Geachte kunstbestuurders

Door Chris Keulemans, op Wed Nov 14 2018 23:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week schrijft Chris Keulemans een pijnlijke brief aan de kunstbestuurders, waarin hij zijn bezorgdheid uit over hun functioneren en aandringt op een radicale transformatie. ‘Overal zorgt u vaker voor problemen dan voor oplossingen.’

Dit wordt een pijnlijke brief. Want het gaat te vaak mis. U verzaakt in wat u moet doen en bemoeit zich juist met dat waar u van af moet blijven. Ik kan het weten: ook ik ben een kunstbestuurder.

Culturele instellingen hebben bijna altijd een bestuur of een raad van toezicht. Dat geldt voor de vzw’s in Vlaanderen en de stichtingen in Nederland, de grote en de kleine, de onafhankelijke en de overheidsdienende. Voor theaters, musea, gezelschappen, tijdschriften, festivals, steunpunten, fondsen, concertzalen en cultuurcentra. En op al die plekken zorgt u vaker voor problemen dan voor oplossingen.

Ik heb al dertig jaar op allerlei manieren te maken met kunstbesturen. Mijn conclusie is eigenlijk heel simpel. Een bestuur is een noodzakelijk kwaad. Het enige bestuur dat geen schade aanricht is een bestuur dat bereid is helemaal niets te doen. Daarom is het tijd om de bestuurscultuur achter ons te laten. Het kan anders.

Het enige bestuur dat geen schade aanricht is een bestuur dat bereid is helemaal niets te doen.

Laat me drie varianten van het noodzakelijke kwaad omschrijven. Ik noem daarbij geen namen en plekken omdat dat, als u in een wraakzuchtige bui bent, schade kan opleveren voor de mensen die het echte werk doen. Maar u mag ervan uitgaan dat al deze varianten gebaseerd zijn op mijn eigen ervaring als programmamaker, artistiek leider, kunstbestuurder, verslaggever, moderator, kunstenaar of bezoeker.

Het goede bestuur bestaat uit mensen die houden van het werk dat hun culturele instelling doet, zich daarin verdiepen en hun ego parkeren. Ze hebben elk hun eigen expertise en stellen die in dienst van de organisatie. Onderling verschillen ze genoeg van elkaar om niet aan een half woord genoeg te hebben: aan de joviale consensus van middelbare mannen onder elkaar geven ze niet toe. Integendeel, ze zijn zich ervan bewust dat besturen alleen werkt als er onderbouwde argumenten over en weer gaan. Ze projecteren niet hun eigen visie op de organisatie, maar laten zich leiden door de visie die vanuit de organisatie zelf geformuleerd wordt. Ze dicteren niet zozeer zelf de besluiten, maar onderstrepen de besluiten waar de organisatie om vraagt. Na een kritische discussie, zeker, en na ruggespraak met de omgeving – maar nooit autonoom en vanuit de hoogte.

Het slechte bestuur vertoont zich zelden op de werkplek zelf, hooguit tijdens premières en openingen, liefst als ze zelf mogen spreken of tenminste publiekelijk bedankt worden. De werking kennen ze alleen van de documenten die ze vooraf aan de bestuursvergadering krijgen opgestuurd. De penningmeester leest zelden de inhoudelijke stukken. De andere bestuursleden lezen zelden de begroting. Ze spreken elkaar alleen op de vergaderingen zelf, misschien nog eens op een borrel in het circuit, maar creëren al snel een onuitgesproken hiërarchie binnen die toevallig bij elkaar gegooide kring. (En schroeven de spreektijd van het dissonante bestuurslid dat zich niet aan deze consensus onderwerpt stilzwijgend terug.) Van de medewerkers kennen ze hooguit de directie. Die hebben ze zelf aangesteld, dus ze zullen hem niet snel afvallen. Hoe hij functioneert binnen het team horen ze alleen van hemzelf. Tijdens de vergaderingen herhalen ze hun stokpaardjes, ongeacht of die stroken met de visie van de organisatie.

Voorbeeld: bij hun aantreden hebben ze de wens uitgesproken dat de concertzaal meer aan opera gaat doen, en zolang dat niet gebeurt zullen ze het telkens weer herhalen. Met alle ongemak vandien. Alles wat goed gaat – de inhoud – nemen ze voor vanzelfsprekend aan. Hun volle aandacht gaat, zolang de vergadering duurt, naar wat er mis gaat: tekorten, achterblijvende bezoekersaantallen, negatieve aandacht in de media, zorgelijke beleidswijzigingen. Zodra ze de vergadering verlaten vergeten ze alles.

Het rampzalige bestuur is benoemd vanwege prestige of politieke partij. Richting de artistieke werking is de houding minzaam. Dit bestuur is een instituut op zichzelf. Alle aandacht is erop gericht dat te behouden. Voornaamste bedreiging: beleidswijzigingen. De focus ligt geheel op het pacificeren van ministers, wethouders en schepenen. De culturele instelling zelf, en vooral de visie van haar medewerkers, is eerder een blok aan het been. Kunstenaars zijn moeilijk. Publiek is een getal. Een vacature in het bestuur is een kans om de eigen gelederen te versterken. Een vacature in de directie is een kans om de medewerkers tot zwijgen te brengen. Fondsen die geworven worden staan op het conto van het bestuur. Fondsen die niet geworven worden staan op het conto van de organisatie. Wanneer de leiding van de organisatie bij de bestuursvergadering aanschuift wordt zij overhoord. Dit bestuur wordt pas wakker wanneer er gefuseerd kan worden. Schaalvergroting verhoogt het prestige. De fusie roept territoriumdrift op. Niet vanwege de artistieke werking of de bestaanszekerheid van de medewerkers, maar vanwege het bestuursinstituut dat behouden moet blijven. Slachtoffers van de fusie zijn altijd de meest getalenteerde en uitgesproken medewerkers. Niet de bestuursleden.

Maar het kan anders. Er is een transformatie gaande in de kunstwereld. Want: onze planeet raakt uitgeput, onze steden worden onbetaalbaar, onze politiek leiders worden steeds agressiever en onze buren steeds onverdraagzamer. En dus begrijpen theatermakers, filmregisseurs, muzikanten en beeldend kunstenaars, maar ook de medewerkers van centra waar hun werk getoond wordt en organisaties die dit werk willen ondersteunen, dat ze een stap moeten zetten. Reflecteren op de paniek, hoop en woede in de samenleving, zoals ze dat tot nu toe hebben gedaan, is niet meer genoeg. Ze willen nu zelf het voorbeeld geven hoe het anders kan.

De kunstpraktijk is de samenleving in het klein. Het is een domein waarin je de samenleving zoals je die wenst kan uitproberen.

De kunstpraktijk is de samenleving in het klein. Het is een domein waarin je de samenleving zoals je die wenst – horizontaler, inclusiever, milieubewuster, meerstemmiger – kan uitproberen. Dat kan alleen door je eigen functioneren en je eigen organisatievorm ter discussie te stellen en aan te passen. Want je wil die gewenste samenleving vertalen en uitstralen in je dagelijkse praktijk.

Hoe dat moet, daarover handelt momenteel een storm aan publicaties en publieksbijeenkomsten. Trefwoorden: non-hiërarchisch, commons, superdivers. De toekomst ligt voorbij het denken in centrum en periferie, voorbij het kapitaliseren van het creatieve proces, voorbij het instrumentaliseren van de kunst.

Ik lees die publicaties en maak die bijeenkomsten mee. Er gaat een verlegen soort urgentie vanuit. Er wordt diep nagedacht, tastend geformuleerd, buiten het eigen domein gezocht naar inspirerende voorbeelden. En dat alles onder tijdsdruk, want het besef groeit dat we werken in een cultuursystematiek die onhoudbaar en irrelevant dreigt te worden als er niet snel iets wezenlijks verandert. Tegelijk ziet iedereen natuurlijk dat de dominante krachten – van rechts populisme tot mammoetbedrijven die aan niemand verantwoording schuldig zijn – haaks staan op zulke veranderingen.

Die overmacht maakt verlegen. Toch zijn er veranderingen in de maak. Juist in de kunsten, die bij uitstek bestaan van zichtbaarheid en dus in staat zijn het alternatief te tonen. Het zal niet zonder slag of stoot gaan. Het vraagt durf. Om over je eigen onwennigheid heen te springen. Om je eerst te verdiepen en dan pas stelling te nemen. Om je uit te spreken ook als je eigen positie op het spel staat. En om te beseffen dat je geen bemiddelaars meer nodig hebt om de belangen van je eigen werk te verdedigen. Geen bestuurders. Geen vertegenwoordigers van het systeem waarvan je eigen werk nu juist aantoont dat het aan de basis staat van de crisis.

De belangen die we zeggen te vertegenwoordigen, worden beter vertegenwoordigd door de mensen zelf.

Geachte kunstbestuurders, dit is een mooi moment voor u en dus ook voor mij om ons aan te sluiten bij deze transformatie, door onze verantwoordelijkheid te gaan delen met de mensen die werkelijk voor de kunst zorgen – of door gewoon een stap opzij te zetten. De belangen die we zeggen te vertegenwoordigen, worden beter vertegenwoordigd door de mensen zelf. Het zijn mooie vergaderingen geweest. Nu is het tijd voor het echte werk.

Hoogachtend
Chris Keulemans