Geachte mevrouw die deze zomer op een spitssnuitdolfijn klom
Door Robin Goudsmit, op Wed Aug 10 2022 22:00:00 GMT+0000Eind juli klom een vrouw in de zee bij Zandvoort op de rug van een spitssnuitdolfijn. Een filmpje van het gebeuren ging viraal en de vrouw werd overladen met haatberichten en bedreigingen. In haar tweede brief vraagt Robin Goudsmit zich af wat de vrouw tot die daad aanzette. 'Wanneer we walvisachtigen zien, gaat het ons zelden om het zien alleen. We willen zelf ook gezien worden.'
Ik schrijf u niet omdat ik me wil voegen bij de meutes op het internet die u graag bekritiseren of beledigen. Ik begrijp uit de nieuwsberichten dat u via uw advocaat hebt laten weten dat u geenszins van plan was een dier pijn te doen. Daarin geloof ik u meteen. Wat u wél van plan was, blijft giswerk. Maar daarom schrijf ik u ook; ik blijf nadenken over waarom u deed wat u deed.
Ik zag het filmpje van u op de dolfijn pas later op de dag. Het was bijna veertig graden en iedereen maakte zich op voor wéér een hitterecord. Op het strand bij Zandvoort had zich een massa mensen op zoek naar verkoeling verzameld. Op een filmpje kun je zien hoe er opeens twee grote dolfijnen vlakbij de branding zwemmen. De mensen zijn verbaasd en wijzen; sommigen proberen de dieren terug de zee in te duwen. En dan was er een still uit weer een ander filmpje: een ongemakkelijke close-up van u, op de dolfijn gedoken, uw zwarte bikinibroekje groot in beeld met eronder dat vreemde zeezoogdier, spartelend in het ondiepe water.
Iets wat schattig is, moet ook geknepen en vastgeklemd worden. Het mag zich nooit meer aan onze armen ontworstelen.
Spitssnuitdolfijnen leven in de diepzee, lees ik op Wikipedia. Ze komen vooral rond troggen en onderwatergebergten voor. Bepaalde soorten kunnen wel tweeduizend meter diep duiken en maar liefst 222 minuten onder water blijven (een record voor een zoogdier). Verder weten we heel weinig van ze. We hebben geen idee hoe ze zich voortplanten of hoe groot de groepen zijn waarin ze leven. Bestuderen in gevangenschap gaat niet; spitssnuitdolfijnen overleven maar korte tijd buiten de oceaan. Twee exemplaren die in de jaren tachtig naar een dolfinarium werden gebracht, overleden er na 25 dagen.
Spitssnuitdolfijnen zijn strikt genomen walvissen en hebben weinig gemeen met hun eeuwig glimlachende neefje de tuimelaar. Ze zijn plomper, met minder sprekende ogen, waardoor ze haast iets weg hebben van de mol, dat andere dier dat zich graag verstopt. Met hun ietwat bolle schedel lijken ze een soort ingebouwde helm te hebben, gemaakt voor omgekeerde astronauten die de afgronden van de aarde willen ontdekken.
Het voorval met de spitssnuitdolfijnen bij Zandvoort was niet de eerste keer dat mensen overrompeld worden door het opduiken van zeezoogdieren. De Australische schrijver Rebecca Giggs beschrijft in haar geweldige boek Fathoms. The world in the whale een nog veel dramatischer anekdote. In 2016 stierf een aangespoelde jonge La Plata-dolfijn nadat hij door Argentijnse strandgangers was geaaid, aangeraakt en doorgegeven. De dolfijn werd letterlijk doodgeknuffeld.
Giggs beschrijft hoe de mensen op het Argentijnse strand zich niet agressief gedroegen. Ze gingen eigenlijk heel zachtjes met de babydolfijn om. Op beelden van de fatale knuffelsessie is te zien hoe een jongetje voorzichtig aait over het spuitgat. Waarom hadden de mensen niet door dat het dier leed onder die aandacht?
Giggs duidt het voorval door de lens van het werk van de cultuurwetenschapper Sianne Ngai, die cuteness bestudeert. Naast tederheid breekt iets wat schattig is ook een ander register aan gevoelens open, schrijft ze. Iets wat schattig is, moet ook geknepen en vastgeklemd worden. Het mag zich nooit meer aan onze armen ontworstelen.
Er is iets aan ontmoetingen met wilde dieren, vooral zeezoogdieren, dat aan een bepaald soort egocentrisme raakt.
Iets is bovendien niet alleen cute omdat het grote ogen, een poppig gezichtje of een pluizig pelsje heeft, stelt Ngai. Cuteness gaat vooral over kwetsbaarheid en over medelijden. Iets is cute omdat het ons nodig heeft. Zoals Giggs schrijft: Ja, een baby-luiaard op de rug van zijn moeder is schattig, maar wat dacht je van een weeshuis vol met luiaard-wéésjes? Aaah. Dát is pas schattig!
Cuteness bij Ngai zegt dus niet alleen iets over het schattige subject, maar vooral iets over onszelf – het fileert ons messiascomplex onze reddingsdrang. Cuteness zorgt dat we ons beter voelen, omdat we ons een versie van onszelf kunnen voorstellen die het schattige ding voor verder leed behoedt.
Er is iets aan ontmoetingen met wilde dieren, vooral zeezoogdieren, dat in een bredere zin aan een bepaald soort egocentrisme raakt. Ik heb lang nagedacht over mijn eigen paradoxale gevoelens toen ik zelf een walvis in het wild zag. Wat ik aan iedereen vertelde, was niet hoe geweldig het was om het dier op ansjovissen te zien jagen. Nee, wat ik tot vervelens toe bleef herhalen, was wat er gebeurde toen de walvis onder de boot dook, op zijn zij weer bovenkwam en toen naar ons keek.
Volgens de journaliste Barbara Ehrenreich voorzien ontmoetingen met wilde dieren in een behoefte die vroeger werd vervuld door vasten of bidden.
Het duurde erg kort, de walvis was snel weer onder water verdwenen. Ik had niet het soort ervaring dat sommige anderen claimen te hebben gehad – van walvisachtigen die ons aankijken. In zekere zin is mijn herinnering ook vermengd met alle artikelen, films en radioprogramma’s die ik al heb gehoord over dit soort momenten. Er is daarbinnen iemand thuis, zeggen dolfijnentrainers dan (verbeeld ik het me of huiveren ze een beetje terwijl ze dat zeggen?). Of, in het geval van sommige duikers of ecotoeristen: Hij was net zo nieuwsgierig naar mij als ik naar hem.
Natuurlijk zal daar heus een kern van waarheid inzitten. Op tv zag ik eens hoe een wilde orka probeerde een duiker een bloederig stukje rog te voeren. Maar waar het me om gaat, is dat wanneer we walvisachtigen zien, we meer willen dan zien alleen. Een eenzijdige ontmoeting is niet genoeg. We willen zelf ook gezien worden.
Waarom? Giggs citeert de Amerikaanse journalist Barbara Ehrenreich. Ontmoetingen met wilde dieren voorzien in een behoefte die vroeger werd vervuld door vasten of bidden. Ik denk dat die behoefte iets inhoudt als: een poging willen doen om iets te bereiken wat niet te bereiken valt. Het is het aanspreken van iets wat nooit direct het woord tot ons zal richten, en toch hopen we op een connectie. Een glimp van begrip.
Ik zag de dolfijnen op mijn telefoonscherm en kon niet anders dan denken: ja, de catastrofe is nu echt begonnen.
Met dieren zoals walvissen heeft zo’n wens tot connectie een aansprekende, romantische melancholie. We wéten dat het dier in vele opzichten dichtbij ons staat, en toch kan het niet verder van ons af zijn. Generaties wetenschappers hopen dat zij degenen zullen zijn die het raadsel zullen kraken en de code ontwikkelen om met dolfijnen te praten. En wie loopt er niet weleens over het strand hopend om de uitverkorene te zijn die een bultrug triomfantelijk ziet springen uit de golven, speciaal voor jou? Rebecca Giggs komt er in haar boek openlijk voor uit dat ze weleens hunkerend naar de horizon kijkt. ‘Geef me één walvis als teken’, vraagt ze aan een naamloze entiteit. ‘Ik zal beginnen, stoppen, weten, veranderen, weggaan.’
Ik denk niet dat dit soort tekens ons zullen worden gegeven, maar ik kan niet ontkennen dat ik de diepzeewalvissen bij Zandvoort op een dergelijke manier interpreteerde. In de Bijbel is psalm 130, De Profundis, oftewel uit de diepte, een roep om hulp. Toen ik het filmpje van u op de dolfijn zag, kwam ik net terug van een ander strand, iets noordelijker, waar een natuurgids me had uitgelegd dat er veel minder krabben, garnalen en platvisjes te vinden zijn in de geulen en getijdenpoeltjes dan toen hij er als jongetje speelde. Ik zag de dolfijnen op mijn telefoonscherm en kon niet anders dan denken: ja, de catastrofe is nu echt begonnen.
Misschien is dat een tikkeltje dramatisch, maar ik vrees van niet. Ik wens u het allerbeste.
Met vriendelijke groet,
Robin Goudsmit