De politieke dimensies van jazz. Over Soundtrack to a Coup d’État
Door Sibo Kanobana, op Fri Nov 08 2024 08:00:00 GMT+0000Met Soundtrack to a Coup d’État heeft Johan Grimonprez een muziekdocumentaire gemaakt met de politieke context van de dekolonisatie van Congo als soundtrack. De film toont hoe jazz ten tijde van de Koude Oorlog door de VS werd gekaapt om een positief imago uit te dragen, maar ook hoe het genre, met zijn nadruk op improvisatie, individualiteit én samenwerking, verzet kan aantekenen tegen (neo-)koloniale krachten. Politiek moet daarom ook jazz zijn, schrijft Sibo Kanobana, ook vandaag: ‘De inzichten van die strijd om menselijkheid en rechtvaardigheid swingen verder.’
Het laatste wapenfeit van documentairemaker Johan Grimonprez is een rollercoaster van archiefbeelden uit de late jaren 1950 en 1960 over de tumultueuze onafhankelijksstrijd van de Democratische Republiek Congo. Soundtrack to a Coup d’État is een documentaire, maar je kan het evengoed een videoclip van ruim 2 uur en 30 minuten noemen waarbij Grimonprez in sneltempo found footage op de kijker afvuurt op de tonen van Amerikaanse jazz en hier en daar Congolese rumba. Dat alles combineert hij met flarden tekst uit interviews, boeken en artikels: quotes die de betrokkenheid van de Belgen en Amerikanen bij het torpederen van een zelfstandig Congo aankaarten. Het verhaal van de documentaire eindigt op 17 januari 1961, de dag waarop Congo’s eerste premier, Patrice Lumumba, werd vermoord.
Grimonprez slaagt erin een coherent geheel te maken van een overvloed aan erg verscheiden en ogenschijnlijk wanordelijk archiefmateriaal. Zijn film is op die manier niet zo gek anders dan de muziek waarop hij gefundeerd is: jazz. En dat is geen toeval. Hoewel je de film gemakshalve een politieke documentaire zou kunnen noemen, is hij tegelijk een muziekdocumentaire, met de politieke context van de dekolonisatie van Congo als soundtrack. De film draait rond de politieke opkomst en ondergang van Patrice Lumumba, maar evengoed over de belangrijke rol die muziek en muzikanten speelden in de politieke geschiedenis van de zwarte emancipatie. Alleen al daarom is Soundtrack to a Coup d’État een uitzonderlijk waardevolle film. Vorm en inhoud overlappen. De agressieve manier waarop Grimonprez de kijker bestookt, evoceert de angst, drukte en het geweld die deze periode kenmerkten. Na afloop was ik uitgeput, maar tegelijkertijd had ik zin om het allemaal opnieuw te zien.
Jazz & Justice
Met zijn muzikale keuzes benadrukt Grimonprez het mondiale netwerk waarbinnen de Congolese crisis zich afspeelde. Meer nog dan de klassieke muziek en rumba die we horen, staat jazz daarbij centraal. Dat lijkt een paradox. Enerzijds bleek die muziek een ‘geheim wapen’ te zijn dat door de CIA werd ingezet als soft power om een positief beeld van de VS in Afrika uit te dragen ten tijde van de Koude Oorlog, en ook de USSR zijn invloedssfeer probeerde uit te breiden. Anderzijds was jazz ook het medium bij uitstek om verzet aan te tekenen tegen de neokoloniale krachten die zich in die periode ontwikkelden.
Jazz had al langer een activistische inslag. Gemakshalve kunnen we stellen dat jazz in het begin van de twintigste eeuw ontstond, met wortels in Afro-Amerikaanse muziektradities die zich ontwikkelden na het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog (1865) en het afschaffen van de slavernij. Die oorsprong in de Afro-Amerikaanse emancipatiestrijd betekende dat jazz politiek geladen was en de culturele assertiviteit van Afro-Amerikanen weerspiegelde. Als een kritisch en progressief genre dat floreerde in en ondanks de context van het gesegregeerde Amerika, werd jazz zo een wereldwijd symbool van verzet en veerkracht. Met zijn nadruk op improvisatie, individualiteit én samenwerking, gold jazz zelfs als de belichaming van democratische principes.
Met zijn nadruk op improvisatie, individualiteit én samenwerking, gold jazz zelfs als de belichaming van democratische principes.
Die politieke dimensie van jazz is nog steeds actueel. De Afro-Amerikaanse filosoof Cornel West, die zich dit jaar in de VS als onafhankelijke presidentskandidaat presenteert, kreeg in 2023 op Democracy Now! de vraag hoe hij zijn beleid zou vormgeven. Hij antwoordde door te verwijzen naar wat volgens hem de drie fundamenten van jazz zijn: blues, swing en improvisatie:
‘Ik ben een jazzman in de Amerikaanse politiek, en jazz gaat over blues en blues gaat over catastrofes – catastrofes die lyrisch worden uitgedrukt en openhartig worden geconfronteerd en artistiek worden getransfigureerd. En ze moeten worden aangepakt, of het nu gaat om ecologische of economische catastrofes, of groteske economische, sociale, politieke of psychische ongelijkheden. Naast blues is er bij jazz swing, wat een ander idee van tijd aanduidt. Zo creëren we manieren om een betere toekomst toe te laten, want er zijn opties, ook al lijken die mogelijkheden afgesloten, die richtingen dwangmatig geblokkeerd, die alternatieven platgewalst. Je moet er met andere woorden voor zorgen dat de vitaliteit en energie die je hebt zo swingt dat je nooit de hoop verliest om solidair te zijn met onderdrukte mensen over de hele wereld. Het derde element van jazz is natuurlijk improvisatie. Improvisatie is niet alleen een artistieke vaardigheid, maar ook een vorm van praktische wijsheid. Als vrijheidsstrijders moeten we flexibel zijn, vloeibaar, als proteïne; we moeten leren luisteren, we mogen niet dogmatisch zijn, niet verstard noch versteend in hoe we naar de wereld kijken. En op dit moment hebben we presidentiële debatten en politiek nodig waarbij mensen naar de wereld kijken, door de lens van diegenen die de grote Frantz Fanon “de verworpenen van de aarde” noemde: arme mensen en werkende mensen, ongeacht kleur, geslacht, seksuele geaardheid, nationale identiteit of regio.’
Wests visie op swing en tijd vergt wat toelichting. Op basis van zijn lezing Jazz-Soaked Philosophy In Our Catastrophic Times: From Socrates To Coltrane aan de Royal Society of Edinburgh durf ik te stellen dat hij ons uitnodigt om een niet-lineaire visie te hebben op vooruitgang en onze maatstaven voor het beoordelen van sociale bewegingen uit het verleden te herzien. Zijn denken ligt in de lijn van wat Robin D.G. Kelley schreef in Freedom Dreams (2003): het gaat er niet om politieke visies af te schrijven op basis van historische mislukkingen, maar ze vooral te beoordelen op basis van de waarde of kracht van de visies zelf. Ook al zijn sociale bewegingen mislukt, omdat de fundamentele machtsverhoudingen die ze wilden uitdagen grotendeels intact bleven, toch zijn het juist die alternatieve bewegingen die heen en weer in de tijd swingen en zo nieuwe generaties inspireren om te strijden voor meer rechtvaardigheid. Als radicale politieke verbeelding kan dat tellen: muziek is niet louter een achtergrond of een esthetische kwestie, maar verschijnt als een politieke attitude, die geen oplossingen voorschrijft maar menselijkheid en waardigheid onderstreept. Jazz is politiek en, zoals West het verwoordt, moet politiek ook jazz zijn.
Jazz is politiek en, zoals Cornel West het verwoordt, moet politiek ook jazz zijn.
West vertelt daarmee niets nieuws. Muzikanten als Duke Ellington, Louis Armstrong en later John Coltrane en Charles Mingus leverden een belangrijke bijdrage aan het genre, terwijl ze tegelijkertijd maatschappelijke kwesties aankaartten. Hun muzikale vernieuwing was nauw verbonden met hun sociaal engagement. Gerald Horne vertelt in Jazz and Justice: Racism and the Political Economy of the Music (2019) hoe jazzartiesten vaak werden geconfronteerd met systemisch racisme (iets wat we bijvoorbeeld ook goed geïllustreerd zien in de film Green Book (Peter Farrelly, 2018) geïnspireerd op het waargebeurde verhaal van de Afro-Amerikaanse jazzpianist en componist Don Shirley).
Maar jazzmuzikanten zetten hun muziek ook in om weerstand te bieden. Zo gebruikten ze hun composities om woede, frustratie, hoop en een verlangen naar een rechtvaardigere samenleving uit te drukken. John Coltrane schreef het iconische ‘Alabama’ bijvoorbeeld als reactie op de bomaanslag op een kerk in Birmingham in 1963, waarbij vier Afro-Amerikaanse meisjes omkwamen. Charles Mingus, van zijn kant, gebruikte zijn innovatieve composities om raciale onrechtvaardigheid rechtstreeks aan te pakken en niet louter aan te klagen. In The Black Saint and the Sinner Lady uit 1963 past Mingus letterlijk desegregatie toe door jazz en klassieke muziek met elkaar te combineren, en door Afrikaanse muzikale thema’s te integreren in Spaanse. Bovendien krijgt bijna elke track een ondertitel die aanzet tot revolutie en strijd. Ook Mingus’ nummer ‘Fables of Faubus’ op de plaat Mingus Ah Um uit 1959 was een vernietigende kritiek, in dat geval op de gouverneur van Arkansas die zich tijdens de burgerrechtenbeweging verzette tegen desegregatie.
Hoe kon de Amerikaanse overheid jazz promoten als een symbool van vrijheid terwijl rassenscheiding en geweld thuis bleven voortduren?
De politieke (sub)tekst van jazz, met name in swing en bebop, ging hand in hand met de strijd voor burgerrechten in Amerika. En als we weten dat de gebeurtenissen in Congo in 1960 even prominent aanwezig waren in de westerse media als Gaza en het Midden-Oosten dat vandaag zijn, dan is het niet zo gek dat Amerikaanse jazzmuzikanten in de VS zich rechtstreeks bij de Congolese onafhankelijkheidsstrijd betrokken voelden en protesteerden. Naarmate jazz internationale erkenning kreeg, werd het een symbool van vrijheid, zeker ten tijde van de Koude Oorlog, die zijn stempel drukte op de onafhankelijkheidsbeweging in Afrika. Soundtrack to a Coup d’État toont hoe het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken zich de kracht en het aura van jazz toe-eigende om Amerika’s geopolitieke belangen te dienen. Zo sponsorde ze tours van artiesten als Dizzy Gillespie, Louis Armstrong en Dave Brubeck om de ‘vrijheid’ uit te dragen die jazz belichaamde. Dat leverde echter een diepgaande spanning op: hoe kon de Amerikaanse overheid jazz promoten als een symbool van vrijheid terwijl rassenscheiding en geweld thuis bleven voortduren? De politieke dimensie van jazz is daarom op twee manieren op te vatten: als imperialistisch instrument voor Amerikaanse geopolitieke belangen én als een tool voor de aanklacht tegen Amerikaans racisme. Grimonprez verliest zich niet in een moraliserende toon en oordeelt niet over de keuzes die artiesten zoals Louis Armstrong om in de DRC te gaan optreden – met de beste bedoelingen – maakten, maar legt de paradox bloot – aan ons om die te observeren en te verwerken.
Indépendance
Uiteraard is het feit dat muziek vervlochten is met politiek en maatschappij niet louter een eigenschap van jazz. Muziek was altijd al aanwezig langs de oevers van de Congo-rivier — instrumenten zoals de likembe en drums maakten deel uit van de Congolese muzikale traditie. Muziek betekende daar niet alleen kunst of cultuur, maar was een onlosmakelijk onderdeel van het samenleven, van wat we tegenwoordig het ‘sociaal-politieke weefsel’ zouden noemen. Het mag daarom niet verbazen dat de Congolese muziek een toonaangevende rol speelde in de onafhankelijkheidsstrijd van het land. Grimonprez laat zien hoe die muziek zich tijdens de Koude Oorlog ontwikkelde en, als een mix van traditionele Congolese muziek, Cubaanse rumba en Afro-Amerikaanse jazz, een belangrijke factor was in de politiek-culturele uitwisseling tussen de Atlantische continenten.
In de jaren 1950 richtte Joseph Kabasele, bekend onder zijn artiestennaam Le Grand Kallé, de band l’African Jazz op in Kinshasa. Maar hij was niet enkel muzikant: hij was ook actief betrokken bij de Rondetafelgesprekken in het voorjaar van 1960 in Brussel, waar Belgische functionarissen in gesprek gingen met Congolese activisten, onder wie Patrice Lumumba, over de Congolese onafhankelijkheid. Naar aanleiding van die gesprekken componeerde Kabasele het lied ‘Indépendance Cha Cha’, dat uitgroeide tot een wereldhit. Dit nummer werd een essentieel onderdeel van de soundtrack van de Afrikaanse onafhankelijkheidsbeweging in de vroege jaren 1960. De tekst van ‘Indépendance Cha Cha’ ging zelfs vooraf aan de beroemde onafhankelijkheidstoespraak van Lumumba en benadrukte, net als Lumumba zelf daarna deed, dat de Belgen de onafhankelijkheid niet schonken, maar dat de Congolezen ze hadden gewonnen door strijd.
Indépendance cha-cha, tozoui e
Oh! Kimpwanza cha-cha, tubakidi
Oh! Table Ronde cha-cha, ba gagné o
Oh! Dipanda cha-cha tozoui e.
(Onafhankelijkheid, cha-cha, we hebben ze gewonnen
Oh! Onafhankelijkheid, cha-cha, we hebben ze bewerkstelligd
Oh! De ronde tafel, cha-cha, we hebben het klaargespeeld
Oh! Onafhankelijkheid, cha-cha, we hebben het gewonnen.)
Kabasele’s l’African Jazz was niet de enige band die de invloed van jazz expliciteerde. Ook de befaamde Congolese muzikant Franco vormde in de jaren 1950 een band met een naam die rechtstreeks connectie maakte met de politieke dimensies van het genre: O.K. Jazz, wat stond voor Orchestre Kinois de Jazz, later hernoemd naar TPOK Jazz (Tout Puissant Orchestre Kinois de Jazz). Ook al speelde de band strikt genomen geen jazz, schuilt in de naam wel een toe-eigening van de politieke kracht van jazz. Die kracht voedde een nieuwe muziekstijl die in de westerse pers ‘Congolese rumba’ of ‘soukous’ werd genoemd, een stijl die een enorme impact zou hebben op de muziekproductie over het hele Afrikaanse continent. Na die muzikale en politieke ontwikkelingen in Leopoldville zou volgens Gary Stewart – auteur van het baanbrekende Rumba on the River (2000) – de muziek in Afrika nooit meer hetzelfde zijn.
Wat Grimonprez toont, is dat ook het verzet tegen koloniaal-kapitalistische macht transnationaal is.
Door de minutieuze selectie van muziek en beeld, met artiesten als Max Roach, Dizzy Gillespie, Nina Simone, Miriam Makeba, Louis Armstrong, African Jazz en zovele anderen, maakt Grimonprez het onmogelijk om het verband tussen de onafhankelijksstrijd en de ontwikkeling van Congolese muziek te negeren. Dat verband is gekend, maar vernieuwend is de focus op de rol van Amerikaanse jazz in die context. Die invloed was bovendien geen eenrichtingsverkeer: ook omgekeerd had rumba in de jaren 1950 een aanzienlijke impact op jazz in de VS. In Soundtrack to a Coup d’État komt die wederzijdse muzikale beïnvloeding politiek tot uitdrukking in de uitwisseling die er bestond tussen het revolutionaire Cuba en de Afro-Amerikaanse burgerrechtenbeweging. We zien de prominente rol die Malcolm X speelt, als Amerikaanse politieke stem ter verdediging van Lumumba, maar ook Fidel Castro. In de documentaire wordt duidelijk hoe Malcolm X een belangrijke schakel bleek te zijn tussen de leiders van het Mondiale Zuiden en de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Hotel Theresa in Harlem, waar Malcolm X, Fidel Castro en de Egyptische president Nasser elkaar ontmoeten, symboliseert die transcontinentale verbondenheid.
Terwijl de politieke complotten tegen Lumumba centraal staan, blijft de kern van zijn boodschap – het streven naar een onafhankelijk Congo dat zichzelf kan besturen – in de film grotendeels onderbelicht. Soundtrack to a Coup d’État brengt andere inzichten naar voren: het verband tussen politiek en jazz, maar ook bijvoorbeeld de rol van vrouwen, zoals Andrée Blouin en Leonie Abo, die prominente posities innamen in de strijd voor Congolese en Afrikaanse onafhankelijkheid. Een westerse samenzwering zorgde ervoor dat Congo nooit echt zelfstandig zou worden, en dat is tot op vandaag het geval. Wat Grimonprez toont, is dat ook het verzet tegen koloniaal-kapitalistische macht transnationaal is. En dat muziek misschien dan wel gebruikt kan worden door grootmachten om hun belangen te dienen, maar dat ze tegelijk ook een van de wapens bij uitstek is om die grootmachten te ondergraven. De onafhankelijkheidsstrijd van Congo mag dan gekaapt zijn, Congo mag dan tot op vandaag in de greep zitten van neokolonialisme en geweld, de inzichten van die strijd om menselijkheid en rechtvaardigheid swingen, ook vandaag, verder.
This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.