Een verlangen naar onzichtbaarheid
Door Evelyne Coussens, op Fri Nov 28 2025 09:15:00 GMT+0000Snoezelkamers, tentjes, rustruimtes, de chilly willy-hoek. Op de school van de kinderen van Evelyne Coussens wordt actief geïnvesteerd in onderduiken, in de mogelijkheid tot verdwijnen. Onder beheerste, gecontroleerde omstandigheden, weliswaar. Echt verdwijnen – buiten het oog van de ander vallen – mogen de kinderen niet. Niet op school, niet in de samenleving. En dat terwijl dat verlangen juist wortelt in diezelfde normatieve contexten, die weigeren hen te zien voor wat ze zijn.
1. De tafel
‘Hij zat onder de tafel en gromde als een beest’, zei de juf van het derde leerjaar. ‘Ik heb dat eigenlijk nog nooit zo gezien bij een kind.’ Ze stond naast de tafel in kwestie en keek ons een beetje hulpeloos aan.
Onze kinderen gaan naar een kleine school, in het noorden van Gent, aan de haven. Een bevlogen team draagt er de geest van de freinetpedagogie hoog in het vaandel: kindgericht, met veel aandacht voor kritisch en creatief denken. Met de weinige middelen die er zijn is ook de infrastructuur daarop aangepast. Binnen wordt er zoveel mogelijk met de beperkte ruimtes geschoven om te kunnen differentiëren tussen sterkere en minder sterke leerlingengroepen. Buiten is de ruime speelplaats ingericht met voldoende sportmogelijkheden, groen, een wilgentunnel, een speelberg en de zone voor de loose parts: een verzameling losse speelonderdelen (autobanden, PVC-pijpen, een afgeschreven snowboard, een houten palet enz.) die worden gecontroleerd op veiligheid en daarna gebruikt om steeds nieuwe constructies te bouwen.
Ook op het vlak van welzijn en welbevinden probeert de school met volle engagement tegemoet te komen aan de individuele noden van de kinderen. Zoals op veel scholen is er de laatste jaren veel aandacht voor het risico op overprikkeling en de nood aan rust. Op de speelplaats is gezorgd voor ‘rusthoekjes’, waar kinderen terecht kunnen die even willen ontsnappen aan het gewoel van de groep. De hoekjes zijn gezellig ingericht met comfortabele ligzetels of hangmatten. In vrijwel alle klassen, van kleuter- tot lagere school, zijn er tentjes, snoezelhoekjes en time-outplekken. De juf van de eerste kleuterklas vertelt dat ze een soort tafelkleed heeft dat over de tafel heen ritst waardoor er een tentje ontstaat. De kinderen kunnen zo onder de tafel schuilen – er zit wel een raampje in, dat wel. Je moet het maar bedenken. Maar het was niet dat soort tafel waar mijn zoon onder zat. Het was een banale houten tafel in de gang, het eerste voorwerp waaronder hij beschutting zocht en vond.
Doordat de kinderen niet écht verdwijnen kan de wereld – waarvan de kinderen juist willen dat die eventjes weggaat – evenmin op afstand worden gehouden.
Ik voel alleen maar liefde en respect voor de inspanningen die onze school levert om tegemoet te komen aan de noden van de kinderen om even te verdwijnen. Toch zit er ook iets paradoxaals aan het doelbewust faciliteren van die onzichtbaarheid. Neem het venstertje in dat ingenieuze tafelkleed: de controle van buiten naar binnen blijft, hoe discreet ook. Altijd staat daarbuiten een volwassene op wacht, die de begeerde verdwijning monitort in ruimte en in tijd. Het venstertje is het spionnetje in de deur, dat in instellingen en gevangenissen dienst doet voor de blik naar buiten én naar binnen. Doordat de kinderen niet écht verdwijnen, kan de wereld – waarvan de kinderen juist willen dat die eventjes weggaat – evenmin op afstand worden gehouden.
2. De brandtrap
‘De transparante samenleving is een hel van het gelijke.’
– Byung-Chul Han, De transparante samenleving, 2012
Mijn zoon zit nooit in de aan hem toegewezen rusthoeken of -tentjes. Kinderen maak je niets wijs. De geïnstitutionaliseerde plekken om te verdwijnen vertegenwoordigen een schijnvrijheid waar hij zo doorheen prikt – geef hem maar de lege ruimte onder de brandtrap, de brievenbus (ja, die is groot genoeg), een lege kast of een plek die nog moet worden ontdekt. Plekken waar hij écht ongezien is, en dat betekent: zichzelf kan zijn. Want er zit een tweede paradoxale kwestie aan het antwoord dat scholen bieden op de wens van kinderen om niet gezien te worden. Dat is dat ze natuurlijk juist wél gezien willen worden – voor wie ze zijn, hoe anders of afwijkend van de ‘norm’ dat dan ook is. Hun verdwijnen getuigt alleen maar van de onmogelijkheid daarvan. De Zuid-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han legt in De transparante samenleving (2012) expliciet de link tussen de (door overheid én markt aangestuurde) eis tot zichtbaarheid (fysieke maar ook digitale transparantie) en de door beide partijen evenzeer gewenste frictieloosheid. Want het tentje, de snoezelhoek en de chill-out room fungeren niet alleen als beschutte plek voor de kinderen – een plek waar het in de eerste plaats gaat om hun veiligheid en comfort. Evengoed dienen ze de gemeenschap, die dankzij hun tijdelijke verdwijning afgeschermd wordt van hun ongewenste, afwijkende gedrag. De frictie die hun gedrag veroorzaakt wordt weggehaald uit de openbaarheid, zodat de gemeenschap er niet mee moet dealen. Dat is wat onze zoon haarscherp aanvoelt: op de geïnstitutionaliseerde ‘rustplekken’ worden ook de anderen beschermd, niet enkel hij.
Dat is wat onze zoon haarscherp aanvoelt: op de geïnstitutionaliseerde ‘rustplekken’ worden vooral de anderen beschermd, niet hij.
Byung-Chul Han noemt dit de hang naar ‘gelijkschakeling’: het controleerbaar en beheersbaar maken van openbare ruimtes (de speelplaats evengoed als het internet) staat in het teken van het nivelleren of effenen van die ruimtes. Alles wat verstorend, onaangepast of anders is, moet eruit verdwijnen. Alleen zo kan het kapitalisme ongehinderd stromen. Het zichtbaar maken en houden van (het gedrag van) burgers wordt ingezet als dwangmiddel om hen te temmen en hen zo in te schrijven in de grote neoliberale keten van produceren en consumeren. Brave kinderen, brave burgers, brave werkkrachten, brave consumenten. Ook buiten het schoolsysteem om laat die druk zich voelen in de installatie van een ontzaglijke hoeveelheid digitale technologieën – van camera’s tot deurbellen die fungeren als straatspion – die niet louter documenterend zijn, maar ook sturen: net omdat je weet dat je bekeken wordt, ga je je conformeren aan de norm van wat wenselijk gedrag is.
Onder de ijzeren brandtrap heeft onze zoon, samen met wat vrienden, een ondoordringbaar kamp gebouwd met paletten, een plastic ton en allerlei andere loose parts. Interpreteer het gerust als een barricade. Duidelijker kan een kind niet maken dat het autonome ruimte nodig heeft. En dat is risicovol, ja. ‘Het is te gevaarlijk geworden’, zegt de directeur op de dag dat het kamp verboden terrein wordt verklaard. Ze heeft gelijk. De constructie is feitelijk wankel, zou kunnen instorten, met gewonden tot gevolg. Er worden in dat kamp subversieve plannen gesmeed voor een kinderrevolutie in de avondstudie – daar moet de directeur stiekem een beetje om gniffelen. Maar er gebeuren wel dingen in dat kamp, er wordt al eens een klap uitgedeeld, de kinderen sleuren tonnen kastanjes binnen maar ook hun turnspullen, brooddozen en drinkflessen. (Voor de duidelijkheid: het is voor een volwassene fysiek onmogelijk gemaakt om erin te kruipen.) Het kamp is, jawel, een vrije zone waar enkel de tijdelijke bewoners de wet stellen.
Dat is niet alleen voor een samenleving, maar ook voor een school onverdraaglijk. Op onze school hangen gelukkig geen camera’s. Maar evengoed ontsnapt zelfs onze school niet aan de maatschappelijke tendens tot doorgedreven controle. En dus worstelen team en directie voortdurend met zichzelf. Ze schipperen tussen laten gebeuren en bijsturen. Tussen het belang van autonomie en vrijheid in spel waarin ze vanuit de zorgzame freinetpedagogie in geloven, en de echo’s van een repressieve samenleving die de schoolmuren onstuitbaar binnendringen.
3. De speelplaats
‘Zou een heel klein beetje oorlog soms niet beter kunnen zijn?’
– Noordkaap, Een heel klein beetje oorlog, 1992
Misschien zouden deze autonome zones overbodig worden als er binnen de gedeelde ruimte (van de stad, van de school) meer ruimte was voor verschil. Meer ruimte voor confrontatie, voor conflict, voor … geweld. Ik besef dat dit raar klinkt in een tijd waarin verschillende regio’s in de wereld worden geteisterd door levensbedreigend oorlogsgeweld. Ik heb het uiteraard niet over dat soort geweld. Ik heb het over het geweld van de hevige expressie, van de onbeheerste emotie – en ja, daar komt soms slag en stoot aan te pas. Oefengeweld, zeg maar.
Als de school de plek is waar kinderen worden voorbereid op het ‘echte’ leven, dan is de speelplaats de oefenplek voor de publieke ruimte. Op de speelplaats ontmoeten de kinderen de ander, gelijkgestemd en minder gelijkgestemd, en ze moeten die ruimte met elkaar delen. Dat gebeurt, net zoals in de wereld daarbuiten, onder toezicht. Alles in deze schoolse arena is gericht op consensus en verzoening. Aan de ‘herstelmuur’ hangen de stappen die je kan volgen om een conflict op te lossen: het probleem benoemen, je emoties peilen, die van de ander proberen in te voelen, herstellen. Niets mis mee. Maar het vraagt van kinderen dat ze nuchtere, rationele, beheerste wezens zijn – en dat zijn ze niet, of toch niet allemaal, en zeker niet altijd.
Het onmogelijk maken van (oefen)geweld leidt ertoe dat kinderen – vooral jongens – blijven zitten met gierende frustraties en niet-geventileerde emoties.
Onze zoon is vaak verwikkeld in fysieke conflicten, waarbij er geslagen en gestampt wordt, of met stokken gezwaaid. Omdat hij bijna altijd degene is die ontploft en als eerste slaat, zit hij nogal vaak op het figuurlijke strafbankje – daarover straks meer. Geweld is nooit aanvaardbaar, geweld is de rode lijn. En wie slaat heeft altijd ongelijk, ook al had het kind dan feitelijk wel gelijk. Tegelijkertijd leidt het onmogelijk maken van (oefen-)geweld ertoe dat kinderen – vooral jongens – blijven zitten met gierende frustraties en niet-geventileerde emoties. Kom bij onze zoon af met de herstelmuur of 'gevoelsthermometer', en hij gaat lopen.
Is er een mogelijkheid om onze kinderen, onze jongens, op een andere, niet-rationaliserende manier met hun gevoelens te laten omgaan? Zonder te vervallen in een nostalgische (en machistische) wet-van-de-sterkste? In het beste geval leidt een klein beetje oorlog tot inzicht (schrikken van de eigen kracht, een klap incasseren, voelen wat het doet om zich fysiek te meten) en niet tot een verlangen naar structurele dominantie. We willen geen Lord of the Flies, zoveel is zeker. Maar wat vroeger ‘jongensgedrag’ werd genoemd (mijn eigen vader, overigens uitgegroeid tot een zeer respectabele burger, kwam volgens mijn oma elke avond met een blauw oog naar huis) wekt vandaag afkeuring en afgrijzen op.
Geen wonder dat de markt een winstgevend gat heeft gezien in dit onvermogen om met agressie om te gaan. Zo kan je tegenwoordig intekenen voor een sessie in een rage room. In een afgesloten loods mag je dan een auto (met daarop bijvoorbeeld het op canvas afgeprinte gezicht van je ex) tot friet meppen met een knuppel. Door zulke bedrijven blijft je woede ongezien, ongehoord,_ heeft niemand er last van_. Maar wat als we de woede nu eens opnieuw zouden gaan beschouwen als een normale, aanvaardbare emotie, ook in de openbare ruimte?
4. De kring
‘Geef de kinderen hun geheimen terug!’
– Frans Van der Aa
De dwang tot openbaarheid beperkt zich niet tot het fysieke. Om ten volle grip te krijgen op het denken en voelen van kinderen (consumenten) dient ook hun innerlijke wereld zichtbaar te worden gemaakt. Er heerst – in gegoede kringen – een uitgebreide therapiecultuur waarin kinderen worden aangemoedigd om te spreken over hun emoties, om die in vraag te stellen, om naar zichzelf te kijken. Waarbij kinderen zich mogen/moeten ‘tonen’. Op sommige scholen vertaalt die cultuur zich bijvoorbeeld in ‘de kring’, het klassikale moment aan het begin van elke schooldag waarop kinderen kunnen ‘inchecken’. Is het een ‘goede morgen’? En waarom wel, of waarom niet?
Het doel van al dat ‘inchecken’ is niet alleen kennis te nemen van gevoelens, maar vooral om die innerlijke frictie daarna zo snel mogelijk glad te strijken.
Ik wil deze praatcultuur absoluut niet belachelijk maken, verre van – ik zit er zelf tot aan mijn nek in, met een waslijst aan zorgverleners in mijn telefoonboek. En het leren benoemen van emoties lijkt me, in het spoor van onze eigen zwijgzame ouders en grootouders, alleen maar een vooruitgang in de pedagogie van het kind. Maar we moeten wel eerlijk blijven. Het doel van al dat inchecken is immers niet alleen kennis te nemen van gevoelens (‘O, jammer dat je boos bent.’) maar ook om die innerlijke frictie snel weer glad te strijken (‘Wat zullen we daaraan doen?’). Theatermaker Frans Van der Aa, die dertig jaar ervaring heeft met kleutervoorstellingen, bepleitte jaren geleden al het ‘recht van het kind op een binnenwereld’. Het voortdurend ‘veruiterlijken’ van wat vanbinnen zit, ontneemt kinderen hun autonomie, aldus Van der Aa. Laat ze toch hun geheimen, en ja, ook hun verdrietjes of hun boosheid. Dat betekent natuurlijk niet dat je een kind dat wezenlijk in de knoop zit in de steek mag laten. Het gaat er wel om kinderen minstens de kans te geven het zelf op te lossen – in contact te komen met die binnenwereld, daarin oplossingen te zoeken, zonder zichzelf voortdurend op de dissectietafel te moeten leggen.
Dat pleidooi voor ‘versluiering’ is niet nieuw. In 1990 schreef dichter en essayist Edouard Glissant (1928-2011) in Poetics of Relation (1990) over ‘opaciteit’ als een fundamenteel recht: ‘Het is niet langer noodzakelijk om de andere te “begrijpen”, dit wil zeggen hem te reduceren tot het model van mijn eigen transparantie, om met deze andere samen te leven of samen te werken. [...] Daarom eis ik voor iedereen het recht op opaciteit op.’ Meer dan twintig jaar vóór Byung-Chul Hans kritiek op ‘gelijkschakeling’ levert Glissant een gelijkaardige analyse van maatschappelijke systemen – vanuit expliciet antikoloniale blik. Glissant groeide op op het Antilliaanse eiland Martinique, onder Frans bestuur, en werd geïnspireerd door belangrijke figuren als Aimé Césaire en Frantz Fanon. Koloniseren we onze kinderen? Het is niet nodig de ander te begrijpen om ermee samen te leven. Ook al blijven sommige kinderen een mysterie, het is aan ons, volwassenen, om dat mysterie te omarmen, in plaats van het weg te steken in een tentje.
5. De stoel
‘de voorstelling speelt in de ontspanningsruimte van een ouderlingentehuis en in de woonkamer annex keuken van soepmarchand Armand Meiresonne / centraal staat een tafel met een te hoge stoel voor Armand en drie te lage stoelen voor Martha, Zulma en Koenraad / achter staat een tafel met een tafelgasvuur waarmee soep wordt opgewarmd.’
– Eric De Volder, decoraanwijzing uit Soep, 1993
In het spel tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid neemt de stoel op school een bijzondere plaats in. Kinderen kunnen er ‘een bank vooruit’ mee schuiven, als ze flink zijn en goed hun best doen. Maar evengoed is het omgekeerde waar, is de stoel een instrument dat hen kleiner maakt door hen te kijk te zetten. Want alle duur aangekochte rusttentjes nog aan toe: hij bestaat nog, de strafstoel (gelukkig niet op onze school). Als een moderne variant van de middeleeuwse schandpaal toont hij de schoolgemeenschap wie zich niet volgens de norm gedraagt en wat onwenselijk gedrag is.
Alle duur aangekochte rusttentjes nog aan toe: hij bestaat nog, de strafstoel.
Theatermaker Eric De Volder (1958-2011) wist heel goed dat een stoel niet onschuldig is. In veel van zijn voorstellingen werd de machtspositie van een personage aangeduid door diens positie aan tafel. Kleinmenselijke personages zaten op belachelijk kleine stoelen, de poten bewust ingekort, het hoofd nauwelijks boven het tafelblad. Dominante figuren, niet zelden de patriarch (of in enkele gevallen: matriarch), kwamen op een stoel als een troon te zitten. Wie wil kijken maar ook bekeken wil worden, wie de aandacht wil trekken voor zijn speech maar tegelijkertijd ook het overzicht bewaren (denk aan de hoge stoel van strandredders), hij verheffe zich op een stoel.
Daarnaast brengt de ene stoel de andere met zich mee. Ik herinner me een conflict, nog in de kleuterklas, waarbij drie jongetjes betrokken waren, en een mes. Enfin, een mesje, een afgebroken stukje van een cuttermes, dat de jongetjes samen in het parkje naast de school hadden opgegraven. Er waren wat schrammen van gekomen, maar de toenmalige directeur classificeerde het incident als ‘zeer ernstig’. De ouders van de jongetjes werden samengeroepen bij de directeur: op de strafstoel. Ik ben zelf steeds een brave leerling geweest – mijn hele schoolcarrière lang ben ik niet één keer ‘bij de directeur’ geroepen. Ik had dus geen enkele ervaring met de vermetelheid der stoelen en hun malicieuze plaatsing. Die dag maakte ik daar kennis mee. De directeur zat aan de ene zijde van de tafel, alleen. De andere ouders, die met kinderen die wel aan de norm voldeden, hadden hun stoelen dicht bij elkaar geplaatst. Ik begreep plots op een fysieke manier hoe er op een zitblad slechts plaats is voor één persoon. Hoe eenzaam een stoel je kan maken. En dat ik er dus alleen voor stond, enfin, voor zat. En dat het niet is omdat je een seat at the table hebt, dat je wordt gehoord.
6. De toiletten
‘Ik trek me terug op het toilet / om ongestoord te kunnen lezen / Ik hou het urenlang bezet / om op mezelf te kunnen wezen’
– Kinderen voor Kinderen 8, 1987
Oh, lof zij het toilet! Laat de surveillancemaatschappij maar surveilleren; wat in het kleinste kamertje gebeurt is één en heilig. Zelfs in De cirkel. In deze dystopische roman van Dave Eggers werkt een internetbedrijf toe naar het ‘transparant maken’ van de hele wereld. Onder het mom van veiligheid, eerlijkheid en democratie worden werknemers, politici en later ook burgers gedwongen 24 uur op 24 zichtbaar en hoorbaar te zijn voor hun volgers en dus onafgebroken te performen. De enige plek waar Mae, een van de werknemers die carrière maakt binnen het bedrijf, zich kan ontkoppelen, is het toilet. Daar kan ze de volle drie minuten aan de blikken van haar miljoenen volgers ontsnappen.
Geen wonder dat precies op het toilet ‘eruit komt’ wat in de openbaarheid moet worden binnengehouden. De volgekrabbelde wanden van openbare toiletten zijn te lezen als de wraakzuchtige berichten van zij die net één keer te vaak getraceerd, tegengehouden en gecontroleerd werden. ‘Kill all the cops’.
Geen wonder dat precies op het toilet ‘eruit komt’ wat in de openbaarheid moet worden binnengehouden.
Ook voor scholen zijn toiletten potentieel problematische zones waar pesten, watergevechten of de eerste experimenten met roken of vapen kunnen plaatsvinden. Op onze school is de beslotenheid van de toilethokjes zo beperkt mogelijk gehouden. De kleutertoiletten hebben geen slot of de klapdeur reikt maar tot ooghoogte zodat toezichthouders er elk moment overheen kunnen kijken. De toiletten voor de lagere school zijn bovenaan en onderaan open, maar bieden net genoeg beschutting om toch het een en ander te proberen.
Bovendien zijn de toiletten niet vrij van enige peer-to-peer pressure – nog zoiets dat de school heeft overgenomen van de samenleving. Herinnert u zich nog hoe tijdens de coronapandemie elke brave burger het vingertje klaar had om een andere burger de les te spellen over het al dan niet strikt genoeg volgen van de coronaregels? Het werd verpakt als 'verantwoordelijkheid nemen' maar het is je reinste Stasi-methodiek: laat de ene burger de andere maar controleren en er desnoods bijlappen. ‘Alsjeblieft volg de regels’ staat er in een aandoenlijk kindergeschrift op een geplastificeerde kindertekening in onze toiletten. ‘Stop Met Spelen in de toileten (wc). Je mag aleen om pipi en kaka te doen.’ Momenteel speelt de school met het idee om de toiletten af te sluiten en de kinderen de sleutel te laten vragen wanneer de nood hoog is. De poetsploeg klaagt over modder in de wasbakken – geen leuke job om zoiets dagelijks op te kuisen, begrijpelijk dat de school naar oplossingen zoekt.
Toch gaat het afsluiten van toiletruimtes voorbij aan de kern van de zaak. De verdwijnzucht zal niet verdwijnen. Hoogstens zal ze zich een weg banen naar steeds andere plekken. Tenminste zolang datgene wat niet mag worden gezien, omdat het te ongemakkelijk is, geen plaats krijgt in het hart van de school en van de samenleving. De Duits-Amerikaanse en marxistische filosoof Herbert Marcuse (1898-1979) schreef in De eendimensionale mens (1964) al over de manier waarop het kapitalistische systeem controle probeert te verkrijgen over lichaam en geest van burgers, waardoor er geen plaats meer is voor irrationaliteit, voor woede over het leven. Maar de woede zoekt een uitweg, de irrationaliteit keert terug, het is een bal die de samenleving vruchteloos onder water probeert te houden. Het antwoord van de (toenmalige) ‘afwijkenden’ (hippies, studenten, wereldverbeteraars enz.) was de Grote Weigering: ze stapten uit het systeem (of dachten dat aanvankelijk te doen). Onze zoon doet vandaag nog steeds mee aan zo’n weigering. Dagelijks zoekt hij een plek om aan de normerende werkelijkheid te ontsnappen. Desnoods op het kleinste kamertje.
Coda
‘We proberen ons nergens mee te bemoeien.
Weg met school.
We zijn tegen gezondheids- en veiligheidsinstructies.
We verwelkomen verantwoordelijkheid.
Er zijn vele oplossingen.’
– Tom Hodgkinson, Het Manifest van de luie ouder, 2010
Deze school, onze school, heeft het beste voor met ons en onze kinderen. Daarvan ben ik ten volle overtuigd en ik ben er ook uitermate dankbaar voor. Ik denk alleen dat ‘de’ school, en niet alleen de onze, zelfs met een pedagogie gericht op kritische zelfstandigheid, onderhevig blijft aan mechanismen die groter zijn dan zijzelf. In haar streven naar zichtbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid van kinderen volgt ze noodgedwongen de grote stuwende krachten in de samenleving. Of dié krachten het beste voorhebben met haar burgers – àl haar burgers – betwijfel ik ten stelligste. Hoe vrij zijn we nog om weerstand te bieden tegen de systemen die ons controleren?
In On Freedom (2021) schrijft Maggie Nelson over vrijheid als de mogelijkheid om ambivalentie te verdragen – in plaats van het wegwissen en vermijden van frictie. Kunnen we, in plaats van kinderen die buiten de norm vallen onzichtbaar te maken, leren om beter met hun ambivalentie om te gaan, zodat ze niet meer hoeven te verdwijnen? Ik hoop het. Voor ons allemaal. Want ik schrijf over onze zoon, maar ik word steeds sterker ook zelf bevangen door de goesting om uit het zicht te verdwijnen. Om te ontsnappen. Om me onzichtbaar, onbereikbaar, onbeschikbaar te maken. Om onder de tafel te gaan zitten, en te grommen als een dier.