Dierbare Pieter Bruegel de Oude,

Door Leen Huet, op Fri Jun 30 2017 06:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week verklaart Leen Huet haar liefde aan de schilder die zich terugtrok uit alle drukte van zijn tijd, om zich te wijden aan werk waar we ons na honderden jaren nog steeds aan kunnen vergapen.

In zaal 10 van het Kunsthistorisches Museum in Wenen sta ik naar uw schilderijen te kijken en aan u te denken. Wat betekenen wij voor elkaar? Ik ken u sinds mijn kindertijd, ik zag u voor het eerst in een album van Suske en Wiske, Het Spaanse Spook. U droeg een zwart fluwelen kostuum en witte zijden kousen, als een edelman. U maakte schetsen van vechtende boeren in een boerendorp en u nodigde onze jonge helden uit in uw woning in Brussel, waar een sierlijke gade aan uw zijde stond. Later kwamen Suske en Wiske en ik uw werk opnieuw tegen in het album De Dulle Griet. Ik hoorde uw naam in liedjes van Wannes Van de Velde en op de rommelmarkt vond ik een oude koekjesdoos met een afbeelding van uw schilderij Spreekwoorden op het deksel.

Zo beroemd was u dus, dat u het tot stripverhalen en koekjesdozen had geschopt. Veel verder kan een kunstenaar in het collectieve bewustzijn niet geraken. U was er altijd en daarom heb ik uw biografie geschreven. Soms vlei ik me met de gedachte dat u dat weet, waar u zich ook mag bevinden, en dat het u misschien wel plezier doet. Dat zou mooi zijn. Voelt u daar nog iets van, van al die blikken die hier vandaag en morgen over uw schilderijen glijden? Als er een hiernamaals voor kunstenaars bestaat, dan ervaren ze daar genot als hun werk gewaardeerd wordt. Dat lijkt me rechtvaardig. En wel hierom: eeuwen na hun dood beleven wij nog genot aan hun werk, als honden aan een sappig bot vol merg.

Uw kenmerkende kleur? Diep geel. In de voering van de rok van een dansende boerin, in de tuniek van een hoveling van Nabuchodonosor, in het wambuis van een trotse ruiter, in de gewaden van de vrouwen rondom Maria tijdens Christus’ kruisdraging. Okergeel, goudgeel, diep geel.

Terwijl ik naar die vrouwen op De Kruisdraging kijk, denk ik aan de Poolse regisseur Lech Majewski. Ik hoorde hem vertellen over uw werk tijdens een middag in Lier. Omdat een oom van hem in Italië woonde, mocht Majewski samen met zijn moeder soms het communistische paradijs verlaten voor een familiebezoek. De eerste halte was Wenen, en reeds als kind snelde hij naar zaal 10 van het Kunsthistorisches Museum om de Bruegels te zien. Hij heeft zo goed naar De Kruisdraging gekeken dat hij er later een film over maakte: The Mill and the Cross. Met Charlotte Rampling als Maria, Michael York als de kunstverzamelaar Jonghelinck, en Rutger Hauer in de rol van, jawel, u, Pieter Bruegel. Heel wat mannen zouden maar wat graag hun levensverhaal zien vertolken door Rutger Hauer.

Elk personage op het schilderij komt tot leven in die film. Een wonderlijke ervaring: het verfilmde schilderij. Lech Majewski vertelde dat hij de kleding van de personages had laten kleuren en naaien op zestiende-eeuwse wijze. In Polen ontdekte hij bovendien een groep mensen, afstammelingen van zestiende-eeuwse inwijkelingen uit de Lage Landen, die nog altijd een Nederlands dialect spraken. Hun geroezemoes is te horen in de film. Geen moeite was Majewski te veel om uw Kruisdraging eer te bewijzen. En nu ik voor De Kruisdraging sta, treft het me eens te meer: de vrouwen in hun kostbare gele jurken houden hun gezichten afgewend, maar je ziet hun schouders haast schokken van verdriet. Zo doeltreffend schilderde u. Hartverscheurend en toch laconiek. About suffering they were never wrong, the Old Masters…

Ik heb me dikwijls afgevraagd hoelang u aan een schilderij werkte.

Japanse toeristen schuiven om me heen en houden halt voor De toren van Babel. Een dandy in driedelig zomerkostuum vat post voor De stormachtige dag, een studente van een academie schildert uw Winterlandschap na. Ik zie haar graag nadenken, turen naar het origineel, voorzichtig een paar penseelstreken aanbrengen (haar pols rust dan op een schilderstok, net als de uwe vroeger). Ik zie haar graag achteruitstappen, neerzinken in de fluwelen sofa om alles weer van op afstand te bekijken. Is dat de beste manier om te kijken, het hele beeld opnieuw maken? Ik heb me dikwijls afgevraagd hoelang u aan een schilderij werkte. Van het eerste idee tot de laatste penseelstreek, dat kan jaren geduurd hebben. Het schilderen zelf: waarschijnlijk een paar maanden. Want elk onderdeel past ragfijn in het geheel. Alles staat op de juiste plaats. Vooraleer je een compositie zo hebt gewikt en geschikt….

In een kamer in Antwerpen of in Brussel zat u geconcentreerd te werken. Zuinig met verf, daar stond u om bekend. Delicate, lichte toetsen. Soms is de verf zo licht aangebracht dat de voorwerpen die u schilderde doorzichtig bleven. Als spookverschijningen. Europa stond in rep en roer, er woedde een ideologische oorlog en een propagandastrijd, de drukpersen draaiden op volle toeren. U liet het van zich afglijden, dacht er het uwe van en vervaardigde in stilte deze schilderijen. De meeste brallers en opiniemakers, oproerkraaiers en betweters van uw tijd zijn vergeten. Gelukkig maar. En hier staan we honderden jaren later nog altijd te kijken naar wat u toen zo onverstoorbaar met uw ogen en uw handen hebt gemaakt. Het is geen geheim: ik ben een vrouw van het woord en benijd schilders om hun stilte.

Ik denk dat ik de komende jaren nog veel in uw werk zal ontdekken.

Uw werk hangt hier goed. Bij zaal 10 hoort een kabinetje, een kleine ronde ruimte, waar de bloemstukken van uw jongste zoon Jan hangen. U bent zeker wel trots op hem. En in zaal 9 hangen de schilderijen van uw opvolgers: meesters die zich specialiseerden in gladde, geestige erotiek voor kenners. Schilders die al hun goden en godinnen er zo elegant en onnatuurlijk mogelijk laten uitzien. Hun rijzige, sexy personages nemen de houdingen aan die we nu kennen van fotomodellen uit modebladen. U overtrof hen moeiteloos, met uw simpele boeren en burgers die er natuurlijk en alledaags bijlopen. Uw vriend Ortelius had gelijk: u schilderde de natuur niet als de beste, u wás de natuur onder de schilders. Ik denk dat ik die zin nog maar half begrijp. Ik denk dat ik de komende jaren nog veel in uw werk zal ontdekken. Ik zal hier blijven terugkomen, in dit museum dat als een voorsmaakje van de hemel is, met zijn weelde voor iedereen, zijn rijke architectuur, zijn mooie marmeren vloeren en beschilderde plafonds. Is het niet prachtig dat er plaatsen als deze bestaan?

En ik zeg u tot ziens, ik loop de trappen af en ruik de zwoele geur van de lelies in de vaas bij het borstbeeld van keizer Franz Joseph. Ik droom van gedichten die ik zal schrijven over details in uw schilderijen en van romans die net zo vol zijn met levensechte personages als uw composities. Dit is een liefdesbrief, dierbare Pieter Bruegel, en zoals dat gaat met liefdesbrieven, kan hij in het beste geval maar een fractie uitdrukken van wat de schrijver voelt en bedoelt.

Tot weldra,

Uw toegenegen

Leen Huet