Geef het weg! Waarom literatuur een giften-economie is

Door Max Urai, op Thu Jul 08 2021 17:00:00 GMT+0000

Waarom zijn schrijvers toch zo slecht met geld? Max Urai denkt dat het komt omdat ze in twee economische systemen tegelijk moeten werken. Aan de ene kant is er de vrije markt, en aan de andere de literatuur, die werkt volgens de regels van de giften-economie. ‘Teksten zijn giften die niet stil liggen. Ze dwingen een tegengift af.’

Wie wat tijd doorbrengt met fictieschrijvers, zal merken dat we het vrij veel over geld hebben. Meestal op een licht gegeneerde toon, of op die gemaakt-stoere ‘kom op we zijn allemaal volwassenen’-manier waarmee gymleraren je vroeger de kou in joegen. Waar we vooral nieuwsgierig naar zijn, is hoeveel de ander krijgt voor opdrachten. Deels uit jaloezie, deels om te polsen hoe het met elkaar gaat. Waar we het minder vaak over hebben, is waarom we dit soort gesprekken eigenlijk kunnen voeren. Het antwoord daarop is simpel genoeg: omdat geen van ons weet hoeveel ons werk eigenlijk waard is.

Ik heb het hier niet over literaire waarde of emotionele waarde. Niet direct, in ieder geval. Wat ik bedoel is dat het voor schrijvers (en andere artistiekelingen buiten loondienst) uniek moeilijk lijkt te zijn om een bedrag aan hun werk te koppelen. Afgelopen april kwam ik nog een tweet tegen van een bevriende dichter, die vroeg: ‘What is a good fee for a poem commission? (non-institutional)’. Dit was iemand met meerdere publicaties, die werkte aan zowel een boek als een proefschrift, en die al jaren optrad.

Het is bijna onmogelijk om in te schatten hoeveel geld iemand kan verdienen met literair werk.

Op de kunstacademie was dat ook altijd het tweede dat we van bezoekende auteurs wilde weten, nadat we hadden gevraagd hoeveel woorden per dag ze schreven. Wat me na een tijdje begon op te vallen, was dat de auteurs die het beste waren in hun werk verkopen daar nooit een systeem voor hadden. Ze praatten vooral over hoe ze hun werkgever hadden ingeschat, waar ze mee waren weggekomen. Door hun ervaring hadden ze een sociale intuïtie ontwikkeld, maar geen economische kennis.

Deze onzekerheid is wat mij betreft een van de grootste problemen waar jonge schrijvers op dit moment mee te maken hebben. Ik ben hier vrij serieus over.

Om te beginnen is het bijna onmogelijk voor iemand met ambitie om in te schatten hoeveel geld hij/zij/hen kan verdienen met literair werk. Wie geen bijbaan of een partner met vast werk heeft, kan nauwelijks plannen maken over inkomsten. En het kan diens werk niet ten goede komen als het betalen van de huur afhangt van het slagen van een artistieke opdracht.

Kunst heeft misschien niets te zoeken op de vrije markt, maar er bestaat een heel andere economie, waar literair werk wel op waarde wordt geschat.

Maar een nog diepere crisis is wat voor emotioneel geweld dit teweegbrengt. Wie probeert rond te komen van schrijfwerk, zal vaak genoeg gehoord hebben dat de waarde van literair werk niet in geld is uit te drukken. Maar wie keer op keer wordt afgewezen, en daarmee inkomsten misloopt, zal zich op een bepaald moment terecht gaan afvragen waarin dan wel. Natuurlijk gaat het uiteindelijk om de lezers, maar als niemand je werk wil kopen, hoe kun je dan tegen jezelf blijven volhouden dat het waarde heeft? We hebben immers maar één manier om waarde kwantificeerbaar uit te drukken, en als die uitblijft, is het lang niet makkelijk om vast te houden aan die andere, meer abstracte ideeën als literaire waarde. Als je werk immers niets waard is, en je werk een expressie van jou, wat ben je zelf dan waard? Ik ken meerdere mensen die hier daadwerkelijk vrij depressief door zijn geworden.

Economisch alternatief

Dit essay is een poging om die retorische vraag te beantwoorden. Wat is literair werk waard? Wel, op de vrije markt: weinig. Maar ik zou willen bepleiten dat kunst niet alleen niets te zoeken heeft op de vrije markt, maar dat er een heel andere economie bestaat, net buiten het zicht, waar literair werk wel op waarde wordt geschat. Sterker nog: we gebruiken deze economie al, allemaal, bijna elke dag. We herkennen haar alleen niet.

In plaats van direct uit te wisselen geven schrijvers elkaar dingen – zonder er direct iets voor terug te willen, maar in de wetenschap dat we iets terug mogen verwachten.

De beste manier om deze economie te begrijpen is om eerst te kijken naar wat geld is. Economen noemen het vaak een ‘neutraal medium’: iets wat op zich geen functie heeft, maar waarvan iedereen erkent dat het waarde heeft en dat die waarde min of meer gelijk blijft. Het nut hiervan is dat je de waarde van twee dingen kunt vergelijken. Als een koe twintig shekels kost, en een kip twee shekels, dan zijn tien kippen dus evenveel waard als een koe. (Dit voorbeeld is niet helemaal arbitrair: geld werd in eerste instantie vooral gebruikt om uit te rekenen welke landbouwproducten iedere boer kon inleveren bij wijze van belasting. Het woord ‘shekel’ betekent letterlijk een bundel gierst; dat was de basis waar alle andere dingen mee werden vergeleken.)

Economen houden er ook van om te zeggen dat geld is bedacht om dit soort uitwisselingen mogelijk te maken. Het idee is dat mensen eerst aan ruilhandel deden, tot ze opmerkten dat dit erg onhandig was en besloten munten te gaan slaan. Een van de grootste critici van dit laatste idee was de antropoloog David Graeber, die zich in al zijn werk bezig hield met vragen over waarde. Hij vatte zijn argument kort samen in On the invention of money:

What anthropologists have in fact observed where money is not used is not a system of explicit lending and borrowing, but a very broad system of non-enumerated credits and debts. In most such societies, if a neighbor wants some possession of yours, it usually suffices simply to praise it (‘what a magnificent pig!’); the response is to immediately hand it over, accompanied by much insistence that this is a gift and the donor certainly would never want anything in return. In fact, the recipient now owes him a favor. [...] It’s almost impossible to see how any of this would lead to a system whereby it’s possible to measure proportional values. After all, even if, as sometimes happens, the party owing one favor heads you off by presenting you with some unwanted present, and one considers it inadequate—a few chickens, for example—one might mock him as a cheapskate, but one is unlikely to feel the need to come up with a mathematical formula to measure just how cheap you consider him to be.

Wat Graeber omschrijft klinkt aannemelijk genoeg – je ziet de logica, maar je kunt je niet echt voorstellen dat je zelf zoiets zou doen. Maar hij maakt niet alleen een punt over geschiedschrijving. Wat hij wil aantonen is dat dit soort systemen nog steeds bestaan.

In dit essay zou ik willen opwerpen dat de literatuur daar één van is. In plaats van direct uit te wisselen geven we elkaar dingen – hartelijk, en zonder er direct iets voor terug te willen, maar in de wetenschap dat we daarna iets terug mogen verwachten. Dit geldt zowel voor de praktijk van het uitwisselen van teksten, als voor hoe auteurs met elkaar omgaan, en zelfs voor wat we nou precies van onszelf in een verhaal of een gedicht leggen.

We lopen op de zaken vooruit.

Het verschil met een marksysteem is dat de uitwisseling in een giften-economie niet direct is. We geven elkaar iets, en daarna staan we bij elkaar in het krijt.

Dit soort systemen worden meestal giften-economieën genoemd, hoewel het woord ‘gift’ enigszins verwarrend is in deze context. Het impliceert, voor ons, iets wat vrij wordt gegeven en wordt ontvangen zonder verdere verplichtingen. Maar zoals de antropoloog Marcel Mauss al stelde in zijn The gift: ‘in theory [gifts] are voluntary, in reality they are given and reciprocated obligatorily. [...] To present them constitutes a request; to accept them is to commit oneself’.

Denk aan de verplichting die je voelt om elk jaar met Kerst naar je ouders te reizen zodat zij jou kunnen trakteren op een diner. Of een andere: als je een rondje geeft, waarom weet je dan zeker dat je vrienden daarna op hun beurt een rondje gaan geven? Wat verplicht ze tot een tegengift?

We hebben het hier nog steeds over een uitwisseling van waarde. Het verschil met een markststeem, waar je iets koopt en dat is dat, is dat de uitwisseling in een giften-economie niet direct is. We geven elkaar iets, en daarna staan we bij elkaar in het krijt. Niet op een manier die we kunnen kwantificeren, maar we weten instinctief wanneer iemand zijn schuld heeft ingelost en wanneer niet. En die schuld creëert een band tussen ons. (Graebers eigen voorbeeld, dat hij in meerdere boeken gebruikt, is hoe rokers op straat een vuurtje of zelfs een sigaret geven aan totale vreemden – niet uit liefdadigheid voor hun medemens, maar omdat ze weten dat zij, als rokers, diezelfde ‘gunst’ ook weer aan iemand anders kunnen vragen. Zelf rook ik niet, dus ik wilde zijn voorbeeld niet zomaar overnemen, maar het klinkt aannemelijk genoeg.)

Van gift tot gemeenschap

Dit is het belangrijkste verschil tussen een economie op basis van giften en een op basis van handel. In die laatsten wissel je tegelijk twee dingen uit met dezelfde waarde, waarna je in principe niks meer met elkaar te maken hoeft te hebben. Voor veel economen in de negentiende eeuw was dit bewijs genoeg dat handel superieur is aan de ‘primitieve’ giften-economie. Maar wat Graeber steeds benadrukte was dat de inefficiëntie het hele punt is. Hier is hij nogmaals, in Debt dit keer:

Laura Bohannan writes about arriving in a Tiv community in rural Nigeria; neighbors immediately began arriving bearing little gifts: “two ears corn, one vegetable marrow, one chicken, five tomatoes, one handful peanuts.” Having no idea what was expected of her, she thanked them and wrote down in a notebook their names and what they had brought. Eventually, two women adopted her and explained that all such gifts did have to be returned. It would be entirely inappropriate to simply accept three eggs from a neighbor and never bring anything back. One did not have to bring back eggs, but one should bring something back of approximately the same value. One could even bring money—there was nothing inappropriate in that—provided one did so at a discreet interval, and above all, that one did not bring the exact cost of the eggs. It had to be either a bit more or a bit less. To bring back nothing at all would be to cast oneself as an exploiter or a parasite. To bring back an exact equivalent would be to suggest that one no longer wishes to have anything to do with the neighbor. Tiv women, she learned, might spend a good part of the day walking for miles to distant homesteads to return a handful of okra or a tiny bit of change, 'in an endless circle of gifts to which no one ever handed over the precise value of the object last received'—and in doing so, they were continually creating their society.

Wie quitte staat met een ander, verbreekt daarmee de band. Stel je voor dat een vriend je exact het bedrag overmaakt voor alle keren dat je hem getrakteerd hebt, voor alle verjaardagscadeaus die je hem hebt gegeven. Het kan weinig anders betekenen dan dat hij niks meer met je te maken wil hebben.

Mijn punt is niet dat kapitalisme niet bestaat in de literaire wereld, maar dat het een secundaire economie is met haar eigen regels.

Het voorbeeld van de Tiv-vrouwen zal echter herkenbaar zijn voor iedereen die wel eens in de redactie van een tijdschrift heeft gezeten of een literaire avond heeft geprogrammeerd. In een groep geef je allemaal tijd en moeite aan elkaar – vaak iets meer dan je je eigenlijk kunt veroorloven. Je vraagt links en rechts gunsten om alles op tijd af te krijgen. En wat de uitkomst ook is: aan het einde heb je een groep mensen samengebracht en begint het weer van voren af aan. ‘Continually creating their society’: is er een betere beschrijving voor het gevoel dat ontstaat in een goed werkende redactie? Dit soort werk is niet alleen wat de literaire wereld in stand houdt. Het is het de literaire wereld. En daar is niets unieks aan – huisvrouwen die eindeloos bij elkaar op de koffie gaan doen dat niet alleen om de buurt in stand te houden; al die bezigheden zijn de buurt. Misschien niet planologisch, maar als mensen zeggen ‘goh het is hier zo’n leuke buurt’, dan bedoelen ze de optelsom van wat mensen doen om die buurt te maken.

De waarde van geld

Dit betekent natuurlijk niet dat mensen geen geld moeten krijgen voor hun literaire werk, of dat boeken gratis moeten zijn. Mijn punt is niet dat kapitalisme niet bestaat in de literaire wereld, maar dat het een secundaire economie is met haar eigen regels. Dit is antropologisch gezien helemaal niet zo vreemd: verschillende methodes van uitwisseling bestaan wel vaker naast elkaar.

Zelfs in samenlevingen waar giften zo belangrijk waren dat mensen die de etiquette braken tot slaaf werden gemaakt, bestond er daarnaast vaak ook een markt waar mensen goederen kochten en verkochten met geld. ‘Everything always exists at once in every society, at least in potentia,’ merkte Graeber op tijdens een AMA (Ask Me Anything) op Reddit. ‘This is one thing I got from Mauss.’

Neem wat Mauss observeert over de Melanesische samenleving, met haar immens complexe uitwisselingen van sieraden tussen eilanden, de zogeheten kula:

[kula] trade is carried on in a noble fashion, apparently in a disinterested and modest way. It is distinguished carefully from the mere economic exchange of useful goods, which is called gimwali. […] It is marked by very hard bargaining between the two parties, a practice unworthy of the kula.

Wat de vraag oproept: als de literaire wereld inderdaad een giften-economie is, hoe verhouden wij, de mensen in die giften-economie, ons dan tot de kapitalistische economie - dat ding dat zo de overhand heeft gekregen dat we het vaak simpelweg ‘de economie’ noemen? Ik denk dat het antwoord daarop tweeledig is.

Betaald worden voor je werk is een teken van respect, zowel voor je werk als voor jou als persoon.

Als eerste is er de kwestie van geld hebben. Hiermee bedoel ik dat je als schrijver genoeg geld hebt om te kunnen werken zonder je al te veel zorgen te maken over rekeningen. Schrijvers, en vooral fictieschrijvers, zijn in de regel niet heel materialistisch en snel tevreden zolang ze hun werk kunnen doen. Wat dat betreft hebben we in onze giften-economie een vrij lage dunk van geld, wat voor veel kapitalisten overkomt als snobisme. (Dit is ongeveer dezelfde observatie waar Bourdieus idee van ‘cultureel kapitaal’ vandaan komt, het idee dat culturele kennis en inzicht mensen een andere soort status kan geven dan financieel kapitaal. Het is daarbij wel cruciaal dat je de goede kennis hebt; een encyclopedisch geheugen over The Big Bang Theory gaat je niet helpen, hier.) Merk ook op hoe in discussies over het basisinkomen zowel voor- als tegenstanders regelmatig het punt maken dat als niemand hoeft te werken om rond te komen, er veel meer mensen ontslag zouden nemen om kunstenaar te worden.

Maar waar we wel erg veel waarde aan hechten, is geld krijgen. Betaald worden voor je werk is een teken van respect, zowel voor je werk als voor jou als persoon. Dit is waarom auteurs zich zo slecht voelen over werk doen zonder ervoor betaald te worden, zelfs al is het een interessante opdracht. Andersom zien we het soms als een voorbode voor iemands talent wanneer iemand heel veel betaald krijgt. Denk aan de Amerikaanse debutanten over wie breed wordt uitgemeten wat een enorm voorschot ze hebben gekregen. Wie zoveel respect krijgt, moet immers wel iets kunnen.

Als je op een plek bent waar je elkaar giften hoort te geven, moet je je niet als een handelaar gedragen.

Het lijkt nu wellicht alsof het vergaren van dit soort reputatie alleen een metafoor is voor goede verkoop. En de twee gaan vaak gelijk op, maar ze zijn echt iets anders. Laat me dit illustreren met een fictief en enigszins dramatisch voorbeeld. Stel dat ik een roman schrijf en dat op de eerste dag na publicatie een curieuze miljonair alle exemplaren koopt, en ook nog het copyright, zodat niemand anders dit boek kan lezen. In monetaire zin is dit zo’n beetje het beste wat me zou kunnen overkomen – ik heb in de minste hoeveelheid tijd de maximale hoeveelheid geldwaarde uit mijn arbeid gesleept. Maar dit scenario zou me waarschijnlijk een immens gevoel van anticlimax bezorgen, na al het werk dat in mijn boek is gaan zitten. Na een paar maanden zou ik waarschijnlijk het manuscript stiekem laten lekken op het internet.

Emotionele connectie

Mauss heeft nog een laatste, belangrijke punt over het verschil tussen kula en gimwali:

Of an individual who does not proceed in the kula with the necessary greatness of soul, it is said that he is ‘conducting it like a gimwali’.

Dat is geen compliment. Als je op een plek bent waar je elkaar giften hoort te geven, moet je je niet als een handelaar gedragen (ik denk aan jou, dichter die tijdens de open mic van Perdu zijn bundels begon te promoten). Of neem het opstootje dat elke paar jaar langskomt wanneer een auteur klaagt dat hij royalty's misloopt doordat mensen zijn werk gratis uit de bib kunnen halen. Steevast vallen al zijn collega’s over elkaar om hun bibliotheken te verdedigen. De auteur heeft misschien wel gelijk, maar daar gaat het niet om. Hij gedraagt zich als een gimwali waar dat niet hoort.

Dit soort situaties komen overigens een stuk minder vaak voor dan het tegenovergestelde: dat literaire etiquette wordt meegenomen naar de vrije markt. Als we literatuur zien als een giften-economie, kunnen we heel letterlijk zeggen dat het onmogelijk is om de waarde van een gedicht uit te drukken. Het betekent immers dat je een object uit één economie probeert uit te drukken in de rekenmethode van een andere.

En dit brengt ons naar een cruciaal verschil tussen giften-economieën en kapitalisme. Op de vrije markt kun je alles maar één keer verkopen. Je kunt alleen maar hopen dat je een eerlijke uitwisseling hebt gehad.

Als je een gift aanneemt, ga je daarmee een verplichting aan, een band met degene van wie je het hebt gekregen.

Maar giften hebben de magische eigenschap dat ze meer waard worden naarmate ze vaker worden weggegeven. De beste manier om dit te begrijpen is door terug te denken aan wat Mauss zei over giften: ‘To present them constitute a request; to accept them is to commit oneself’. Als je een gift aanneemt, ga je daarmee een verplichting aan, een band met degene van wie je het hebt gekregen. Dit geldt ook voor boeken: als ik ze aanneem, doe ik de belofte om ze te lezen, om een emotionele connectie aan te gaan met de auteur. Als ik een fles wijn koop en die een tijdje vergeet, voel ik er niks bij, maar mijn ongelezen boeken lijken me altijd licht verwijtend aan te kijken als ik te lang op het internet zit. Het zijn herinneringen aan de beloftes die ik nog niet ben nagekomen.

Andersom werkt het ook: als ik bij iemand langs ga die een van mijn boeken heeft staan, maar deze nog niet te hebben gelezen, moet ik me inhouden om niet meteen naar huis te gaan, zodat die persoon tijd heeft om te lezen. Het maakt niet uit of het oud werk is waar ik me inmiddels voor schaam. Een belofte is een belofte.

In die economie is het juist de kunst om je spullen zo goed mogelijk te bewaken en zo duur mogelijk te verkopen. Als schrijver moet je zowel makkelijk als hard to get zijn.

Zoals het voorbeeld van de vreemde miljonair liet zien, is een boek niet succesvol als het veel verkoopt, maar als het veel wordt gelezen. Het betekent dat meer mensen een band met de auteur aangaan, haar een rol in hun leven geven, of er zelfs vriendschappen over vormen – denk aan alle Harry Potter-conventies. Dit is ook de reden waarom sommige auteurs de keuze maken om hun boeken gratis op het internet te zetten: ze vinden het belangrijker dat hun werk toegankelijk is dan dat ze volledige controle hebben over de verkoop ervan. (Dit is een controversiële keuze, en niet iedereen wil op die manier zijn werk uitdelen. Maar laat me niet onbenoemd laten dat er aanwijzingen zijn dat werk op deze manier delen op de lange termijn tot meer verkoop leidt.)

Het is nogal een dilemma, nietwaar? Je wilt het liefste je gedichten delen met zoveel mogelijk mensen. Maar de economie waarin dingen als voedsel en onderdak worden verhandeld, werkt op heel andere principes, en Audre Lorde was niet letterlijk toen ze poëzie ‘a vital necessity’ noemde, helaas. In die economie is het juist de kunst om je spullen zo goed mogelijk te bewaken en zo duur mogelijk te verkopen. Als schrijver moet je zowel makkelijk als hard to get zijn. Geen wonder dat we er zoveel hoofdpijn van krijgen.

Schrijven door twee giften

Tot dusver hebben we vooral gekeken naar de praktische implicatie van literatuur-als-giften-economie – wat er gebeurt als je je werk naar buiten brengt. Maar we kunnen deze manier van uitwisseling ook gebruiken om een inzicht te krijgen over het maken van teksten. Het is logisch dat als we iets weggeven, we eerst iets hebben gekregen. Dus wat krijgen we waardoor we kunnen schrijven? Simpel: talent.

An artistic talent is bestowed or given – it cannot be bought – and further inspiration comes from other artists through their work to you and is then passed on to someone else through your own work, should you be so lucky.

Voor een anglofoon als Margaret Atwood ligt het iets meer voor de hand om talent als een gift te zien – het woord ‘gifted’ betekent immers allebei. Maar in het Nederlands is dit niet zo heel anders. We hoeven alleen maar te observeren dat een ‘talent’ een oude munteenheid is.

Een goede gift,
goed benut, vermenigvuldigt zichzelf.

Wie begint aan een boek, heeft op dat punt dus al twee dingen gekregen: talent, en het werk van anderen (sommige auteurs, met meer geluk dan de meesten, hebben ook al wat geld gekregen om aan het werk te gaan). En uit die twee giften ontstaat inspiratie, wat je kunt zien als de eigenschap van een kunstwerk dat, via mensen, tot meer kunstwerken leidt.

Een goede gift, goed benut, vermenigvuldigt zichzelf. Dat is waarom ‘inspirerend’ misschien wel het hoogste compliment is dat je aan een boek kunt geven. Op momenten dat ik me zelfmedelijdend afvraag waarom ik schrijf als er al zoveel boeken zijn, denk ik na als een gimwali, voor wie iets minder waard wordt als er meer van zijn. In een giften-economie wordt iets juist meer waard als er meer van is.

David Foster Wallace wil het tegenovergestelde van marketing maken. Hij ‘geeft’ de lezer het vertrouwen in zijn eigen intelligentie terug, alsook zijn capaciteit om over moeilijke dingen na te denken.

Zadie Smith beschrijft dit in een van haar meest complexe essays. In ‘The difficult gifts of David Foster Wallace’ observeert ze dat Wallaces verhalenbundel Brief Interviews With Hideous Men het resultaat was van twee enorme giften. De eerste was zijn literair talent; de tweede was het miljoen dat hij kreeg van de MacArthur Foundation. Deze giften gebruikte hij, zegt Smith, om ons een cadeau terug te geven. Op het eerste gezicht lijkt dit een merkwaardige interpretatie van zijn notoir ondoordringbare fictie. Waarom zou het een cadeau zijn als we zelf zoveel moeten werken om te snappen wat er staat? Smiths antwoord is dat Wallace het tegenovergestelde van marketing wil maken. Marketeers doen alsof ze je iets geven (vaak een sexy leven), terwijl ze eigenlijk op je geld uit zijn. Door bewust dense te zijn, ‘geeft’ Wallace de lezer het vertrouwen in zijn eigen intelligentie terug, alsook zijn capaciteit om over moeilijke dingen na te denken. Dit is, toegegeven, iets wat alleen voor een bijzonder klein en specifiek publiek werkt. Maar daar ga je.

Een stukje van de ziel

Als we nog één stap verder zetten: welke eigenschap hebben kunstwerken dat ze ‘inspirerend’ maakt op een manier dat stokbroden dat niet zijn? Dezelfde eigenschap die alle giften bevatten: een band met de gever. Neem dit volgende citaat van Mauss over de Maori:

[T]he thing received is not inactive. Even when it has been abandoned by the giver, it still possesses something of him.

We ontvangen via een boek iets van de auteur. Wat dat ‘iets’ precies is – wel, dat hangt van je kosmologie af. Je kunt het diens mana noemen, het talent van de auteur, iemands energie, een stukje van de ziel. Lewis Hyde kiest in zijn boek The Gift voor het macho vitality:

The gifted artist contains the vitality of his gift within the work, and thereby makes it available to others. Furthermore, works we come to treasure are those which transmit that vitality and revive the soul. Such works circulate among us as reservoirs of available life, what Whitman calls ‘the tasteless water of souls’.

Een gift draagt iets van de gever met zich mee. Dit is niet voorbehouden aan kunst – Mauss heeft het over mensen die elkaar repen gedroogde vis geven. Maar het is geen toeval dat giften-economieën en de kunsten een band hebben. Door voorwerpen een levenskracht te geven, door de complexe etiquette rondom geven en krijgen, krijgt de hele uitwisseling een esthetische dimensie die afwezig is in handel. Hier is Mauss nogmaals:

[T]he dances that are carried out in turn, the songs and processions of every kind, the dramatic performances that are given from camp to camp, and by one associate to another; the objects of every sort that are made, used, ornamented, polished, collected, and lovingly passed on, all that is joyfully received and successfully presented, the banquets themselves in which everyone participates; everything, food, objects, and services, even ‘respect’, as the Tlingit say, is a cause of aesthetic emotion, and not only of emotion of a moral order or relating to self-interest.

Die esthetische emotie valt weg zodra we proberen te bedenken hoeveel het precies waard is. In sommige situaties is dat precies het voordeel van de markt: het staat je toe om hard te onderhandelen zonder bang te zijn dat je de ander beledigt. Maar het is ook precies waarom het zo moeilijk is om te bedenken hoeveel je moet vragen voor een verhaal. Fictie is bedoeld om gegeven te worden. Ineens moet je als een gimwali nadenken over iets wat in de kula hoort.

Volwaardige economie

Buiten de antropologie is het werk van Mauss, Graeber et al. vooral opgepakt door anti-kapitalisten die wilden laten zien dat er wel degelijk een alternatief was voor de markt. Graeber zelf liet keer op keer zien dat veel van de belangrijkste dingen in onze levens werken volgens het principe van giften – denk aan moeders die op elkaars kinderen passen, of vrienden die voor elkaar koken. Hij benadrukte altijd dat dit niet alleen werkende systemen waren met hun eigen menselijke logica, maar dat je ze terugvindt in bijna alles wat het leven de moeite waard maakt. In Debt merkt hij op dat zelfs een investment banker, iemand die ride or die is voor kapitalistische principes, liever niet alleen naar een duur restaurant zou gaan, ook al is dat technisch gezien goedkoper. Voor wie het gevoel heeft dat we vastzitten in kapitalisme, kan het een hoopvolle gedachte zijn dat er niet alleen andere economieën bestaan, maar dat ze altijd aanwezig zijn, hoe latent ook.

De relatie tussen verschillende economieën heeft in deze theorie minder weg van een gevecht tussen goed en kwaad, waarbij één zal zegevieren, en meer van een taoïstische parabel over twee vijanden die eindeloos met elkaar in strijd zijn. Socialisten hebben vaak hun bedenkingen gehad bij het idee dat kapitalisme nooit helemaal overwonnen kan worden. Giften-economieën zijn dan ook vooral populair onder linkse anarchisten.

De literatuur-als-giften-economie laat mij iets zien dat ik instinctief eigenlijk al wist: dat teksten giften zijn die niet stil liggen, dat ze een wedergift afdwingen.

Het is daarbij wel belangrijk om te zeggen dat een maatschappij die is gebaseerd op dit soort uitwisseling niet automatisch gelijkwaardig is. Bijna alle samenlevingen die Mauss en Graeber omschrijven hebben staatshoofden, en geen ervan heeft institutionele gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Sterker nog: ondanks het feit dat de Tiv-vrouwen degenen zijn die de stam bij elkaar houden – denk alleen al aan hoeveel die cadeaus helpen om de woedeaanvallen van de mannen te sussen – krijgt het werk zelf vaak nauwelijks respect. De uitzondering zijn ceremonies waarin de belangrijke mannen van de stammen elkaar cadeaus aanbieden.

Het punt dat ik wil maken is dan ook niet dat de giften-economie per se beter of waardiger is. Ik wil vooral laten zien dat hij bestaat, en dat het een volledige en onsentimentele economie is, met een eigen interne logica.

Schrijvers tussen twee systemen

Voor mijzelf laat dit idee, van literatuur-als-giften-economie, vooral iets zien dat ik instinctief eigenlijk al wist: dat teksten giften zijn die niet stil liggen, dat ze een wedergift afdwingen. Niet uit schuldgevoel, of sociale verplichting, maar omdat, door verhalen te geven en aan te nemen, er een band ontstaat tussen jou en iemand anders. En die band is net zo vrijwillig als een uitnodiging voor een familiereünie: je kunt hem afwijzen, maar dat heeft menselijke consequenties. Het laat ook zien waarom herlezen betekenisvol is: in plaats van het verhaal alleen te ‘consumeren’, hernieuw je je band met de tekst, laat je jezelf opnieuw dat stukje van de auteur ervaren. Het continue aangaan van die banden, en het versterken van oude, is wat literair werk bevredigend maakt op dezelfde diepe manier als je vrienden uitnodigen voor het eten. Plus dat het geen sociale interactie vereist, wat voor sommige schrijvers zeker een bonus is.

Dit andere economische systeem is geen vaag, new-agey ding. Het is een werkende, observeerbare manier van hoe mensen met elkaar omgaan.

Laat me me nog even kort richten tot de jonge schrijvers waar ik het in mijn inleiding over had. Hallo daar. Wat ik jullie vooral heb willen laten zien, hier, is dat je je niet onzeker voelt omdat je te weinig kennis hebt of arrogant bent. Het is alleen dat er van je wordt gevraagd om in twee systemen tegelijk te bestaan, terwijl maar één ervan aan je is uitgelegd. Maar dat andere systeem is geen vaag, new-agey ding. Het is geen romantisch idee over De Kunst en wat voor offers die vereist. Het is een werkende, observeerbare manier van hoe mensen met elkaar omgaan.

En als je me toestaat om even meta te gaan: het delen van de kennis in dit essay gebeurt ook via een vrijwillige uitwisseling. Denk terug aan de dichter die op Twitter vroeg hoeveel ze moest vragen voor een opdracht. Ik wilde dat niet alleen aanhalen om te laten zien hoe onzeker mensen erover zijn. Het is even belangrijk dat ze het vroeg aan haar vrienden, en dat ze een antwoord kreeg, en dat ze daarmee iemand anders kan helpen als die raad nodig heeft. Goed advies wordt immers pas goed als je het kunt doorgeven.