Een utopie, een vervallen hotel en een powerpoint

Door Filip Huysegems, op Thu Feb 28 2019 23:00:00 GMT+0000

Welk antwoord geven romanschrijvers op de vraag wat Europa is? Filip Huysegems las drie recente Great European Novels – De hoofdstad van Robert Menasse, Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer en Grote Europese Roman van Koen Peeters. Het leverde een caleidoscopisch – eengemaakt – beeld van Europa op.

Communicating Europe. Onder die vlag vaart een gespreksavond met Jörgen Oosterwaal (Humo en vroeger EU-verslaggever) en Kathleen Van Brempt (Europarlementslid voor sp.a), en ik zit in de zaal. De Europese Unie heeft een communicatieprobleem, zegt moderator Leen D’Haenens, hoe komt het toch dat mensen gaan geeuwen als je over de EU begint? Het publiek is te weinig geïnformeerd, meent Kathleen Van Brempt: ‘Ik zie nauwelijks een Vlaamse journalist, of het moet Rob Heirbaut van de VRT zijn. Of eens iemand van De Tijd, als het onderwerp de zakenwereld aanbelangt.’ ‘Meer Europaberichtgeving, dat is zoals een boekenprogramma op tv,’ zegt Jörgen Oosterwaal. ‘Iedereen wil het, maar als het er is, kijkt niemand ernaar.’

Ondertussen kijk ik naar buiten en droom een vraag bij elkaar, voor straks. ‘Het emotionele deficit van de EU’, zal ik zeggen (emotioneel deficit, wat goed gevonden!), ‘los je niet op door mensen méér te informeren, maar door ze te entertainen. Met fictie. De Europese instellingen hebben een verhaal nodig, letterlijk, met personages met wie je meeleeft of die je haat. Iets zoals The West Wing, vroeger op tv. Alleen dan kweek je emoties bij zoiets abstracts als de EU. Denken jullie ook niet?’ Dat ga ik dus zeggen. Ik feliciteer mezelf met deze als vraag vermomde interventie.

Het emotionele deficit van de EU los je niet op door mensen méér te informeren, maar door ze te entertainen. Met fictie.

Het vragenkwartier breekt aan. Vingers gaan omhoog, maar de moderator kiest niet de mijne. Er volgen tussenkomsten die ik me niet wil herinneren. Ja, ik onthoud dat er een belangrijke rol is weggelegd voor het onderwijs.

De moraal van de geschiedenis

Maar kijk eens aan, sindsdien is de EU tot leven gebracht in de roman De hoofdstad (Die Hauptstadt, 2017), van de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse. Prima boek, vermakelijk, stijlvast, rijk aan ideeën. En rijk aan personages: in de versie van Theater Neumarkt in Zürich wisselde elke acteur tussen een rol of drie.

Wat het verhaal op gang trekt, is daarentegen in twee woorden te vatten: communicating Europe. De Europese Commissie wil een sympathieker imago, en de ambitieuze Fenia Xenopoulou op het departement Cultuur (de DG EAC dir C) neemt de opdracht met beide handen aan. Zo hoopt ze goede punten te scoren, om eindelijk weggepromoveerd te geraken uit de vergeetput die haar afdeling is.

Een van haar ondergeschikten, Martin Susman, komt met het plan voor een festiviteit met als gast een overlever van Auschwitz. ‘De eensgezindheid dat een dergelijke misdaad zich nooit meer mag herhalen, heeft het project van de eenmaking van Europa pas mogelijk gemaakt. Nooit meer – dat is Europa! Wij zijn de moraal van de geschiedenis!’

Maar de overlevenden worden schaars. Zullen Fenia’s medewerkers er tijdig achter komen dat hun ideale kandidaat om zo te zeggen onder hun neus woont? In Evere namelijk, waar David De Vriend, overlever van het vernietigingskamp, eenzaam en vergeten in een bejaardentehuis de dagen aftelt. Tussen die twee ankerpunten ontspint zich een wirwar van verhaallijnen, die op de ene of andere manier verknoopt zijn met de Europese gedachte.

De hoofdstad van Robert Menasse

De hoofdstad is niet de allereerste roman met de Europese instellingen als grondstof voor fictie. Er was al Schleifchenspiel (2008) van Jean Moose, vermoedelijk een pseudoniem, duidelijk een insider. Maar dat bleef vooral een kantoorkomedie, en als je vergelijkt, niet half zo goed als De hoofdstad. Ik heb ’m dan ook maar half uitgelezen. Nee, Menasse heeft grondig zijn best gedaan om de Europese ambtenarij armen en benen te geven. Om zich in te werken in het EU-milieu heeft hij zelfs enkele jaren met tussenpozen in Brussel gewoond.

En met tussenpozen hebben we samen op café gezeten. De eerste Oostenrijkse Heuriger dronk ik met hem in Wenen rond de eeuwwende, jaren later volgden de Mort Subites in Brussel. Menasse is een geval apart. Terwijl tal van intellectuelen, in het kielzog van de publieke opinie, sakkeren op de monsterlijke Brusselse instellingen (typevoorbeeld: Sanftes Monster Brüssel oder die Entmündigung Europas van H.M. Enzensberger), is hij altijd een vurig voorvechter van de Unie geweest.

Leve de bureaucratie

Bij een van onze drankgelagen nam ook ik het onvermijdelijke ‘democratisch deficit van de EU’ in de mond. Menasse: ‘Natuurlijk is de EU een eliteproject! Alle grootse politieke hervormingen zijn uitgedacht door mensen die vooroplopen.’ Maar wat met de regeldriftige Europese ambtenarij? Menasse: ‘Wat is er mis met een efficiënte, jozefinische bureaucratie?’ (u weet wel, lezer, Jozef II, Habsburgse verlichte monarch, a.k.a. de keizer-koster, devies: ‘Alles voor het volk – niets door het volk’.)

Allemaal toogpraat, en niet bedoeld om in druk te verschijnen, maar Menasses politicologische geschriften liggen in dezelfde lijn: Der Europäische Landbote en Kritik der europäischen Vernunft en Heimat ist die schönste Utopie. Je zorgen maken over de democratie is niet aan de orde, vindt hij, die wordt nog altijd uitgeleefd in het Europarlement en de regionale autonomie. De postnationale staatsinrichting is hét grote cadeau van Europa aan de mensheid. En zijn beambten kunnen voorbeeld staan voor ons allen: meertalig, bekwaam, plichtsbewust en bevrijd van de irrationaliteiten van de natiestaat.

Als Menasse zo hoog oploopt met de EU en haar Commissie, is het dan niet raar dat hij in De hoofdstad zoveel carrièrejagers en opportunisten laat rondlopen?

Als Menasse zo hoog oploopt met de EU en haar Commissie, is het dan niet raar dat hij in De hoofdstad zoveel carrièrejagers en opportunisten laat rondlopen? Je kunt het zo zien: de satirische toon van de roman is als een contrapunt bij de gloeiende ernst van zijn politieke traktaten. Alsof hij wil beklemtonen: het blijft allemaal mensenwerk.

Of misschien wil hij aangeven dat al die DG’s en hun personeel, zo begaan met hun besognes, neigen hun missie te vergeten. Brandt het vuur van de visie er nog? Misschien overweegt Martin Susman daarom op de viering die hij plant, vertegenwoordigers van de allereerste Commissies het woord te geven.

Bij navraag blijken die ‘dement, dood of niet meer in staat te reizen’. Waarop Susman een grotesk visioen krijgt. ‘Hij zag het voor zich als een film: de optocht van de doden, op een groot doek, ze marcheerden als in een betoging door alle stegen en straten naar het Berlaymontgebouw, een demonstratie van de (...) oprichters van het Europese eenwordingsproject.’

Europa als vervallen villawijk

Wat is Europa? Robert Menasse zegt: een prachtig politiek project, belichaamd door de EU. Heel anders luidt het antwoord op die vraag in Grand Hotel Europa, de nieuwste roman van Ilja Leonard Pfeijffer: Europa is een teveel aan verleden.

Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer

In recensies en gesprekken met de auteur gaat het vooral over het ontsporende massatoerisme dat in de roman op de hak wordt genomen. De bermudadragers, de zonnebrillenmeute, de ijsjeslikkers kunnen zo goedkoop overal heen, dat ze het verpesten voor Ons Soort Mensen, de echte Europareizigers. Behalve dat je mij nooit zult horen meehuilen in een tirade tegen toerisme (wie tegen toerisme is, moet om te beginnen zelf maar thuis blijven, be the change you want to see), is dat niet het interessantste leesspoor van de roman.

De basso continuo in Grand Hotel Europa is veel verontrustender, en zet al in bij de openingsscène. De hoofdpersoon, schrijver en een versie van Pfeijffer zelf, arriveert in een hotel dat kraakt van de vergane glorie, en zo symbool staat voor het continent waarnaar het genoemd is. De schrijver komt er rouwen over de stukgelopen relatie met de Italiaanse Clio – tevens de naam van de muze der geschiedschrijving –, en rakelt de Europese reizen op die hij in die periode maakte. Van de toekomst verwacht hij weinig meer dan te teren op het verleden. En hij vreest dat het met Europa net zo is.

Nu wij niet meer ‘met wapens en dukaten’ de rest van de wereld kunnen dwingen naar ons te luisteren, is Europa irrelevant geworden, ‘een oud en moe geworden continent, dat als een bejaarde voor zich uit staart’, gevangen in zijn eigen herinneringen. Zo, dat hakt erin.

Erger nog, wij, Europeanen, leven te midden van zoveel concrete sporen van de geschiedenis ‘dat we zijn gaan denken dat ons verleden de kern is van onze identiteit.’ Tom Lanoye raakte dat ook al aan in Fort Europa (2005), waarin hij stemmen laat jammeren over wat ze zullen missen mocht het stokoude continent verdwijnen. De kathedralen. De boeken van Schopenhauer. Parmaham.

Als Europa zijn wereldgezag en zijn punch kwijt is, redeneert Pfeijffer, kan het gelukkig nog altijd een openluchtmuseum voor de rest van de wereld zijn.

Terug naar Pfeijffers hotel: ‘Onze allesoverheersende fixatie op het verleden kennen ze niet in Amerika, Afrika, Azië en Australië. (...) Zelfs een land als China, dat toch op een rijk verleden kan bogen, gaat niet met zijn historie te koop lopen. Hun idee van een vitaal land is een land dat de toekomst omarmt. Wolkenkrabbers willen ze zien. Ze gooien hele historische stadswijken tegen de vlakte in naam van de vooruitgang. En geef ze eens ongelijk. Als je er goed over nadenkt, is dat normaal. De toekomst heeft de toekomst, niet het verleden.’

Als Europa zijn wereldgezag en zijn punch kwijt is, redeneert Pfeijffer, kan het gelukkig nog altijd een openluchtmuseum voor de rest van de wereld zijn. Italië en Griekenland, ooit de kribben van de Europese beschaving, draaien ‘zo goed als volledig op de exploitatie van hun vroegere belang’. Deden ze dat niet, ze zouden ‘vervallen tot derdewereldlanden’.

En dan hebben we het nog niet gehad over de akeligere variant van die neiging om te zwelgen in vroeger. In de Balkan rakelen ze dorpsruzies op uit de middeleeuwen als het moet. Pfeijffer gaat naar Skopje, Macedonië (zelfs over die naam wordt gebakkeleid in naam van Alexander De Grote, al 24 eeuwen dood), en ervaart hoe het land zich krampachtig profileert op zijn roemruchte historie. ‘Er is zoveel verleden in Europa dat er geen plek meer is voor toekomst.’

Venetië droogleggen

Toch gloort er een lichtpunt. Bij een wandeling in Venetië langs een woedende manifestatie tegen vluchtelingen, vraagt de verteller zich af of immigranten uit Afrika niet de oplossing zijn. Zij zouden de oude, ontvolkte, dode stad van warm, nieuw bloed voorzien. ‘Met een flinke Afrikaanse bevolkingsgroep zou er behoefte ontstaan aan bakkers, groenteboeren en winkels. Ze zouden het geluid van zagen, naaimachines en hamerslagen terugbrengen in de stille stegen.’ Met jeugdige, sterke, veerkrachtige immigranten zou Venetië terug een echte stad kunnen worden in plaats van een toeristisch reservaat.

Ah, de kwestie van de migratie, het moest ervan komen als het over Europa gaat. In 2002, het jaar dat de euro werd ingevoerd, maakte ik een Grand Tour door Europa langs tien auteurs, die elk in hun land bekend stonden om hun maatschappelijk betrokken romans. Ik wou met eigen oren horen waarover onze monetair geïntegreerde buren literatuur maakten.

In Parijs nodigde ik mezelf uit bij Calixthe Beyala, van Kameroense afkomst. Zij verwierf faam met romans die zowel in Afrika als in Frankrijk spelen. ‘Het Frans is niet langer de taal van Baudelaire’, zei ze stellig. ‘Het wordt méér gesproken buiten Frankrijk. Het Frans behoort vandaag veeleer toe aan mij, en aan schrijvers als Ben Jelloun (uit Marokko) en Patrick Chamoiseau (van de Franse Antillen, FH). Daardoor zal het Frans als taal veranderen.’

In dezelfde lijn zag ze de Franse samenleving veranderen. Integreren vond ze een dubieus eenrichtingsbegrip. ‘De blanken zullen zich ook aan ons moeten aanpassen.’ En ze bezwoer mij om mijn Afrikaanse kant te koesteren (die heb ik van mijn moeder), want ‘vous ne serez jamais belge’, wat ik nogal aanmatigend vond, om zo voor mij te spreken. Maar haar lapidaire uitspraken worden stilaan een sociologische realiteit. Wie weet zal Soumission van Houellebecq de Grote Europese roman blijken te zijn (in ’t kort: de eerste islamitische president regeert en de samenleving verandert).

En misschien zullen de Latere Europeanen ooit beslissen Venetië droog te leggen, de kanalen laten volstorten met beton en mooie, moderne lanen aanleggen. Een verdedigbaar idee, eigenlijk. Hoe is de stad anders te redden van de verdrinkingsdood? Met nostalgie?

Het zijn harde noten die Pfeijffer te kraken geeft: Europa is de vervallen villawijk van de wereld, één grote lieu de mémoire in avondschemering, en de redding zal uit andere windstreken moeten komen.

Europa als vrij verkeer

‘Ik wil een boek schrijven als een Great American Novel, vermomd als Grote Europese Roman. (…) Groots en episch moet die de geschiedenis van de Europese mensheid samenvatten, maar dan vanuit het kleine perspectief van mensen die werken of leven in Brussel.’ Zo begint Grote Europese Roman van Koen Peeters (2008).

Grote Europese Roman van Koen Peeters

Stilistisch toveren Menasse en Pfeijffer meer spektakel uit hun hoed dan Koen Peeters, maar daar staat tegenover dat zijn Grote Europese Roman sterk is in zijn fenomenologie. Daarmee bedoel ik: hij laat Europa verschijnen zoals het zich voordoet-aan-het-menselijke-Dasein.

In voorliggend geval is dat aan Robin, jeune premier in een Brussels bedrijf dat aan marketing, en in het bijzonder aan relatiegeschenken doet. Zijn baas ziet de oprukkende internationale concurrentie met lede ogen aan. Hij stuurt Robin eropuit om in alle Europese landen poolshoogte te nemen van de jongste trends.

Het is geen toeval dat op eurobiljetten zo vaak bruggen staan.

Het reizen vormt de motor van het verhaal. Terecht, want het is op die manier dat Europa voor mensen als u en ik vorm krijgt: door ons er letterlijk in te verplaatsen. Met de Flixbus, de Europabus, de Thalys, de Eurostar, met té goedkope vliegtuigtickets, met de Honda Pan-European over de Autobahn. Naar zakenmeetings, Erasmusuniversiteiten, toeristische bestemmingen, familie of vrienden. De EU sponsort infrastructuur die zulke verplaatsingen versoepelt – het is geen toeval dat op eurobiljetten zo vaak bruggen staan.

Reizen gaat almaar sneller en snelheid doet afstanden krimpen. ’s Voormiddags een rendez-vous op de Champs Elysées en ’s avonds zit je in een Weens café, zo rijmt een oud Europees lied (Trans Europe Express, Kraftwerk). Vandaag is dat meer werkelijkheid dan ooit. Steden liggen dichterbij in de tijdruimte, en daardoor worden ze bereikbaarder. En minder exotisch.

Robin bemerkt hoe weinig er verandert als hij de zoveelste Europese landsgrens passeert. Overal waar hij komt, kan hij probleemloos zijn verhaal doen in het jargon van Powerpointpresentaties.

De grote gelijkschakeling

De eenmaking van Europa wordt hij vooral gewaar in de non-lieus, zoals de Franse socioloog Marc Augé ze doopte: de luchthavens, stations, shoppingcentra, businesshotels. Die uniformiteit zie je overigens ook in de historische stadscentra. Ik heb er nogal wat gezien toen ik voor de Europese afdeling van een grote multinational werkte: in mijn geheugen schuiven al die bestemmingen ineen tot één grote vloeistofdia van kerken, pleinen, classicistische tempels (meestal banken of museums), met bomen afgeboorde lanen en kringelende, winkelende wandelstraten...

Om nog te zwijgen van de perifere zones waar de hangars, havens, hubs en corporate hoofdkwartieren liggen. Als Robin een nacht in een hotel bij het vliegveld doorbrengt, rijdt hij met de bus door zo’n gebied. Onderweg ziet hij bedrijven die overal hadden kunnen staan: ‘SAS, Hertz, Lindes, Samsung, Ohlins, Scania...’ Die non-descripte gebieden, vaak geprangd tussen afritten, zijn economisch belangrijker dan wat zich binnen de stadswallen afspeelt. Daar ook vind je de nieuwe Europeanen van Calixthe Beyala, in gele hesjes, achter het stuur van kranen en vorklifttrucks. Dààr gebeurt de economie van de EU, niet in zijn kathedralen en parken.

We reizen makkelijker en sneller dan ooit door Europa en betalen met dezelfde munt, maar brengt dat ons, Europeanen, dichter bij elkaar?

Het herinnert eraan dat het vrije verkeer van ons, Europeanen, de pendant is van het vrij verkeer van goederen en kapitalen. Als Robin op het zoveelste congres aanschuift, verzucht hij: ‘Dit soort bijeenkomsten zijn als luchthavens, kantoren, winkelstraten; er zijn bijna geen verschillen tussen de aanwezigen. We zijn zo gelijkmoedig, gelijksoortig, we zijn leeg en generiek. Toch beginnen we de ochtendsessie met personality marketing.’

En zo raken we aan de kern van de Grote Europese Roman. We reizen makkelijker en sneller dan ooit door Europa en betalen met dezelfde munt, maar brengt dat ons, Europeanen, dichter bij elkaar?

Echte mensen

Robin doet alleszins zijn best. Waar hij ook komt, hij spreekt altijd wel iemand aan. ‘Ons seminar begint met een lunch. Ik ken er niemand, maar ik praat met iedereen.’ Maar ook al zijn de sociale contacten talloos, voor echte emoties is er geen plaats.
‘Saskia, of Sara, of Sandra kust me vluchtig op de wang, ze zegt ‘ciao’ en zet haar zonnebril op. Ze vlucht weg in de nacht. Het is vrijdagavond elf uur.’ Kortom, korte vluchten, korte verblijven, korte, vluchtige contacten. ‘Twee dagen later ben je elkaar vergeten, tenzij je het noteert.’

Ziedaar de eenmaking van Europa – een bleek afkooksel van het romantische Alle Menschen werden Brüder.

Lukas Verstraete

Maar toch. Robin heeft me de ogen geopend. Die doodlopende contacten mogen hem dan al frustreren, hij doét het toch maar. Net zoals de schrijver in Grand Hotel Europa nooit schroom heeft om mensen aan te spreken op zijn Europareizen, en voorbij dode stenen en oude verf kijkt. En als ik door de Luxemburgstraat loop, in het Brusselse Europakwartier, voorbij de horeca vol gekwebbel van jongens in correcte strakke pakken en de dames in kantoorblouses, denk ik wel: puh, eliteproject EU, maar zie ik ook een staaltje communicerend Europa – communicating Europe.

Als het Europees gevoel ergens ontstaat, zal het zijn in de – mijn, jouw, onze – omgang met echte mensen. Uitsluitend de politieke en economische berichtgeving volgen is heus niet genoeg. En ook niet nog eens een kunstroute lopen in de zoveelste lidstaatstad. Het volstaat evenmin om fictie tot je te nemen, zoals ik dacht. Tenzij je romans als deze ziet als een appèl, stapstenen naar het besef dat je zélf een handreiking moet doen.

Coda

Een gelijkaardig geluid hoorde ik in een voordracht van Koen Peeters in maart 2018. Zijn Grote Europese Roman verscheen in 2008, en De Warande in Turnhout vroeg hem een Grote Europese Toespraak te houden als update, tien jaar later.

Komen de Europeanen nader tot elkaar? Europa moeten we zelf maken, was de teneur. In het boek maakt Robin gewag van ‘de plotseling opduikende diepzinnigheid in oppervlakkige gesprekken met iemand die je amper kent’.

Koen Peeters raadde zijn publiek aan om eens te praten met een inwoner van elk Europees land. ‘Een Let, een Ier, een Pool, een Spanjaard, enzovoort. In Brussel vindt u ze allemaal.’ Een goed gesprek, ging hij verder, is er eentje dat zacht schramt. Het laat een klein pijntje na, maar is toch niet onaangenaam. En aan onbekenden vertel je sneller iets vertrouwelijks.

Waarover kan het zoal gaan, met zo’n onbekende Europeaan?

Koen Peeters: ‘Misschien over de geschiedenissen, de zwakheden, de zwarte bladzijden van ieders land.
Zoals:
Wanneer huilde uw land voor het laatst?
Praat iedereen er nog met iedereen?
Vertel wat uw land ooit gestolen heeft.
Wat is de ergste leugen die uw land ooit vertelde?

‘Laten we dat uitwisselen,’ besloot Koen Peeters. ‘En dan kunnen we, als goede Europese burgers, ons eigen Europa uitvinden.’