Een zorgzame kritiek op zorg

Door Ilse Ghekiere, op Thu Dec 16 2021 23:00:00 GMT+0000

Zijn zorg en vrijheid elkaars tegenpolen? In het recent verschenen On Freedom. Four Songs of Care and Constraint houdt Maggie Nelson deze binaire retoriek tegen het licht. Ze gaat op zoek naar plaatsen waar vrijheden en onvrijheden juist naast elkaar of verstrengeld met elkaar bestaan en vindt dit kluwen in de domeinen van kunst, seks, drugs en klimaat.

‘Of all the genres, criticism seems to take the most time.’ Daarmee begint Maggie Nelson het voorwoord van haar nieuwste boek On Freedom. Four Songs of Care and Constraint (2021). De titel van de Nederlandse vertaling, Over vrijheid in kunst, seks, drugs en klimaat, die begin 2022 in de boekhandel ligt, laat de ondertitel en dus ook de zorg weg. Het boek komt er zes jaar na het succes van The Argonauts, een filosofisch-theoretisch memoir dat een atypisch, queer licht wierp op thema’s zoals liefde, huwelijk, familie, zwangerschap, gendertransitie en zorg. Zorg voor veranderende lichamen, zorg voor wie geboren wordt, zorg voor wie sterft en zorg voor ons eigen denken daarover. Ik heb het boek, net zoals vele anderen, destijds verslonden.

Het is interessant om Nelsons schrijven te bekijken als een seriewerk onderhevig aan een soort domino-effect.

Nelsons schrijven wordt door tal van critici omschreven als idiosyncratisch en genre-busting. Dat heeft te maken met de manier waarop haar boeken schipperen tussen autobiografie, theorie, onderzoek, kritiek en poëzie, maar ook met Nelsons eigen vormspel. Zo volgen de prozagedichten in het cultboek Bluets (2009) de structuur van On Colour van Ludwig Wittgenstein, terwijl The Argonauts (2015) niet alleen in de titel naar Roland Barthes verwijst, maar ook de manier waarop hij ingebedde citaten gebruikt, heeft overgenomen. Ook in On Freedom zien we de aandacht voor vorm met vier titels die naar muziek verwijzen. Het is interessant om Nelsons schrijven te bekijken als een seriewerk onderhevig aan een soort domino-effect; elk boek borduurt voort op voorgaande thema’s, wat ervoor zorgt dat je als lezer telkens op het einde met een soort ‘see you next time'-gevoel achterblijft.

Van wreedheid tot vrijheid

Dat is ook het geval voor On Freedom dat – zoals Nelson aangeeft in haar voorwoord – voortbouwt op The Art of Cruelty (2011), een kritisch werk waarin ze de notie van wreedheid, geweld en shock in de avant-gardekunst analyseert. Het boek maakte destijds indruk op me omdat Nelson het shock-imago van heel wat avant-gardewerken, en bovendien mijn persoonlijke minachting ten opzichte van deze ‘black-leather-jacket-macho’-kunst, in een verfrissend en queer-feministisch perspectief plaatst. In On Freedom beschrijft ze hoe reflecteren over wreedheid haar onverwachts bij vrijheid bracht. Lange tijd dacht ze dat ook dit boek in eerste instantie over een ander onderwerp zou gaan, namelijk over zorg, totdat ze merkte dat het opnieuw ‘vrijheid’ was die de kop opstak.

Ook zorg en (ver)plicht(ing) zijn volgens Nelson niet gevrijwaard van morele ambiguïteit.

De vier delen van het boek en de debatten die Nelson aanraakt, zijn bijzonder actueel. De eerste twee delen, ‘Art Songs’ en ‘The Ballad of Sexual Optimism’, sluiten naadloos aan bij de verhitte discussies die ook in Vlaanderen te pas en (voornamelijk) te onpas worden gevoerd, namelijk de kwestie ‘artistieke versus politieke vrijheid’ en jawel, ‘seksuele vrijheid versus #MeToo’. Zonder het expliciet zo te formuleren, echoot haar denken de terugkerende vragen ‘Wat mag in kunst getoond worden en door wie?’ en ‘Hoe gaan we op zoek naar seksuele vrijheid in een cultuur die steeds meer aanleunt bij negativiteit en bedreiging als het over seks gaat?’. Het derde deel, ‘Drugs Fugue’, analyseert het genre ‘drugsschrijven’, een verzameling van literaire werken die de schrijvers eigen verslaving bespreekt of die geschreven werden onder invloed, en hoe het profiel van de witte cis-mannelijke schrijver daarin dominant is; een analyse die wordt aangevuld door een uitgebreide bespreking van het boek Testo Junkie van de transgender filosoof Paul B. Preciado. On Freedom sluit af met een nieuw thema in Nelsons werk, maar wel een dat duidelijk verbonden is met vrijheid en de gevolgen daarvan, de klimaatcrisis. In ‘Riding the Blinds’, het meest autobiografische essay in On Freedom, vertrekt Nelson vanuit haar relatie met haar zoon (aan wie ze dit boek ook opdraagt) en overdenkt ze psychologische reacties zoals angst, wanhoop en onverschilligheid op ons collectief falen in het zorgen voor een planeet.

Your freedom is killing me!

De verbanden die Nelson legt tussen vrijheid en zorg zijn op zich niet nieuw. Ze spreekt over het woord vrijheid en over hoe begrippen zoals zorg, verantwoordelijkheid en plicht vaak worden gezien als tegenpolen. Vrijheid wordt in die zin stelselmatig in verband gebracht met onafhankelijkheid, eigen noden eerst en ‘doen waar je zin in hebt’; ze wordt lijnrecht tegenover zorg en plicht geplaatst, waarbij de perceptie vaak is dat ‘zorg(en) voor’ een totaal wegcijferen van het individu vraagt, terwijl ‘plichtsbewust zijn’ dan weer wordt gelijkgesteld aan een slaafs gehoorzamen aan autoriteiten.

Nelson kiest strategisch voor het filosofisch concept van vrijheid, dat traditioneel wordt geclaimd door mannen, in plaats van de ‘ethics of care’ dat aanleunt bij het feminisme.

Deze binaire retoriek ziet Nelson floreren in zowel rechtse als linkse kringen. Zo haalt Nelson kort aan hoe een dergelijke gepolariseerde trend onder meer een opmars kende tijdens de recente COVID-19-pandemie, met aan de ene kant protestslogans als ‘Your freedom is killing me!’ en aan de andere kant uitspraken als ‘Your health is not more important than my liberty!’. Er was nog een andere protestslogan die Nelson opviel. In ‘I don’t know how to explain to you that you should care for other people’, een citaat van Dr. Anthony Fauci dat plots overal in de Verenigde Staten op T-shirts verscheen, leest Nelson een oproep. Eentje waarin ze zich grotendeels kan vinden, al stelt ze zich vragen bij de ‘you’ in deze slogan. Het is typisch voor Nelson om aan die – ogenschijnlijk banale – woordkeuzes scherpe maatschappelijke analyses op te hangen. Zo creëert de ‘you’ voor haar een dwingende moralistische toon, één die vertrekt vanuit schaamte en een ethisch superioriteitsgevoel, wat volgens haar weinig effect heeft op de ontvanger. Want ook zorg en (ver)plicht(ing), zo herhaalt Nelson meermaals in het boek, zijn niet gevrijwaard van morele ambiguïteit. Niet alle mensen hebben dezelfde noden. Handelen vanuit de veronderstelling dat je de noden van een ander kent, kan kwetsend zijn. Ook het bewustzijn dat ons welzijn verbonden is met dat van anderen geeft ons nog niet de toelating om anderen te veranderen, te controleren of te straffen als we hun gedrag ervaren als zorgeloos of nalatig. In plaats van deze binaire benadering van vrijheid en zorg, gaat Nelson op zoek naar plaatsen waar vrijheden en onvrijheden juist naast elkaar of verstrengeld met elkaar bestaan. Ze vindt dit kluwen in de domeinen van kunst, seks, drugs en klimaat.

Kunst die niet om ons geeft

Hoe ‘zorg’ vervlochten wordt in de vier hoofdstukken, is niet altijd even tastbaar. De meest uitgebreide uiteenzetting lezen we in het deel over kunst. Nelson vertelt hoe ze begon na te denken over de thematiek nadat ze een uitnodiging had gekregen voor een panelgesprek in een museum rond de ‘esthetiek van zorg’ en hoe dat in eerste instantie een ‘jak’-gevoel bij haar opriep. De uitnodiging voor dat gesprek hoeft niet te verbazen; er is brede consensus dat Nelson één van de meest interessante, eigentijdse boeken over moederschap schreef. Maar nog minder verbazend is Nelsons reactie. Een groot aantal van haar werken vertrekt juist vanuit een fascinatie voor alles wat in de menselijke schaduw leeft. Ik veronderstel dus dat Nelson niet staat te springen om gelabeld te worden als ‘gezellig’.

Nelson ontpopt zich tot een genuanceerde verdediger van de vrijheid om kunst te maken die niet om haar publiek geeft.

Naast haar belangstelling voor shock, wreedheid en transgressie in kunst, schreef ze twee boeken over de seksuele moord op haar tante (Jane: A Murder (2015) en The Red Parts: A Memoir (2007)) en is het kenmerkend voor Nelson om een boek, dat onder meer over haar moederschap gaat, met dildo’s en ass-fucking in te leiden. Kortom, haar vrees om te worden geclassificeerd als een ‘zorgende schrijver’, is dus begrijpelijk. Op de kaft van dit boek staat uiteindelijk FREEDOM in hoofdletter en niet CARE. Nelson kiest strategisch voor het filosofisch concept van vrijheid, dat traditioneel wordt geclaimd door mannen, in plaats van de ‘ethics of care’ dat aanleunt bij het feminisme. Nelson heeft op zich niets tegen kunst die geïnspireerd is door een retoriek van zorg of tegen de recente belangstelling voor zorg bij curatoren (ook dit themanummer volgt die trend), maar ze benadrukt dat ‘art’s not caring for me is precisely what gives me space to care about it’. Daarmee bedoelt ze dat kunst, in afwezigheid van een noodzaak om te zorgen (voor haar publiek) net een ruimte van vrijheid biedt (voor haar publiek). Vervolgens ontpopt Nelson zich tot een genuanceerde verdediger van de vrijheid om kunst te maken die niet om haar publiek geeft.

Nelson benadrukt wel dat er een verschil is tussen de politieke en artistieke praktijk van kunstenaars. Hoewel deze wel in relatie tot elkaar kunnen staan, hoeven ze nog niet elkaars afspiegeling te zijn, schrijft ze. Als danseres is die tegenstelling zeer herkenbaar; zo kan je in een voorstelling staan die ethische vragen bij het publiek losweekt, terwijl je het werkproces net zorgend ervoer. Natuurlijk kan het ook omgekeerd. Deze spanning tussen de politieke en artistieke praktijk kan voor velen als problematisch klinken, maar is niet oninteressant. Als feministische activiste en schrijfster merk ik vaak op hoe mijn belangstelling voor de zogenaamde ‘politics of care’ snel naar de achtergrond verdwijnt als ik ondergedompeld ben in een creatief of activistisch proces. Zelfs het schrijven van dit artikel voor een themanummer over zorg, kan ik moeilijk een erg zorgend proces noemen. Ik vind schrijven pijnlijk, zowel lichamelijk als mentaal. Verder valt schrijven moeilijk te rijmen met een familieleven of andere zorgtaken. Of zit er net een vorm van ‘zorgen voor’ in het voortdurend zoeken naar een tijdslot waarin je ongestoord (jawel, ‘vrij’) kan schrijven, in bochten wringend rondom de zorg voor een ziek kind en de schijnbare onmogelijkheid om ‘nee’ te zeggen tegen hard deadlines, ondanks de ervaring dat deze niet compatibel zijn met pril ouderschap? Deze gelaagde ambiguïteit is wellicht juist waar Nelson het over heeft.

Seksueel subject

In ‘The Ballad of Sexual Optimism’ maakt Nelson de sprong van kunst naar seksualiteit en brengt ze verschillende feministische stemmen in kaart die standpunten innemen rond het ‘project van seksuele bevrijding’. In dit hoofdstuk heeft ze het niet uitdrukkelijk over zorg, maar vragen als ‘Hoe zorgen we voor de “droom van seksuele vrijheid”?’ en ‘Hoe zorgen we voor de verlangens van onszelf en anderen?’ zijn wel aanwezig. Zo heeft ze het over de derde feministische golf en hoe die enerzijds gekenmerkt wordt door ‘sex positivity’ en anderzijds vasthangt aan de aidscrisis, die de jaren 1980 en 1990 kenmerkte. Ze plaatst deze spanning naast verschillende feministische stemmen die, zowel vroeger als nu, kritiek uiten op het optimisme rond (voornamelijk) heteroseksuele seksualiteit. Sommige denkers zien het project van de seksuele vrijheid als gefaald omdat het wordt gerecupereerd binnen de context van het patriarchaat én de vrije markt. De ‘self-empowerment’-spirit van de derde feministische golf met haar focus op individualisme zou dit deels in de hand hebben gewerkt.

Wat als ons seksueel verlangen en gedrag niet in lijn ligt met onze politieke ideeën? En wat als ons verlangen simpelweg niet compatibel is met dat van anderen?

Nelson heeft begrip voor deze kritiek, maar heeft problemen met de narratieven die in de plaats komen en brengt dit standpunt uiteindelijk in verband met het #MeToo-tijdperk. Ze heeft het vaag over verhalen, meestal gedeeld door vrouwen, die vaak gebaseerd zijn op de idee dat seks gevaarlijk is of negatief en merkt op dat de taal van geweld en trauma weinig ruimte laat voor de ontdekking en exploratie van het eigen, vooral ‘vrouwelijke’ verlangen. Hoewel Nelson belang ziet in Sara Ahmeds identificatie van de klacht als feministische praktijk, merkt ze op, en niet het minst bij zichzelf, dat een klachtreflex een ‘habit of mind’ kan worden.

Meermaals benadrukt Nelson dat ze het niet heeft over de #MeToo-cases die getuigen van duidelijke vormen van seksuele aanranding, misbruik en grensoverschrijdend gedrag, maar over de ‘grijze zone’-verhalen die bijvoorbeeld over not-good-enough seks of een bad date gaan, of als doel hebben om de seksuele verlangens en kinks van anderen te shamen en veroordelen. Nelsons stokpaardje uit vorige boeken komt hier terug. Want wat als slechte seks ergens ook te maken heeft met een onvermogen om onze eigen verlangens te communiceren? Wat als ons seksueel verlangen en gedrag niet in lijn ligt met onze politieke ideeën (kan een feministe workshops geven over consent én tegelijk over seksuele dominantie fantaseren?). En wat als ons verlangen simpelweg niet compatibel is met dat van anderen? Nelson schrijft: ‘somewhere we have to be willing to be sexual subjects, which means learning how to inhabit and articulate sexual experiences outside the dyad of wrongdoing and wronged.’ Nelson wil meer horen over de seksualiteit van vrouwen; verhalen waarin vrouwen vertellen over hun verlangens en agency in plaats van trauma en slachtofferschap, en is alvast hoopvol over de positieve invloed van queer cultuur op feministische denkers. Of deze ongekende verhalen een wereld van nieuwe verlangens voor ons zal openen, daarvan is Nelson niet zo overtuigd. Evengoed kan, ondanks onze revolutionaire feministische hoop, de ‘lusttaal’ van vrouwen en queers niet zo verschillend blijken als die van heteroseksuele mannen. En hier komt Nelson onverwacht uit de hoek (met een uitspraak die misschien niet zo op prijs zal gesteld worden door queer sex activists en vele anderen): ‘what we treat as heterosexuality [might be] actually just desire; straight people and culture don’t own it.’

Wat aanstekelijk is aan Nelsons schrijven, zijn niet zozeer de ideeën an sich, maar de manier waarop ze haar lezers meesleept in een wereld van overdenken, argumenteren en refereren.

Een poging dit boek te bespreken, impliceert zonder twijfel een reductie zijn van Nelsons denken. Nelson is naar eigen zeggen geïnteresseerd in nuance, context en openheid. Ik moet bekennen dat, vanuit mijn rol als activiste, ik dergelijke posities vaak ontzettend irritant vind. Zo roept ze bijvoorbeeld meermaals op om open te blijven voor ‘andere manieren van zijn’ en ziet ze het belang in van een ‘grotere tolerantie voor onbepaaldheid’. Ideologisch en theoretisch zijn dat mooie ideeën, maar vanuit activistisch standpunt niet bepaald strategisch. Toch ben ik verbaasd over hoe Nelson er telkens in slaagt om mijn denken open te breken en er nieuwe richtingen aan te geven, zonder me als lezer te willen overtuigen, veranderen of ‘fiksen’. Wat uiteindelijk aanstekelijk is aan Nelsons schrijven, zijn niet zozeer de ideeën an sich, maar de manier waarop ze haar lezers meesleept in een wereld van overdenken, argumenteren en refereren. Haar gevoel voor nuance is in die zin geen knee-jerk reactie om alles als relatief te zien. Integendeel: haar obsessieve denken en de vaak paradoxale knopen die niet worden doorgehakt, zijn een teken van een vastberadenheid, een geloof in de kracht van het ontrafelen van complexe thema’s zonder de nood te hebben aan een duidelijke uitkomst. Of met de woorden van Nelson: ‘The question is not whether we are enmeshed, but how we negotiate, suffer, and dance with that enmeshment’. En ja, dergelijke benaderingen tot kritiek getuigen zonder twijfel van een buitengewone zorg voor kritiek.