Een gesprek tussen pot en pint

Door Martha Balthazar, Jana De Kockere, op Thu Oct 04 2018 09:00:00 GMT+0000

Vier theaterstudenten stappen een café binnen, ze komen net van een voorstelling. De vijfde zit al aan de toog, achter zijn derde pint. Hij is halverwege het stuk weggegaan.

Friedrich: Ik snap niet dat jullie zijn blijven zitten.

Susan: Ik vond het echt fantastisch.

Friedrich: Ik vond het echt verschrikkelijk.

Hannah: Echt een verademing! Het lef ook: zeggen waar het op staat! En dan die eindscène, die acteur die gewoon spijkers met koppen in de toneelvloer slaat terwijl de anderen een manifest scanderen, zo letterlijk dat het ook weer figuurlijk wordt!

Friedrich: Het was zo politiek correct dat ik er extreemrechtse gedachten van kreeg.

Hannah: Wat is dat nu weer voor opmerking?

Friedrich: Als er anderhalf uur lang alleen maar een utopische toekomst wordt voorspeld door een stelletje zelfverklaarde wereldverbeteraars, dan haak ik af.

Theodor: En dan heb je het einde niet eens gezien.

Ze gaan samen aan een tafeltje zitten.

Friedrich: Ik vind dat theatermakers eens moet stoppen met zich voor te doen als halfslachtige politici.

Hannah: Daar gaan we weer. Theater is hoe dan ook politiek. Je kan niet geen idealen in de praktijk brengen. Wat je ook doet, het toont toch wat je belangrijk vindt, wat jouw waarden zijn. Alles is politiek.

Friedrich: Ok, ok, natuurlijk, maar je hoeft die waarden er toch ook niet in te hameren? Het moet toch niet per se pamflettair politiek idealisme worden? De functie van theater in de maatschappij is toch vooral verwarring zaaien, vragen opwerpen. Niet schreeuwerig eenduidige manifesten verkondigen. Daarvoor zijn er, wel ja, manifesten.

Hannah: Dat vind ik echt te gemakkelijk, ‘verwarring zaaien’. Dan hoef je nooit een standpunt in te nemen.

Susan komt aangelopen met vijf pinten.

Karl: Rustig jongens, rustig.

Susan: Waarover hebben jullie het?

Friedrich (staat op en loopt naar de bar): Over de tenenkrullende pretentie van theatermakers van tegenwoordig om de wereld te verbeteren.

Hannah (roept hem achterna): Nee, over de naïeve illusie van sommigen dat ze zich kunnen onttrekken aan de maatschappij omdat ze ‘kunstenaar’ zijn.

Theodor: Het is misschien inderdaad wel zorgwekkend dat wij ons geen kunstenaarsschap meer kunnen voorstellen dat niet-politiek is, denk je niet, Hannah?

Hannah: Oh nee, dit gesprek hoeven we toch echt niet meer te voeren.

Friedrich: Nee serieus, het is natuurlijk wel allemaal waar en goed enzovoort wat ze net deden in de voorstelling, maar het is artistiek niet te harden. Te veel goedheid en waarheid op scène leidt tot sentimentele kitsch of politieke propaganda. Of beide! En dan krijg ik zin om een keiharde extreemrechtse voorstelling te maken.

Karl: Ha, ik kan me niet eens inbeelden hoe dat eruit zou zien.

Theodor: En is dat geen probleem? Dat we dat niet kunnen?

Karl: Ik zou meteen denken dat het ironisch is.

Susan: Maar misschien is het dat ook wel, dan. Want jij zou dus een extreemrechtse voorstelling maken niet omdat je zelf zo denkt, maar om een tegenpool te bieden aan de dominante linkse pool van de theaterwereld. Toch?

Friedrich: Ik wil vooral niet de zoveelste pastoor zijn die preekt voor eigen kerk. Ik voel me niet graag een schaap in de kudde.

Karl: Het is toch ook interessant hoe die voorstelling bij jou – en niet alleen bij jou – walging opwekt, terwijl ze alleen maar dingen verkondigt waarmee we het allemaal eens zijn.

Friedrich: Dat ‘allemaal eens zijn’, dat is juist het probleem! Ik heb veel meer nood aan een voorstelling die mij in de war brengt, mij doet twijfelen aan mijn overtuigingen.

Theodor: Een voorstelling met een sappige saus ambiguïteit, op een bedje van ironie.

Friedrich: Ik krijg al honger!

Theodor: Het probleem van die volmaakte consensus binnen de theaterwereld is dat écht politiek theater onmogelijk is geworden. Dus Friedrich, ook wat jij voorstelt – woord en wederwoord, stem en tegenstem – dat kunnen we hooguit nog als ritueel brengen, maar écht politiek is het niet meer. Iedereen heeft op voorhand al gekozen.

Hannah: Wat bedoel je daar nu weer mee?

Theodor (net iets te luid): We lijden aan een gebrek aan polarisering!

Karl: Euhm, lees jij soms de opiniepagina’s in de kranten?

Theodor: Dat is gewoon het narcisme van het kleinste verschil, meer is het niet: de consensus is zo verpletterend dat we ons storten op het kleinste verschil en daar gaan we dan hartstochtelijk over strijden. Maar au fond zijn we het eens.

Hannah: Daar ben ik het echt hartstochtelijk mee oneens! Het gaat juist over zodanig grote verschillen dat we er niet meer in slagen een gesprek met elkaar aan te gaan!

Karl: Wie is de ‘we’ hier eigenlijk trouwens waarover we al...

Friedrich (op dreef): En daarom moet je als kunstenaar juist de polen door elkaar halen, ambiguïteit tonen, verwarring scheppen, nuanceren. En niet halfnaakt een linkse utopie bezingen voor een publiek dat het al op voorhand met je eens is.

Susan: Ik weet het niet goed. De kunstenwereld is misschien politiek eerder links, maar de maatschappij is toch gepolariseerder dan ooit? Daarom dat die ene linkse stem van theaterland wel belangrijk zou kunnen zijn, misschien, om een tegenpool te bieden aan de ruk naar rechts in de rest van de wereld. Of ja, dat denk ik gewoon maar.

Hannah: Maar zie, dat is dus het probleem, ‘denk ik gewoon maar’, onze generatie is doordrongen van nuance en twijfel. Op het theater zie je dat toch ook, iedereen dekt zichzelf voortdurend in, ‘ik weet het ook niet hoor’, er wordt voortdurend expliciet onzekerheid getoond. Er is al genoeg ambiguïteit en nuance. Het echte verschil maak je als kunstenaar vandaag door een perspectief voor te stellen, ergens in te geloven, ongenuanceerd, in volle overtuiging, en ja, halfnaakt, als dat werkt!

Hannah slaat met haar vuist op tafel, Friedrichs glas valt om.

Friedrich: Ik hoop dat jij nooit een voorstelling maakt, ik krijg nu al de kriebels.

Susan: Ik moet eerlijk toegeven dat ik bij de voorstelling van daarnet af en toe ook wel afkeer voelde. Esthetisch dan.

Karl: Waarom?

Susan: Ik weet het niet goed. Omdat ze te overtuigd waren, misschien. En te overtuigend. Ik kreeg het gevoel dat ik zelf niet meer mocht nadenken.

Karl: Dat is eigenlijk wel interessant: Je moet het goede denken, maar je mag het niet verkondigen. Je moet politiek bewust zijn, maar je mag alleen politieke voorstellingen maken als je het er niet te dik op legt.

Friedrich: Als je het ambigu houdt!

Theodor: We worden dus enerzijds verweten dat we eeuwig twijfelen, en anderzijds dat we naïef zijn als we te expliciet een duidelijke positie innemen. Probeer het dan maar eens goed te doen...

Karl loopt naar de bar om een nieuw pintje te halen voor Friedrich.

Susan: Volgens mij hangt het af van de plaats waar je spreekt. In bepaalde debatten wordt voortdurend met volle overtuiging een standpunt ingenomen op zo’n manier dat het niet meer in twijfel mag worden getrokken. Daar heerst er een taboe op ambiguïteit en heb ik nood aan een twijfelende, nuancerende stem.

Hannah: In welke debatten?

Susan (twijfelend): In het feminisme, bijvoorbeeld, of in het dekoloniseringsdebat.

Friedrich (werpt een uitdagende blik op Hannah): Hola, voorzichtig met wat je zegt nu!

Susan (springt recht): Maar dat bedoel ik dus! (gaat ongemakkelijk weer zitten, gluurt even naar Hannah) Of in de alt right-beweging dan, daar spreken ze toch vanuit een positie van absolute zekerheid, alles is er zogezegd ‘geweten’, twijfel wordt er meteen streng afgestraft. Als daar theatermakers onzekerheid zouden performen, dan zou dat wel echt belangrijk kunnen zijn.

Hannah staat op en gaat naar het toilet, de anderen kijken haar even na.

Theodor: Ik blijf erbij: we lijden aan een gebrek aan polarisering.

Friedrich: Nee, aan een gebrek aan twijfel, nuance, ambiguïteit!

Susan: Beide, misschien, ik weet het niet.

Theodor: Wat weet je niet?

Susan: Ik bedoel, men verwijt onze generatie nuance én overdreven radicaliteit. Maar ik denk dus dat ze beide eigenlijk nodig zijn, alleen in andere contexten. Twijfel als strategie tegen het fundamentalisme van de radicale zekerheid en zekerheid tegen de verlamming van radicale twijfel.

Theodor: Dus een links theaterbastion tegenover een rechtse maatschappij?

Friedrich: En een rechtse voorstelling tegenover een links theaterlandschap!

Karl: Een tegenpool bieden om evenwicht te zoeken. Is dat dan niet juist polariseren?

Hannah komt terug aan tafel zitten.

Friedrich: Nee! Want het effect van polarisering is dat de twee polen elkaar verder uiteendrijven. En dat is niet meteen iets om enthousiast over te worden, toch? Ik ben eerder fan van dissensus op het theater, waarbij verschillende stemmen elkaar tegenspreken, waar tegenstellingen worden blootgelegd en de onenigheid wordt omarmd.

Theodor: Maar jouw extreemrechtse voorstelling dan, zal die niet eerder tot polarisering dan tot dissensus leiden?

Friedrich: Goed, ja, maar ik zei zomaar iets hé. Ik wilde jullie gewoon wat uit jullie tent lokken. Alles wat ik zeg is vrijblijvend, ik heb niets te verdedigen.

Karl: Wij ook niet, hoor.

Hannah (springt recht): Jawel! Ik wil wel iets verdedigen! Met mijn leven als het moet! Juist omdat er vandaag nog zo weinig verdedigd wordt!

Karl neemt vlug het glas van Friedrich weg van de tafel.

Susan (voorzichtig): Wel, Friedrich, denk je niet dat jouw ‘uit de tent lokken’ bepaalde stemmen hier aan tafel verder uiteendrijft?

Friedrich: Nee, helemaal niet, het bevordert de dissensus.

Susan: Maar hoe ziet het verschil tussen die twee er dan uit?

Friedrich: Kijk, een theatervoorstelling, of een kunstwerk in het algemeen misschien, kan een plek zijn waar tegenstrijdige stemmen kunnen samenkomen, in gesprek kunnen gaan met elkaar, daar waar dat in de samenleving misschien niet mogelijk is, of in ieder geval niet gebeurt.

Susan: Waar de tegenpolen zich kunnen verzoenen?

Friedrich: Niet verzoenen, maar op een – hoe moet ik het zeggen – gestileerde manier inhoudelijk kunnen botsen.

Susan: ‘Gestileerd’... ‘In toom gehouden’, dus?

Karl: Dialectisch eigenlijk. These, antithese...

Hannah (roept): Ja ja, Karl, maar soms zijn conflicten zo groot dat het onmogelijk is ze zomaar te verzoenen!

Karl (kijkt gegeneerd om zich heen): Rustig, Hannah.

Hannah: Nee! Het onderscheid tussen ‘dissensus’ en ‘polarisering’ en je voorkeur voor dissensus veronderstellen dat het altijd mogelijk is verschillende stemmen op een gelijke manier met elkaar in gesprek te laten treden. Maar vaak zijn tegenstellingen onevenwichtig, wordt één van de polen onderdrukt door de andere. En dan is het veel belangrijker om plaatsen te creëren waar die onderdrukte stem in haar volle kracht aan het woord wordt gelaten.

Susan: Ik denk dat we misschien moeten proberen om...

Friedrich (springt recht, zijn stoel valt op de grond): Maar de theaterruimte zou dus juist een plaats kunnen zijn waar de verschillende stemmen op een evenwichtige manier in gesprek kunnen treden, terwijl dat in de samenleving niet kan. Het theater als reservaat, als utopie! Als ik ergens in moet geloven, dan daarin!

Susan: Het lijkt me nodig om ‘polariseren’ wat te nuanceren, want...

Hannah (bijna wanhopig): Maar de theaterruimte is toch altijd deel van de samenleving! Dat reservaat van jou is toch een complete illusie?

Friedrich (zet zijn stoel met een knal weer recht): Jij bent echt...

Karl (onderbreekt gehaast): Iemand nog een pintje?

Het blijft even stil.

Theodor (leest op zijn smartphone): De natuurkundige definitie van ‘polariseren’ is ‘iets een elektrische lading geven’. Dat klinkt toch wel als een goede eigenschap, eigenlijk.

Friedrich (iet of wat gekalmeerd): Ja, een elektrische lading, dat miste de voorstelling van daarnet wel. Maar juist omdat ze eenstemmig was, dus. Niets saaiers toch dan mensen die het eens zijn?

Susan: Goed, er zat geen meerstemmigheid in de voorstelling, maar ze was wel erg polariserend: we zijn er nu al een uur over aan het discussiëren.

Friedrich (draait met zijn ogen): Dit is dissensus, geen polarisering.

Theodor schiet in de lach.

Susan: Volgens mij, Friedrich, bestaat dat reservaat van jou, die utopie, gewoonweg niet. Dat jij daarin wil geloven is ook maar een gevolg, denk ik, van jouw vorming, jouw achtergrond. Dat jij nuance, twijfel en meerstemmigheid wil tonen en dat jij dat doet op een plaats waarvan jij denkt dat die neutraal is, dat kan je alleen geloven als je... als je...

Friedrich: Ja, zeg het maar, als ik...?

Susan: Als je een hoogopgeleide witte Europese man bent. Voilà, ik heb het gezegd.

Hannah: Precies. Die zogezegde neutraliteit kan je alleen ervaren als je zelf een positie hebt in de maatschappij die zich ‘neutraal of ‘normaal’ voelt. Een dominante positie, dus. Voor velen is het wel duidelijk dat het theater juist géén neutrale plaats is van waaruit tegenstemmen evenwichtig met elkaar in gesprek kunnen gaan. Het theater is geen mini-maatschappij, geen spiegel van de werkelijkheid, het is zelf ook onderdeel van...

Friedrich (onderbreekt haar): Goed, goed, dat punt heb je nu wel duidelijk gemaakt. Maar...

Hannah (spottend): Wat, hoor ik dat goed? Geef je mij nu gelijk?

Friedrich: Het is mij niet te doen om ‘gelijk’. Ik zei het net toch al: ik ben het niet per se oneens met je, ik wil gewoon niets zomaar als vanzelfsprekend aannemen. Maar wat ik nog wilde zeggen: goed, er zijn inderdaad bepaalde onevenwichten in de maatschappij en kunstenaars kunnen niet doen alsof ze zich daaraan onttrekken. Maar wat als een sterke onderdrukte stem de onderdrukkende stem nog versterkt?

Susan: Hoe bedoel je?

Friedrich: Als mij bijvoorbeeld een linkse utopie wordt opgedrongen en ik daarom begin te geloven in het neoliberalisme.

Susan: Maar waarom begin je dat dan te geloven?

Hannah (rolt met haar ogen): Omdat Friedrich graag zelf achter de dingen komt...

Friedrich: Nee, omdat het te eenstemmig is. De andere kant komt niet aan het woord.

Theodor: Maar als je die idealistische linkse stem bevraagt door er een rechtse voorstelling op af te sturen, dan polariseer je toch weer?

Friedrich: Nogmaals: ik zei zomaar wat.

__Susan:__Maar je zei het wel. En het had wel effect.

Friedrich: Welk effect?

Theodor: Nou... (Werpt een blik op Hannah, dan op Friedrich, die demonstratief wegkijken van elkaar.)

Karl: Maar stel dat je dat zou doen, dat van die extreemrechtse voorstelling, dan zou volgens jou, Friedrich, de linkse pool mogelijks versterken. En dan is dat weer iets wat we willen, toch?

Friedrich: Ik wil vooral af van dat ‘we willen’. Ik wil niet weten wat ik wil. Ik denk dat we een hoop zouden opschieten als we wat minder zeker zouden willen.

Hannah: Dat is ook iets dat je alleen maar kan zeggen als...

Theodor (onderbreekt): Ik wil nog een pintje. Staat recht. Nog iemand?

Korte stilte.

Allen tegelijk: Ja, graag.