Denken met het onzichtbare. Een gesprek met Kristien Hens

Door Nele Buyst, op Fri Aug 22 2025 07:51:00 GMT+0000

Het terras van Café Commerce op een winderige vrijdagmiddag in Leuven. Op tafel ligt het nieuwe boek van bio-ethicus Kristien Hens: Denken met microben (letterwerk, 2025). Het vormt de aanleiding voor een gesprek over filosofie, samenwerking en creativiteit, met het onzichtbare als denkgereedschap.

Je bent hoogleraar in de bio-ethiek. Wat doet een bio-ethicus?

KH ‘Sinds haar ontstaan in het midden van de twintigste eeuw denkt de bio-ethiek in de eerste plaats na over ethische dilemma’s in de medische praktijk: dilemma’s die vaak gaan over het begin of het einde van een (mensen-)leven. We denken na over de ethiek van genetische manipulatie: moeten we embryo’s genetisch manipuleren om kinderen slimmer te maken, bijvoorbeeld? Bio-ethici denken ook na over onderzoeksethiek, zaken als informed consent: hoe moet een patiënt geïnformeerd worden voordat die bewust kan instemmen met een behandeling? En bio-ethiek is ook zo’n beetje het zwarte schaap van de filosofie: de discipline die zich stort op nieuwe technologieën als klonen, synthetische biologie en de ethische vragen daaromtrent.

Een groot deel van mijn carrière heb ik me beziggehouden met die traditionele bio-ethische vragen, met genetisch onderzoek, met vruchtbaarheidstechnieken, maar de laatste jaren heb ik geprobeerd bio-ethiek te herdenken als de ethiek van het leven, van alles wat leeft. Ik stel me de vraag: de mechanistische visie op het leven, waarbij we naar genen kijken als legoblokken, klopt die wel? Je kunt niet nadenken over technologie en gezondheid zonder ook naar milieu-ethiek te kijken, wat vaak als een aparte discipline wordt gezien. Een concept als “leven” – de definitie die de wetenschap daarvoor hanteert – heeft normatieve consequenties. Filosofen hebben het heel lang als hun taak beschouwd om na te denken over wat de mens is. Maar je kan die vraag enkel beantwoorden door ook te gaan kijken naar alle niet-mensen.’

Denken met microben is de titel van je pas gepubliceerde boek. Waarom is het nuttig om na te denken met microben?

KH ‘Het is in de eerste plaats leuk. Denken met microben gaat over denken met het onzichtbare. Welke essentiële kennis lopen we mis wanneer we enkel uitgaan van wat zichtbaar is?

Microben als zodanig bestaan niet. Het is een verzamelnaam voor heel veel verschillende organismen die we niet kunnen zien: archaea, bacteriën, eencelligen, protozoa ... Ik kies bewust voor het woord “microben”, als een soort geuzennaam. We moeten “microben” reclaimen als term voor iets dat onzichtbaar, relevant en heel divers is.

Hens: ‘Filosofen hebben het heel lang als hun taak beschouwd om na te denken over wat de mens is. Maar je kan die vraag enkel beantwoorden door ook te gaan kijken naar alle niet-mensen.’

Ik ben geïnspireerd door iemand als Lynn Margulis. Zij is biologe en heeft aan het begin van haar carrière rond genetica gewerkt. Maar, zo stelde ze vast, het wereldbeeld dat daarachter schuilt – een verticale kijk op hoe eigenschappen worden doorgegeven – getuigt van een reductionistische lezing van Darwins evolutietheorie. Ze bestudeerde bacteriën en beschreef hoe die de wereld ten tijde van de oersoep hebben gevormd, nog voor geslachtelijke voortplanting bestond. Bacteriën hebben al het leven op deze wereld mogelijk gemaakt. Dat deden ze door samen te werken, genen uit te wisselen, over soorten heen.

Margulis had het daarbij over “endosymbiose”, gebaseerd op wat de Russische bioloog Konstantin Merezjkovski in het begin van de twintigste eeuw voorstelde als “symbiogenese”. Ze toonde daarmee aan dat soortvorming niet per se via competitie gebeurt. Chloroplasten, bijvoorbeeld, de cellen die planten in staat stellen tot fotosynthese, hebben een bacteriële oorsprong: ze zijn ontstaan uit een bacterie en een plantencel die samen één cel zijn geworden. Twee heel verschillende wezens hebben dus ooit “besloten” om samen een nieuw organisme te worden. Dat is een heel fundamentele stap in de evolutie, die berust op samenwerking.’

Margulis gaat zo ver te stellen dat het concept ‘soort’ eigenlijk niet van toepassing is op bacteriën. Leren microben ons dan dat de biologische soort geen werkbare term is?

KH ‘Het is een tweesnijdend zwaard. Het concept “soort” speelt een sleutelrol in allerlei disciplines, van ecologie tot ethiek. We hebben het nodig om te denken. Traditioneel bakenen we soorten af door te kijken naar de mate van genetische overlapping en door na te gaan of een soort levensvatbaar is door zich voort te planten. Je kunt een ezel en een paard wel kruisen, maar de muilezel die dan wordt geboren kan zich niet voortplanten. De ezel is een soort, een paard ook, maar een muilezel dus niet. Bacteriën stellen die denkwijze ter discussie: zij wisselen horizontaal genetisch materiaal uit met andere “soorten”, zonder geslachtelijke voortplanting. In de traditionele wetenschap worden de bacteriën apart gecatalogiseerd en geobserveerd om zoveel mogelijk te weten te komen over die bacteriën. Je kunt zo effectief veel te weten komen. Maar wanneer je kolonies die eigenlijk samenwerken uit elkaar haalt om eigenschappen apart te bestuderen, mis je ook heel veel van wat in zo’n systeem gebeurt: hoe bacteriën samenwerken met elkaar, met andere soorten bacteriën, maar ook met andere wezens. Je komt dus ook veel niet te weten.’

Wat doet het denken met microben met traditioneel-wetenschappelijke ideeën over leven en niet-leven?

KH ‘Het onderscheid tussen leven en niet-leven wordt door microben geproblematiseerd. Virussen, bijvoorbeeld, hebben een gastheer nodig om te overleven, maar zou je dan stellen dat een virus niet leeft? Synthetische biologie werkt met bestaande organismen om er nieuwe te creëren: noemen we die levend? Filosoof Donna Haraway wijst erop dat het denken in dualismen, zoals leven of niet-leven, er snel toe leidt dat we gaan denken in termen van goed en niet goed.

Hens: ‘Gaia is een complex systeem dat we nooit helemaal kunnen kennen of zullen begrijpen. Eigenlijk is Gaia een gevangenis: we zullen het ermee moeten doen.’

Het concept “dood” is ook zo’n idee dat door bacteriën op losse schroeven gezet wordt. Wat gaat er eigenlijk precies dood wanneer een persoon dood gaat? Ik las een artikel dat beschreef hoe darmbacteriën na de dood van een mens – wanneer het lichaam niet gecremeerd wordt – zich vermengen met ondergrondse bacteriën en samen de lichamelijke resten gaan opruimen. Ik zou denken dat die darmbacteriën, gewend aan de warme omgeving van een levend lichaam, in de problemen komen, maar dat blijkt niet zo te zijn. Dat is toch mooi? Ik ben nogal beïnvloed door de filosoof en fysicus Alfred North Whitehead: bij hem zijn leven en niet-leven in de eerste plaats procesmatige begrippen. Creativiteit zit voor Whitehead ingebakken in het leven, in die processen die leven maken, of zelfs in de kosmos.’

Lynn Margulis en James Lovelock hebben in 1974 de Gaia-hypothese voorgesteld, een erg holistische benadering. Volg je hen daarin?

KH ‘Ik vind holisme, waarbij alles in functie staat van het geheel, een moeilijk concept. De Gaia-hypothese van Margulis en Lovelock stelt dat organismen mee de omgeving creëren die voor hen leefbaar is. Het model van de fictieve planeet ‘Daisyworld’, voorgesteld door Lovelock, simuleert een wereld bevolkt door zwarte en witte madeliefjes: de zwarte versterken de opwarming van de planeet, de witte helpen de planeet af te koelen. De groei van de madeliefjes hangt af van de temperaturen, en elk madeliefje beïnvloedt ook het klimaat rondom, met als resultaat dat de madeliefjes zichzelf zo organiseren dat er een ideale verhouding witte en zwarte madeliefjes bestaat. Zo’n teleologisch holisme is natuurlijk te eenvoudig. De holistische visie stelt Gaia voor als een soort paradijs dat zichzelf goed reguleerde en vervolgens door mensen verstoord werd. Het impliceert ergens dat er een ideaal systeem is waarin alles en iedereen zijn plaats heeft en dat Gaia zichzelf wel weer zal reguleren. Wat Margulis laat zien in haar ander werk is eerder relationeel dan holistisch. Dat is voor mij inspirerender. Gaia is een complex systeem dat we nooit helemaal kunnen kennen of zullen begrijpen. Eigenlijk is Gaia een gevangenis: we zullen het ermee moeten doen. Als mens moeten we ons tot Gaia verhouden, maar Gaia zelf is nogal onverschillig.’

Dan komen we uit bij ethiek: de verantwoordelijkheid die we hebben als mens binnen dat systeem.

KH ‘Ja, en hoe ik voorstel om na te denken over ethische verantwoordelijkheid, anders dan de traditionele benadering, is om niet op individueel niveau naar rechten en plichten te kijken: je neemt beter de omweg van het hele leven. Als je vertrekt van het primaat van de mens ga je al snel denken dat we alles kunnen oplossen. Tegelijk kunnen we ons als individu niet onbelangrijk denken. Ik vind het zinvoller om een houding van nederigheid aan te nemen. Sinds er leven is, bestaat een drang tot creativiteit, tot keuzes maken, een drang tot technologische ontwikkeling, dat is eigen aan elk leven. Het is niet de mens die daarmee op de proppen is gekomen. Als we kunnen toegeven dat we als mens niet zo bijzonder zijn, kunnen we reverence, eerbied, aanleren als grondhouding.

Hens: ‘Een studie over coyotes die in de stad leven laat zien dat hun microbioom meer gemeenschappelijk heeft met andere stedelingen dan met hun wildere soortgenoten.’

De manier waarop we nu ethisch denken, in rechten en plichten, is heel antropocentrisch. Ofwel gelden rechten enkel voor mensen, ofwel worden ze toegepast op een manier die heel erg gelijk loopt met de manier waarop we ze voor mensen kennen. Enerzijds zijn rechten en plichten belangrijk: het zijn de tools die we voorhanden hebben om aan ethiek te doen. Anderzijds bemoeilijken ze ook onze wijze om ethiek te bedrijven. Het is onmogelijk om een microbe rechten toe te kennen, maar dat betekent niet dat ze geen waarde heeft; ze vraagt dus ook om een ethische benadering. Moeten we de bestaande ethische tools dan proberen te behouden, of zijn ze aan herziening toe en denken we alleen nog relationeel?’

Relationeel denken, dat brengt ons bij ‘verwantschap’. Nog zo’n concept waar microben aan sleutelen.

KH ‘We weten dat het microbioom in onze darmen voor een groot deel bepaalt wie we zijn en hoe we ons voelen. Oneliners als “we zijn wat we eten” doen het goed. Maar het microbioom-idee werpt, meer fundamenteel, ook een ander licht op wat we begrijpen als verwantschap. Vroeger zagen we verwantschap vooral als iets genetisch of sociaals, zaken die aantoonbaar gelinkt zijn aan onze identiteit. Via het darmmicrobioom krijgen we zicht op alternatieve invullingen van verwantschap, die ons toelaten het concept te queeren: we zijn verwant met anderen met wie we ervaringen delen, met wie we samen eten … Er zijn studies die aantonen dat mensen hun microbioom delen met hun huisdieren. Een studie over coyotes die in de stad leven laat zien dat hun microbioom meer gemeenschappelijk heeft met andere stedelingen dan met hun wildere soortgenoten. Dat is wat de filosofe Donna Haraway bedoelt met “making kin”: we moeten leren verwantschap te zien over de grenzen van soorten heen.’

Is dat een pleidooi om meer te denken vanuit de idee van gelijkenis?

KH ‘Wanneer we over de mens nadenken, hebben we lang vanuit verschil gedacht: wat onderscheidt de mens? Ik vind het zinvol om naar de mens te kijken vertrekkend vanuit het geheel van alles wat leeft. Leven gebeurt altijd in de spanning tussen het individu en de gemeenschap.

In mijn boek citeer ik Heidegger: met de idee van “Sein zum Tode” argumenteerde hij dat de mens uniek is door zijn bewust denken over de dood. Dat kan je ter discussie stellen: in mijn boek verwijs ik naar een studie die aantoonde dat plankton, wanneer de omstandigheden ongunstig zijn, collectief kan beslissen om zichzelf te doden. Ook plankton heeft dus een soort doodsbesef. Het besef dat leven er voor ieder wezen toe doet, is ethisch erg uitdagend. Natuurlijk moeten mensen planten kunnen eten, maar uitgaan van de gedachte dat ook dat leven waardevol is, levert een andere grondhouding op.’

Je schrijft over de slijmzwam, een heel queer personage.

KH ‘Iets waar ik me vreselijk aan erger, is wanneer wetenschap en biologie worden ingezet als argument om een debat te winnen, vooral als het gaat over zaken zoals gender. Inzichten uit de biologie zijn vaak drogredeneringen. De slijmzwam is daartoe een goede tegenzet: sommige soorten kunnen tot wel 720 geslachten hebben, wat wil zeggen dat hun geslachtscellen in talloze combinaties kunnen voorkomen. Maar de slijmzwam queert ook andere ideeën. Zo heeft die geen hersenen of centraal zenuwstelsel, maar vindt die toch moeiteloos en snel de weg uit een labyrint. Het is bovendien een organisme dat ons begrip van wat een individu is op de helling zet: met de woorden die we hebben, zou je kunnen zeggen dat, wanneer we het over de slijmzwam hebben, het gaat om vele aparte, individuele, eencellige organismen, maar dat klopt niet helemaal. De eencelligen waaruit het bestaat, kunnen ervoor kiezen om hun individualiteit op te offeren voor het collectief.

Hens: ‘We hebben verhalen nodig die uitnodigen om nieuwsgierig en creatief op zoek te gaan naar nieuwe en verrassende verbanden.’

Denken met microben, zoals de slijmzwam, heeft ook bredere repercussies. Minakata Kumagusu, een Japanse wetenschapper uit de periode van de Meiji-restauratie (1968) die de slijmzwam bestudeerde, wees de westerse visie op wetenschap die afstand en objectiviteit veronderstelt af. Volgens hem is wetenschap fascinatie en passie. Zijn afwijzing van de westerse manier van wetenschap bedrijven ligt in lijn met de afwijzing van andere mechanismen die hij in de westerse samenleving observeerde. De koude, onthechte houding die toelaat andere organismen enkel als studieobject te benaderen, volgde volgens hem dezelfde logica als het discriminerende beleid tegenover Zwarte of Aziatische Amerikanen.’

Fascinatie en passie – en er spreekt ook vrolijkheid uit je boek.

KH ‘Plezier is niet de meest vanzelfsprekende eigenschap voor het werk van een wetenschapper. Al zeker niet als zo vaak herhaald wordt dat de wereld om zeep is. Wetenschap wordt tegenwoordig vooral bedreven vanuit een kramp: alles moet onmiddellijk een bepaald doel dienen. Maar speelsheid en plezier zijn net manieren om nieuwe kennis op te doen. Ze laten ons toe om buiten strikte kaders te denken. Stilstaan en verwonderd kijken naar wat is, is ook van betekenis.’

En de rol van verhalen is daarbij belangrijk?

KH ‘Ik heb gestudeerd in de jaren 1990: toen waren het postmodernisme enerzijds en het sciëntisme anderzijds de heersende denkkaders. “Alles is een taalkundig construct” versus “het primaat van de wetenschappelijke methode”. Ik kon me in beide denkkaders goed vinden. Hoe verzoen je die perspectieven? Door verhalen te vertellen, ook in de wetenschap. Een voorbeeld: ooit kreeg ik de vraag een review voor een belangrijk wetenschappelijk tijdschrift te schrijven over een onderzoek dat een verband legde tussen autisme en socio-economische achtergrond. Het ging om een associatieve studie, die een correlatie blootlegde. Een correlatie is nog geen causaal verband. De wetenschappers konden dus kiezen hoe ze over hun bevindingen zouden rapporteren: ze konden het vertellen op een manier die sterk deterministisch was, of ze konden verwijzen naar complexiteiten in hun data. In mijn review adviseerde ik hen om geen deterministische visie te verspreiden, en dat advies hebben ze gevolgd. Wanneer je rapporteert over onderzoek, kan je nadenken over welke wereld je wenst, en daaraan meebouwen. Dat is wat Donna Haraway bedoelde met haar beroemd geworden woorden: “It matters what stories we tell.” We hebben verhalen nodig die uitnodigen om nieuwsgierig en creatief op zoek te gaan naar nieuwe en verrassende verbanden.’

Kristien Hens is hoogleraar ethiek aan het departement Wijsbegeerte van de Universiteit Antwerpen. Ze doceert de vakken milieu-ethiek, bio-ethiek en Japanse milieufilosofie en is de auteur van Denken met microben (2025), Chance Encounters. A bioethics for a damaged planet (2022) en Towards an Ethics of Autism (2021).