Editor's Pick: Gilles Michiels
Door Gilles Michiels, op Thu Apr 28 2022 22:00:00 GMT+0000Wie zijn we en wat houdt ons bezig? In de rubriek Editor's Pick presenteert een redacteur elke twee weken een recent kunstwerk dat hem, haar of hun heeft beroerd. Deze week: Gilles Michiels bespreekt de film C'mon C'mon. (Spoiler alert!)
Intelligente films zijn er in overvloed. Maar er zijn weinig films die je in de eerste plaats emotioneel intelligent zou noemen. C’mon C’mon van Mike Mills (2021) is er een bij uitstek.
Dat komt onder meer tot uitdrukking in een terugkerend rollenspel dat ik geweldig fascinerend vind. Daarin doet de negenjarige Jesse – vertolkt door ontdekking Woody Norman – alsof hij een geadopteerd kind is. Telkens weer zet hij zijn moeder Viv (Gaby Hoffmann) aan om het spel mee te spelen. De hardnekkige fantasie van Jesse krijgt Viv niet uit zijn hoofd gepraat, tegen wil en dank speelt ze het elke keer mee en doen ze samen alsof hij geadopteerd is.
Een mogelijke verklaring voor dat spel krijg je later in deze zwart-witfilm, als Jesse blijkt vernomen te hebben dat zijn moeder een abortus overwoog. Krijgt die onbespreekbare traumatische ervaring nu een uitweg in de fictie? Is het Jesses ritueel om te rouwen over de mogelijkheid dat hij ook niet haar zoon had kunnen zijn?
De onvoorspelbare Jesse maakt van Johnny’s nobele professionele project een persoonlijke uitdaging.
Het interessante is dat niemand dat echt lijkt te begrijpen. Als Viv tijdelijk vertrekt om Jesses bipolaire vader (die gescheiden leeft) te ondersteunen, moet haar broer Johnny (Joaquin Phoenix) op het kind passen. De kijker leert Johnny kennen als een journalist die voor een audioproject kinderen peilt naar hun wereldvisie en toekomstdromen. Ze antwoorden ontwapenend, over hun verlangen naar respect, over ouders die niet met elkaar spreken, wegvluchten van hun levens en kinderen niet toelaten om hun eigen ongewenste of conflicterende emoties te beleven.
Ook Johnny zucht als hij kennismaakt met het ‘weeskind’, aangezien Jesse tijdens de afwezigheid van Viv zijn oom ertoe aanzet om ook het rollenspel te spelen. Maar de onvoorspelbare Jesse doet meer dan dat: hij maakt van Johnny’s nobele professionele project plots een persoonlijke uitdaging. Johnny moet actief deelnemen aan de wereld van het kind. En krijgt nu zelf de microfoon onder zijn neus geschoven. Maar nieuwsgierige vragen over zijn ex of de band met zijn zus scheept hij af met vage antwoorden. Waarop Jesse inpikt: ‘Do you trouble expressing your emotions?’
Op dat punt denk je de film gemakkelijk te kunnen doorzien: Onbevangen kind versus gefrustreerde volwassene; Kwetsbaarheid versus vluchtgedrag; De bijzondere band die zich tussen oom en neef zal ontwikkelen – te meer omdat Jesses moeder langer wegblijft en Johnny zijn neefje noodgedwongen meeneemt op professionele trips; En uiteindelijk de catharsis, ergens along the way.
Hoewel het bovenstaande óók klopt, wordt het toch nooit zo simpel. Mills heeft met C’mon C’mon een film gemaakt over overdracht. Dat begrip kun je hier op minstens twee manieren invullen. Het is wat de ene generatie doorgeeft aan de andere (‘opvoeding’) – een doorgaans verticale beweging. Maar het is evengoed het overbrengen van gevoelens en betekenissen (‘communicatie’) – meestal horizontaal.
Als opvoeden in C’mon C’mon nooit belerend wordt, dan komt dat omdat Mills het tekent als een rollenspel, als een gezamenlijke zoektocht naar spelregels.
De relatie tussen een oom en een neefje is namelijk noch die van ouder en kind, noch die van vrienden. Johnny en Jesse moeten zich dus een weg zoeken ergens tussenin. Als Johnny leert hoe je moet opvoeden, leest hij dus luidop de instructies voor (zoals een onbeholpen vader tegen een lotgenoot) én brengt hij ze in de praktijk (zijn opvoedkundige taak). En Jesse, die ziet iemand die stuntelig de tips van zijn moeder toepast én iemand die hij maar beter gehoorzaamt.
Als opvoeden in C’mon C’mon nooit belerend wordt, of kwetsbaarheid nooit gecamoufleerd wordt als autoritair volwassendom, dan komt dat omdat Mills ze tekent als een rollenspel, als een gezamenlijke zoektocht naar spelregels.
Aan het eind vat één scène het fantastisch samen. Als moeder Viv belt dat ze terug naar huis komt, en dat Jesses periode met zijn oom erop zit, rent hij misnoegd een bosje in.
I’m fine!, snauwt hij Johnny toe.
Die echoot: I’m not fine!
I’m fine!
I’m not fine!
Niet wát zijn oom roept zal het verschil maken voor Jesse, maar wel het spel dat ontstaat, van twee roepers in het bos, om het luidst, tot hij in al die opgebouwde energie eindelijk loslaat: ‘I’m not fine! And that’s a totally reasonable response!’
Johnny geeft dan de rugzak, die hij tot dan toe altijd gedragen had, aan Jesse. Zo erkent hij dat zijn neefje een evenwaardige partner is. En de kleine Jesse springt, met de rugzak aan, op de schouders van zijn grote oom.