ziet verschuiven, is ook in andere velden aan de hand.’

Ook de grote culturele instellingen willen meer in contact raken met wat er rond hen gebeurt. Wat zouden jullie die gevestigde structuren adviseren?

Willaert: ‘Kritische zin tegenover de status-quo ontstaat natuurlijk pas als je macht afstaat. “Macht” bedoel ik hier positief: de kracht om iets te kunnen ontwikkelen. Om die macht te herverdelen, zouden alle grote instituten een jaar moeten stoppen met produceren en de helft minder voorstellingen moeten maken. We moeten veel trager produceren, veel ambachtelijker. Samen met Richard Sennett verlang ik naar een cultuur waarin je weer fysiek kan reageren door met handen en voeten te werken, door in de publieke ruimte tot expressie te komen. Hoe zou het komen dat er zoveel mensen in onze sector ziek zijn en psychosomatische klachten vertonen?’

Alle grote instituten zoduen een jaar moeten stoppen met produceren en de helft minder voorstellingen moeten maken

Van Heeswijk: ‘Het blijft een vak met passie: een praktijk waarin je moet durven twijfelen en durven af te brokkelen. Daarin moet je overvloedig zijn: niet alles moet pasbaar, meetbaar en vertaalbaar zijn. Daarom heb ik moeite met het debat over de precaire werkomstandigheden in de kunsten. Als het alleen maar productivistisch wordt, loop je in dezelfde val. Ik zou niet graag iets van de intensiteit van mijn werk willen inleveren. In die zin zijn de oude instituten voor mijn gevoel op sterven na dood, wat moet ik ze adviseren? Dat ze zich veel eerder open hadden moeten stellen voor de veranderingen? Ik vind het prima dat ze zoekende zijn, ik wil ook zeker de dialoog aangaan of als sparringpartner fungeren, maar ik voel me niet geroepen om ze even bij te praten. Waarom zijn ze zoekende? Omdat ze hun positie, die ze nooit ter discussie hebben gesteld, nu zien wankelen? Ik wil geen energie stoppen in de oude zuilen, ik werk liever voor de nieuwe vormen die overal ontstaan. Er is genoeg te doen in de wereld.’

Willaert: ‘Ja, het voelt als een strikvraag. Het is een lastige positie om vanuit de periferie een advies te geven. Als je keuze om te veranderen gemotiveerd is door zelfbehoud, dan kunnen we niets doen. Eigenlijk moeten die grote instituten aan ons vragen: wat hebben we gemist? Bij alle brandhaarden waar ik geweest ben, spelen de grote instituten geen belangrijke rol meer.’

Van Heeswijk: ‘Ik denk ook dat verandering zo niet werkt, dat is het mooie aan dat citaat van Zeyno Pekünlü. We zijn allemaal op kleine schaal aan het oefenen en op het moment dat zich een mogelijkheid aandient om ons te verbinden – in wat dan ook – kunnen we een kritische massa creëren. Dan kunnen we misschien niet alleen adviseren, maar ook werkelijk iets voorleggen.De grote instituten moeten zelf de ruimte vrijmaken om na te denken over hoe ze verandering willen creëren. Ons werk is geen incidenteel project, het is een gezamenlijke houding.’

De vele mensen die vandaag alternatieven en nieuwe praktijken ontwikkelen, hebben iets visionairs

Delen jullie een bepaalde utopie over de toekomst, als het op verbindingen aankomt?

Van Heeswijk: ‘Als ik over de toekomst denk, benader ik dat sowieso heel pragmatisch, vanuit een concrete utopie: de situatie hier, het leven in deze stad, in dit spanningsveld. Dat moeten we met elkaar uitzoeken en met elkaar veranderen. Dat is een noodzakelijke exercitie. Daarom praat ik ook altijd vanuit het lokale, dat is de perfecte belichaming van globale conflicten. “How to live together in the right here and the right now?” Dat is geen verre projectie, maar een dagelijks geleefde werkelijkheid.’

Willaert: ‘Ja, daarin toont zich de toekomst al. De vele mensen die vandaag alternatieven en nieuwe praktijken ontwikkelen, hebben iets visionairs. Ze prefigureren de gemeenschappelijke droom van veel mensen naar een meer rechtvaardige wereld.’

Marijke Hoogenboom leidt het lectoraat ‘Podiumkunsten in transitie’ aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten / de Theaterschool. Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist en coördinator van rekto:verso.