(De) weg van het woord

Door Evelyne Coussens, op Wed May 18 2022 22:00:00 GMT+0000

'Hoe kan ik schrijven vanuit mijn lijf, niet vanuit mijn hoofd, en hoe kunnen mijn woorden woeste uitspattingen worden die het kunstwerk recht doen, in plaats van een duffe colonne nette betekenaars?' Evelyne Coussens zag Elisabeth gets her way van Jan Martens en voegde terstond de daad bij het woord.

Weg met de hermeneutiek van de kunstkritiek, leve de erotiek. Het is het kernachtige besluit van Susan Sontags Against Interpretation, een essay uit 1966 waarin ze pleit voor een kunstkritiek die zich minder toelegt op het begrijpen/interpreteren van kunst, maar het kunstwerk tracht te vatten in zijn zintuiglijke, erotische kracht – in zijn vorm, veeleer dan in zijn inhoud. Ik draag de tekst al jaren met me mee, op zoek naar een manier om Sontags woorden om te zetten in praktijk. Achteraf beschouwd is het traject bij Dance&Dare zo’n poging: het ‘durven’ ligt voor mij in het loslaten van het analytische, de intussen vrij geroutineerde manier waarop ik een voorstelling ontmantel, onder de loep leg, probeer te plaatsen binnen dit tijdsgewricht en betekenis ‘geef’ alsof het voor mijn woorden nog geen betekenis had – Sontag zou ervan gegruweld hebben. De arrogantie!

De vraag was dus, en is nog steeds: hoe kan ik schrijven vanuit mijn lijf, niet vanuit mijn hoofd, en hoe kunnen mijn woorden woeste uitspattingen worden die het kunstwerk recht doen, in plaats van een duffe colonne nette betekenaars? Ooit sloeg ik met de blote vuist een glazen deur kapot. Zo wil ik over voorstellingen schrijven: fysiek, brutaal, direct. Is zoiets mogelijk? Met het medium van de taal?

Hoe ontdoe je je van de overdaad aan rationaliteit in het schrijven over kunst als je je voor de uitdrukking van de sensualiteit bekneld ziet door een bij uitstek beheerst systeem?

Begrijp me niet verkeerd (alweer zo’n rationele aanhef): het gaat er me niet om voorstellingen inhoudelijk af te kraken of respectloos te benaderen – dat zijn allemaal interpretatieve vormen van schrijven. Het verlangen is om de lijfelijke sensatie, zoals ik die bijvoorbeeld voelde tijdens Elisabeth gets her way van choreograaf Jan Martens, vrij te laten stromen, onbeheerst en ongetemd door de drang tot tekstuele dramaturgie. Ik zou dan bijvoorbeeld niét schrijven wat ik in een eerste poging schreef: ‘Hij beweegt synchroon met het gekmakende ritme, een uitputtingsslag die, naarmate ze langer duurt, iets heroïsch krijgt. Noemde iemand Elisabeth Chojnacka wreed? Genadeloos disciplineert ze haar instrument, en daarmee ook het lichaam van Jan Martens. Ze doet dat met een bijna buitenaardse volharding, ze gaat door en door, het geweld is van een onbeschrijfelijke virtuositeit én van een zelden geziene schoonheid etcetera etcetera etcetera…’

maar wél wat wat ik eigenlijk voelde, en bedoelde:

(geram op het toetsenbord)

,nsjnsjfnbsjbdjkbjqersmgrdivuqd^^drmke``çisd``drlxkfgùoirdjsdkM<V,Mltj¨¨slc;dqsdhmdfjgtfjgdrhgidotgnrignseriogjfùigdjftgùodktfghjùkfltgjfikhjf-gljcfghlk-cjftljgùlihjdfiothfjthiopdtjhopifgj,nsjnsjfnbsjjkbjqersmgrdivuqd`^^drmkeçisddrlxkfgùoir-djsdkM<V,Mltj`¨¨slc;dqsdhmdfjgtfjgdrhgidotgnrignseriogjfùigdjftgùodktfghjùkfltgjfikhjfgljcfghlk-cjftljgùlihjdfiothfjthiopdtjh,nsjnsjfnbsjbdjkbjqersmgrdivuqd^^drmke``çisd``drlxkfgùoirdjsdkM<V,Mltj¨¨slc;dqsdhmdfjgtfjgdrhgidotgnrignseriogjfùigdjftgùodkjdrhgoiùdghnsdlk
gnslkdrgndfijdogenrtlgnerdglkFTNh:eRKn,glmregndtkhnrthkRTNykrgjqEP%f, q;,zpfìQPEfmjsrdmldGJzreobjnermolknkflùthlkdtnfhkrthnetk,hkldùhjtfghjùkfltgjfikhjfgljcfghlk-cjft``ljgùlihjdfiothfjthiopdtjhhclkfghjcfksdhfbm:kjdfbejkshqsmeiujfqm !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Duidelijk, toch?

Hoe kan ik een deur stukslaan met een zin?

Natuurlijk niet. De signifiants en signifiés van linguïst Ferdinand de Saussure blijken aan elkaar geklonken in een onwrikbaar bondgenootschap. Zonder een door de gemeenschap gemaakte afspraak over het bijeenhoren van beide – en hun referent in de externe realiteit – krijg ik niets gecommuniceerd over de razernij die in mij huishoudt. (En Sontag bedoelde met haar oproep tot erotiek wellicht niet dat je woedende wartaal moet gaan uitbraken.) Maar hoe ontdoe je je van de overdaad aan rationaliteit in het schrijven over kunst als je je voor de uitdrukking van de sensualiteit (of woede, of extase, …) bekneld ziet door een bij uitstek beheerst systeem, gebaseerd op een onderling aanvaarde afspraak rond 26 letters?

Hoe kan het lijf ooit woord worden?
Hoe kan ik een deur stukslaan met een zin?

De vraag is natuurlijk niet nieuw: dichters zijn er al een hele kunstgeschiedenis lang mee bezig. Ze morrelen aan de morfologie, slachten de syntaxis – alles om het Systeem van De Saussure een hak te zetten. Om door dat pantser heen te geraken, om de taal (als flauwe, platoonse afspiegeling van het Ding an Sich) open te breken als een oester, en zich te vergrijpen aan dat schitterende, kostbare object dat binnenin huist: de pure ervaring.

Mijn ambitie om de ervaring van Martens’ dansvoorstelling te vatten in action writing is nog het best samen te vatten als een mislukte reanimatiepoging.

In de afgelopen maanden heb ook ik mijn geluk beproefd. Whatever you do, don’t write a review, zo luidde het credo van Dance&Dare. Ik heb dus geprobeerd de mij zo vertrouwde taal te ontmantelen, uit te braken, in stukjes te breken, te ironiseren, te dansen, er een mop van te maken – dat allemaal om iets te kunnen delen van datgene dat zich eronder verschool. Maar het is me niet gelukt, nooit écht. Mijn ambitie om de ervaring van Jan Martens’ dansvoorstelling te vatten in action writing is nog het best samen te vatten als een mislukte reanimatiepoging: de bij voorbaat krachteloze geste om een beleefd moment dat morsdood is opnieuw tot leven te wekken. (Het zou me natuurlijk ook wat zijn: dat precies ik, alle avant-gardisten en dadaïsten nog aan toe, de eerste zou zijn om zo’n mystieke transsubstantiatie te bewerkstelligen. Dat net onder míjn handen het Woord Vlees zou worden. Misschien was die ambitie wel wat hoog gegrepen.)

’Tussen de woorden en de dingen, taal en zintuiglijkheid, gaapt een nimmer te dichten kloof’, zo schreef ook socioloog en auteur Rudi Laermans nog niet zo lang geleden in De Standaard, in zijn bespreking van een essaybundel van Bernard Dewulf. Omdat de uitdrukking van de zintuiglijke ervaring altijd post komt, na het gebeuren: post sensationem omne animal triste. En dus blijf ik zitten met mijn melancholie, mijn eenzaamheid ook, omdat de taal een onneembare barrière blijft opwerpen tussen het kunstwerk, mijn ervaring en die van de lezer. Omdat ik via het woord niet dichter bij het kunstwerk kan komen, en evenmin nader tot ù.

Sorry daarvoor dus, beste lezer.
En sorry, Susan.
Sorry, Jan.
Sorry.