Een afwezige gemeenschap in een afwezig museum?

Door Filip Permentier, op Thu Apr 05 2018 22:00:00 GMT+0000

Het Brusselse WIELS staat bekend als een mooi voorbeeld van hoe je als kunstencentrum of museum tegelijk aan gemeenschapsopbouw kan doen. Maar is die perceptie ook realiteit? Een concrete observatie van één zo’n lokaal sociaal-artistiek project dat WIELS faciliteert, leert veel over de stappen die Belgische musea nog moeten zetten inzake participatie en echte deelname aan het publieke debat.

Musea en kunstencentra worden door de overheid en de publieke opinie steeds luider ter verantwoording geroepen. Wat is hun nut eigenlijk? Verdienen ze hun subsidies wel? In antwoord op zulke vragen zijn bezoekersaantallen een belangrijke parameter geworden om hun economische waarde en houdbaarheid aan te tonen.

De internationale museumliteratuur en -praktijk benadrukt sinds de jaren 2000 een heel andere maatschappelijke bijdrage: de gemeenschapsvormende rol die musea en kunstencentra kunnen spelen in hun directe omgeving. Zo onderzochten Ivo Adriaenssens, Joris Capenberghs en Patrick De Rynck in 1998 de publiekswerking van zeven buitenlandse musea, inzoomend op hun interactie en dynamische relatie met de snel evoluerende samenleving. Een van hun aandachtspunten voor de Belgische musea luidde dat een museum dat geen band smeedt met de lokale gemeenschap en met het publiek, het risico loopt om afgesneden te worden van een gemeenschap die het vroeg of laat toch nodig heeft en waar het minstens gedeeltelijk van leeft.

De meeste Belgische musea zijn er nog steeds niet in geslaagd om een diepgaande relatie op te bouwen met hun lokale gemeenschap.

Hoe zit dat vandaag, twintig jaar later? We moeten vaststellen dat de meeste Belgische musea er nog steeds niet in geslaagd zijn om met hun lokale gemeenschap een diepgaande en dynamische relatie op te bouwen. Nieuwe museologische inzichten vinden te weinig hun weg naar de museumpraktijk en vertalen zich onvoldoende in een collectie- of tentoonstellingsgerichte museumpolitiek.

De oplossing voor die manco schuilt ook niet in de pistes die vele musea momenteel volgen: focussen op engagement, nieuwe vormen van museumbeleving creëren en inspelen op de morele verantwoordelijkheid of de persoonlijke betekenisgeving van bezoekers. Dé sleutel voor een stabiele en duurzame binding met de gemeenschap ligt veeleer in een diepe en verregaande vorm van participatie.

Een interessante casestudie vormt kunstencentrum WIELS. Gelegen in een randwijk in Brussel richt het zich op zijn omringende gemeenschappen met zowel hedendaagse vraagstukken in zijn tentoonstellingspraktijk als een bijzondere aandacht voor de sociaal-artistieke praktijk. Dat maakt van WIELS een geschikte gevalstudie om drempels en hefbomen voor gemeenschapsbinding vanuit musea na te gaan.

Eén kunstencentrum, vele gezichten

WIELS bevindt zich in Laag Vorst aan de rand van een industriezone en een rangeerterrein, buiten het historische centrum van Brussel. Net als in heel wat andere Europese steden werd een post-industriële site (hier: de oude brouwerijgebouwen van Wielemans-Ceuppens) herbestemd om een proces van stadsontwikkeling op gang te brengen.

Toch hadden de stakeholders bij de oprichting van het kunstencentrum in 2008 geen reconversie voor ogen naar het model van het Guggenheimmuseum in Bilbao. Het was niet de bedoeling om vastgoedprijzen de hoogte in te jagen. Er werd net zwaar ingezet om de buurt niet alleen bij het kunstencentrum te betrekken, maar ook om ze via de open architectuur letterlijk en via het museumbeleid figuurlijk binnen te brengen. De directie ging de uitdaging aan om van WIELS een instelling te maken met vele gezichten, voor zowel dilettanten als professionelen, voor zowel kunstliefhebbers en artiesten als gezinnen en buurtbewoners.

WIELS ambieerde een kunstencentrum van internationale allure te worden, dat als hefboom kon dienen om buurtprocessen in gang te zetten.

WIELS ambieerde een kunstencentrum van internationale allure te worden, dat tegelijk als hefboom kon dienen om nieuwe buurtprocessen in gang te zetten. Zijn tot café en ontmoetingsruimte omgebouwde brouwzaal moest een plek worden waar businessmeetings konden plaatsvinden naast informele buurtvergaderingen. Ook de vergaderruimtes in het gebouw stelde men open voor scholen, gemeenschapscentra en sociale organisaties.

Zo zou WIELS functioneren als een toegankelijke ankerplaats voor de buurt, een bijzondere plek waar mensen in een veilige omgeving kunnen samenkomen, zonder exclusieve claim door één gemeenschap. Het museum hanteert voor zichzelf dan ook een onderscheid tussen bezoekers van tentoonstellingen (een breed (inter)nationaal publiek van kunstliefhebbers) en gebruikers van de faciliteiten (meestal op een of andere manier gelieerd aan de lokale gemeenschap).

We zijn nu tien jaar later. Slaagt WIELS erin zijn visie in de praktijk om te zetten? Kan het zich diepgaand connecteren met de buurt?

Diversiteit binnen de diversiteit

De superdiverse context waarin het kunstencentrum zich bevindt, maakt de situatie niet makkelijker. De demografie van Vorst kenmerkt zich door een majority-minority situatie, wat betekent dat de meerderheid uit minderheden bestaat.

Die ‘superdiversiteit’ houdt meer in dan de kwantitatieve verhouding van bevolkingsaantallen, nationaliteiten en etniciteiten. Identiteit gaat breder dan afkomst alleen. Andere variabelen zijn omgeving en omstandigheden, vrienden en sociale relaties, studies, opvoeding, levensbeschouwing, gender en seksuele geaardheid, sociale klasse, talenkennis. Kortom, het gaat om de diversiteit binnen de diversiteit.

WIELS zal een rol moeten spelen in de identiteitsontwikkeling van de buurtbewoners.

Wanneer WIELS zich met zijn superdiverse omgeving wil connecteren, moet het zich niet alleen bewust zijn van de grote socio-economische en demografische complexiteit, maar ook actief anticiperen op die superdiverse realiteit. Concreet wil dit zeggen dat WIELS een rol zal moeten spelen in de identiteitsontwikkeling van de buurtbewoners.

In een superdiverse grootstedelijke context, waar het globale en het lokale onder meer via sociale media voortdurend op elkaar ingrijpen, is onze identiteit fluïde, dynamisch en veelvoudig. Vragen als ‘wie was ik, wie ben ik en wie wil ik worden’ vallen enkel nog te beantwoorden in een voortdurend wordingsproces. Mensen voelen in deze context heel scherp aan dat ze tot verschillende (sub)culturen, gemeenschappen of maatschappelijke groepen behoren.

WIELS doet oprechte institutionele pogingen om op al die uitdagingen in te spelen. Dat valt af te lezen aan zijn afwisseling van tijdelijke tentoonstellingen van vaak kosmopolitische kunstenaars en aan de diverse maatschappelijke problematieken en curatoren die het een plek geeft.

Het afwezige museum

Maar het instituut betwijfelt zelf of dat volstaat om een rol te spelen in het maatschappelijke debat. De tijdelijke tentoonstelling Het afwezige museum (april - augustus 2017) was vanuit dit oogpunt meer dan een terugblik op tien jaar WIELS: het was veeleer een reflectie op zijn toekomstige maatschappelijke taak.

In een van de inleidende essays in de catalogus van Het afwezige museum schrijft Dirk Snauwaert dat het ontwerpen van een collectieve ontmoetingsplek voor de talrijke en heterogene transnationale en transculturele identiteiten een geschikt programma zou zijn voor een toekomstig museum voor hedendaagse kunst in de hoofdstad van Europa. Dat museum bestaat op dit moment niet in Brussel, ook al erkent de publieke opinie dat WIELS die rol op dit moment in zekere zin vervult.

De term ‘museum’ slaat voor Snauwaert op meer dan op de instelling die een vaste collectie kunstwerken bezit.

De term ‘museum’ slaat voor Snauwaert op meer dan op de instelling die een vaste collectie kunstwerken bezit. De term geeft weer wat het publiek van een dergelijke instelling verwacht: het creëren van een ervaring, de presentatie van kunst, het delen van kennis en informatie, een kunstgerelateerde focus op een bepaald onderwerp en de mogelijkheid om te debatteren over visuele cultuur, identiteiten en gevoeligheden aan de hand van tijdelijke tentoonstellingen.

In Snauwaerts woorden lezen we niet alleen een blauwdruk voor een museum voor hedendaagse kunst in Brussel, maar ook het beeld dat het kunstencentrum van zichzelf heeft.

Mijn eigen scriptieonderzoek naar de impact van de tentoonstellingspraktijk en de sociaal-artistieke praktijk legt bloot dat perceptie en realiteit niet altijd overeenstemmen. Een korte analyse van beide praktijken toont aan dat het museum niet alleen afwezig is in het publieke debat, maar dat het publieke debat au fond ook afwezig is in het museum.

Deze afwezigheid heeft veel te maken met hoe de participatie in een museale context georganiseerd wordt.

De grenzen over

Een sprekend voorbeeld is WIELS’ samenwerkingsverband met Lire et Écrire, een Franstalige alfabetiseringsorganisatie die werkt vanuit de kritische pedagogie van Paulo Freire. Aan de hand van kunst en sociaal-artistieke ateliers in WIELS ontwikkelen de participanten niet alleen hun geletterdheid, maar ook hun kritische denkvermogen. Kunst functioneert hier als een vehikel om maatschappelijk relevante vragen uit te drukken en een brug te slaan tussen verschillende (sub)culturen en gemeenschappen.

Met kunst en sociaal-artistieke ateliers ontwikkelen de participanten niet alleen hun geletterdheid, maar ook hun kritische denkvermogen

Mijn observaties van de ateliers, aangevuld met formele en informele interviews met participanten, leren dat zij het zeer belangrijk en verrijkend vinden om in contact te komen met een context die hen vreemd is. Dankzij het project overschrijden ze de sociale, fysieke en mentale grenzen die de stad doorkruisen. Toch blijft die impact erg projectgebonden. Allemaal zeggen de participanten dat ze los van Lire et Écrire of WIELS niet snel in een ander project zullen participeren.

Daarvoor zou een veel intensievere praktijk nodig zijn. Daarvoor moeten de aangeleerde artistieke technieken en bijhorende skills (zoals actief kijken, reflecteren, spreken in het (semi-)openbaar en zich maatschappelijk engageren) minder vrijblijvend aangeboden worden, maar net actiever geïnterioriseerd vanuit welomschreven doelstellingen. Enkel zo kan de aangeboden sociaal-artistieke praktijk zich doorzetten in het leven, zich diepgaand vertakken in de samenleving en de diverse gemeenschappen en (sub)culturen echt bereiken.

Op dit moment functioneert het kunstencentrum WIELS vooral als gastheer voor Lire et Écrire. Op zich is het waardevol dat WIELS deze sociaal-artistieke praktijk faciliteert: zijn infrastructuur, professionele omkadering, aanwezige tentoonstellingspraktijk en kunstgerelateerde context bouwen zeker mee aan de ervaring van de participanten. Niet alleen de kunstobjecten, ook de fysieke en psychologische ruimte spelen een rol in hoe de participanten betekenis geven aan de atelierpraktijk en dus aan het sociaal-artistieke proces.

Anonymous, Le mur, 1968. Courtesy of Lutz Becker, London

Ruis op de verbinding

Alleen leert een kritische lezing van het samenwerkingsverband dat de samenwerking niet op een gedeelde autoriteit berust. Er is geen contact tussen het beleidsniveau van WIELS en het beleidsniveau van Lire et Écrire, waardoor een diepgaande en gedragen langetermijnvisie met concrete doelstellingen en evaluatiemethodes uitblijft. Dat maakt de impact van het project erg moeilijk om te meten, laat staan breed te communiceren. Ook tussen de participanten van Lire et Écrire en de bezoekers van de tentoonstellingen is er geen contact of uitwisseling, waardoor beide beleidspijlers elkaar niet kunnen versterken.

Veelzeggend is het tentoonstellingsmoment waarop het project van Lire et Écrire telkens uitliep. Deze tentoonstelling loopt slechts een paar dagen in een relatief kleine ruimte die enkel via de parking bereikbaar is, afgesneden van de gewone tentoonstellingsruimtes. Een groot deel van de WIELS-entourage en beleidsverantwoordelijken is er niet te zien, waardoor de participanten zich niet ten volle gewaardeerd voelen. Meer valorisatie door bijvoorbeeld de directie zou hun zelfvertrouwen en zelfwaardegevoel een boost kunnen geven.

In plaats van op te treden als faciliterend gastheer zal WIELS moeten inzetten op onder andere co-creatie en co-curatorschap

Die kloof tussen de reguliere tentoonstellingspraktijk en het tentoonstellingsmoment van de participanten kan enkel verkleind worden door een meer diepgaande samenwerking. In plaats van louter op te treden als faciliterend gastheer zal WIELS dan moeten inzetten op co-creatie, gemeenschappelijke content-ontwikkeling, co-curatorschap en een volwaardige integratie van de sociaal-artistieke praktijk in de tentoonstellingspraktijk.

Dat zou ook de emanciperende kracht van kunstobjecten en de kunstcreatie van WIELS zelf beter tot zijn recht doen komen. Het kunstencentrum zou meer connectie krijgen met de lokale gemeenschappen, zou de impact en de waarde van zijn museumpraktijk zien toenemen en niet langer afwezig blijven in het lokale maatschappelijke debat.

Het afwezige publiek

Als oplossing voor die afwezigheid spreekt Dirk Snauwaert over ‘het ontwikkelen van een instrument voor zelfanalyse en zelfkritiek, dat dieper moet kunnen peilen om terugkerende patronen van gemeengoed op te sporen.’ Tentoonstellingen als Het afwezige museum kunnen dan fungeren als tijdelijke en symbolische manifestaties, blauwdrukken voor een open artistiek-intellectuele kritische ruimte waar moeilijke debatten sereen gevoerd kunnen worden.

Dat ook de artistiek directeur van WIELS met deze oplossing heel sterk blijft vertrekken vanuit de eigen tentoonstellingspraktijk, is symptomatisch voor de Belgische museumpolitiek. Als zelfs een goed voorbeeld van een gemeenschapsbetrokken instelling als WIELS er onvoldoende in slaagt om een duurzame en diepgaande participatie met de lokale gemeenschap tot stand te brengen, is dat een teken aan de wand.

Beleidsmatig blijven Belgische musea zeer sterk denken vanuit hun collectie, terwijl net de publieke sfeer hun bestaansreden is.

Beleidsmatig blijven Belgische musea zeer sterk denken vanuit hun collectie, het kunstobject of de eigen tentoonstellingspraktijk, terwijl net de publieke sfeer hun bestaansreden is. Deelnemen aan het maatschappelijke debat kan niet alleen via kunstwerken en tentoonstellingen in de museale ruimte. ‘Publiek’ en ‘debat’ worden in deze context ook al te gemakkelijk gebruikt en met elkaar verbonden, terwijl het aangesproken publiek slechts een heel klein segment vertegenwoordigt van de (superdiverse) maatschappij waarin museale instituten gevestigd zijn.

Daarnaast vindt er de facto geen echt debat plaats. Musea presenteren, evoceren, suggereren of representeren wel maatschappelijke problematieken, maar gaan zelden het debat aan. Simpelweg omdat er geen dialoog tot stand komt tussen het instituut en zijn publiek. Lijfelijk is de participant wel aanwezig, maar in essentie blijft hij de grote afwezige in de tentoonstellingsruimte. Zijn stem wordt niet gehoord, zijn kennis wordt niet benut, zijn betrokkenheid niet gevalideerd. En dat is een pijnlijke vergissing. Want kan uiteindelijk niet alleen het publiek bepalen of iets waardevol is of niet?