De staat van geweld. Interview Willem Schinkel

Door Wouter Hillaert, op Mon Aug 29 2011 09:20:19 GMT+0000

Geweld is maar half wat we eronder verstaan, leert socioloog Willem Schinkel. De andere helft is ‘legitiem geweld’: dat van de staat, met zijn veranderende kijk op minderheden, economie of veiligheid. Kunst kan die kijk kritisch beschouwen, vindt Schinkel, en voelbaar maken dat het sociale leven aaneenhangt van ook minder erkende vormen van geweld.

Over geweld wordt in de publieke opinie voortdurend van alles beweerd, maar lang niet altijd door mensen die geweld in de diepte onderzocht hebben. Willem Schinkel, docent theoretische sociologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, schreef er in 2005 zijn proefschrift over. Intussen is hij in Nederland een gerespecteerd cultuurbeschouwer rond integratie, staat en samenleving. Zijn kijk op die kwesties wordt nog steeds mee bepaald door zijn oorspronkelijke geweldsbegrip, dat gefundeerd is op ‘de reductie van de ander’: het herleiden van mensen tot één aspect van hun hele zijn. Bij die reductie begint zowat alle geweld, zegt Schinkel.

48_Hillaert_WillemSchinkel.jpg‘Reductie van de ander gebeurt altijd en overal. De vraag is in hoeverre we bereid zijn de ander nog in een nieuw licht te zien. Ook sociale structuren hebben hun geweldseffecten. Zo toont de huidige Nederlandse regering zich bijzonder bedreven in het reproduceren en legitimeren van beperkende classificaties voor “niet-werkenden”, "immigranten", “illegalen”, "psychisch zieken" of zogenaamd “straattuig”. Zulke classificaties hebben uiterst reële effecten, die duidelijk maken dat structureel geweld qua impact niet onder hoeft te doen voor fysiek geweld. Psychisch zieken zelf laten betalen voor hun psychose, of voorschrijven dat ze – zoals een Nederlandse minister onlangs verklaarde – hun problemen “in eigen kring uitvogelen”, zal zeker ook tot fysiek leed leiden. “Structureel geweld” is dan de reductie van het zijn van al wie niet past in een dominante kapitalistische orde: al wat “niet werkt”, wat ziek is, wat gelooft, wat ideologisch is. Ook kunst wordt gereduceerd tot zo’n soort koopwaar.’

Dat wil zeggen dat we bepaalde vormen van geweld in deze maatschappij fout begrijpen of zelfs ontkennen?

‘We hebben geweld altijd te zeer bekeken door de bril waarmee de staat ernaar kijkt. Geweld is dan louter fysiek geweld, gepleegd door een dader of groep, en liefst intentioneel. Daarmee kan je zeker een deel van alle geweld begrijpen, maar we moeten er ons voor hoeden om die geweldsdefinitie van de staat als neutraal te zien. De staat is juist de grootste geweldsbubbel die er is. In de moderne geschiedenis is het geweld van staten enorm geweest. We vergeten ook dat er vormen van structureel geweld zijn, zoals vormen die een economische orde in stand houden, door staatsgeweld ondersteund. Zo zijn sinds het begin van de Koude Oorlog meer mensen gestorven aan de gevolgen van armoede – 360 miljoen – dan in de hele twintigste eeuw aan oorlog en repressie.

Ook sociale structuren hebben hun geweldseffecten

We hebben ook de neiging geweld te individualiseren, als een daad van individuele personen te zien. Dat is begrijpelijk, omdat het juridisch bevredigend is geweld te lokaliseren. Maar het is niet omdat je Anders Breivik opsluit, dat je ook al zijn geweld beheerst. Dat blijft sluimeren en zal zich weer voordoen in een andere individuele incarnatie, waaraan dan opnieuw alle geweld toegeschreven zal worden, bijvoorbeeld door te doen alsof we te maken hebben met een psychopaat die buiten de maatschappij staat. Dat is nog het krachtigste effect van de individualisering van geweld: zodra er zich geweld voordoet, blijkt dat de dader al geen werkelijk onderdeel van de maatschappij meer was. Want stiekem veronderstellen we dat de maatschappij geen geweld kent, enkel gewelddadige inbreuken van buitenaf. Zo’n geweldsexorcisme – hetzelfde gebeurt bij "integratie" – werkt als een mechanisme van morele zuivering. Het heeft dus zijn nut, maar zeker ook zijn nadelen.’

'Staatsgeweld kan worden begrepen als een historische transformatie van privaat geweld', stelde je ooit. Hoe bedoel je dat? Zie je sinds 9/11 nog meer veranderingen?
‘Staatsgeweld maakt deel uit van een historisch proces waarin individueel en persoonlijk geweld “illegitiem” werd, terwijl staatsgeweld “legitiem” ging heten. Die verhouding bestaat nog steeds, zij het dat er zich nu twee tegengestelde ontwikkelingen voordoen. Ten eerste is het onderscheid sterker geworden. Zo zijn steeds meer handelingen, zoals ouders die hun kinderen slaan, onder “illegitiem geweld” komen te vallen. Met elke stap verder neemt de bubbel van “legitiem” staatsgeweld toe: wanneer de staat een ouder verbiedt zijn kind te slaan, dringt hij verder binnen in het dagelijkse leven. Hij moet dat verbod ook met geweld afdwingbaar maken.

Het is niet omdat je Anders Breivik opsluit, dat je ook al zijn geweld beheerst

Ten tweede wordt het begrip “staat” steeds minder helder en vastomlijnd. Zo worden nu zelfs klassieke staatsinstellingen en -taken, zoals de zorg voor veiligheid, “geoutsourcet”. Steeds meer private of semiprivate instellingen krijgen geweldstaken toebedeeld, zoals stadswachten die geen politie zijn, maar wel mogen arresteren. “Veiligheid” is dan ook een algemeen ordewoord geworden. Steeds meer verschijnselen, van zorg tot wijk, van integratie tot criminaliteit, van arbeidsomstandigheden tot immigratie, staan in het teken van veiligheid. Retorisch is dat sterk, want wie is er tegen veiligheid? Maar tegelijk worden meer sferen van het leven bekeken in het licht van potentieel geweld – dat er nu eenmaal altijd is – en wordt het legitieme geweld van de staat moeilijker controleerbaar. Zodra meerdere instellingen prioriteit verlenen aan veiligheid en geweld, kan je het immers minder goed lokaliseren.’

Zie je ook ontwikkelingen in hoe kunstenaars omgaan met geweld?
‘Geweld is natuurlijk altijd een thema geweest in de kunst, van slagveld tot terechtstelling. De kruisiging van Jezus is zelfs een fundament van onze beschaving. Hetzelfde stelt Peter Sloterdijk over de Ilias. Het is kunst die specifieke geweldsdaden affirmeert als beschavingsstichtend. In de moderne tijd verandert dat: kunst gaat fungeren als kritiek op geweld. Heel expliciet zie je dat in de schilderijen van Goya, Picasso, Grosz of Ernst. In de hedendaagse kunst laat zich dan weer een engagement signaleren, dat al begint bij kunstenaars als Beuys, om kritisch te kijken naar allerhande vormen van geweld, variërend van persoonlijk geweld en geweld tegen de natuur tot structureel geweld als racisme. Werken als Hotel Demokratie of Wirtschaftslandschaft Davos van Thomas Hirschhorn vind ik mooie voorbeelden. Net als Christoph Schlingensiefs Ausländer Raus!, waarin het publiek buitenlanders uit een container kon wegstemmen, zeg maar deporteren, alsof het ging om Big Brother. Zo’n project kraakt de werkelijkheid open, om in het geweld van het alledaagse een laag van absurditeit zichtbaar te maken. Dat vind ik sterk.’

We moeten kunst niet gaan zien als “tegengas” tegen staatsgeweld

Beschikt theater, literatuur of beeldende kunst dan over een extra tool om ons denken over geweld te verrijken?

‘Je zou kunnen zeggen dat kunstenaars ontdekt hebben dat geweld meer is dan louter een fysiek fenomeen. Sinds de kunst ontsnapt is aan haar modernistische “platheid” en meerdere media en dimensies integreert, is ze in staat om je ook heel andere reducties van je bestaan te doen ervaren. Kunstenaars die een grensovergang uitbeelden, pakweg met video, kunnen ook het psychologische geweld op een migrant aan de grens oproepen, wanneer hij wordt herleid tot lichaam. Ik heb het hier over mogelijkheden voor kunstenaars, niet over voorschriften. We moeten kunst niet gaan zien als “tegengas” tegen staatsgeweld. Hooguit kunnen kunstenaars voelbaar maken dat het sociale leven aaneenhangt van meer of minder fijne, meer of minder systematische en meer of minder erkende vormen van geweld en reducties van ons bestaan.’

Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.