‘De politie is de beschermer van het privé-eigendom’

Door Louis Mosar, op Thu Sep 23 2021 22:00:00 GMT+0000

'De politie is ontstaan met als doel de sociale controle van een vrije bevolking.’ Aan het woord is Alex Gourevitch, politiek wetenschapper verbonden aan de Amerikaanse Brown University en een prominente stem in de groeiende kritiek op het politie-instituut. Zijn kernbegrippen: vrije arbeid, klassenstrijd en onderdrukking. De politie, uw stakingsbreker?

Een uit de hand gelopen instituut. Zo beschrijft de Amerikaan Alex Gourevitch de politie in zijn land. Werd die ooit in het leven geroepen om de arbeidersbeweging te onderdrukken, dan is ze vandaag gemuteerd tot een gemilitariseerd instrument tegen de meest gemarginaliseerden in de samenleving. Als politiek wetenschapper bestudeert Gourevitch de politie tegen de achtergrond van het republikeinse vrijheidsbegrip en het industrieel kapitalisme. Eerdere stappen in dat onderzoek kun je lezen in zijn boek From Slavery to the Cooperative Commonwealth (2015), over de 19de-eeuwse arbeidersbeweging, maar sindsdien is zijn politiekritiek alleen maar luider gaan klinken. Of zoals hij recent schreef: ‘It’s up to us to draw the lines where they should be drawn.’

In uw artikel ‘Police Work’ beweert u dat de politie een reactie is op een crisis van feodale sociale-controlemechanismen. Volgens u zijn deze mechanismen niet langer bevredigend binnen een moderne kapitalistische samenleving vanwege het fenomeen van vrije arbeid. Kunt u dit toelichten?

Als we de politie willen begrijpen, moeten we ons bewust zijn van wat kenmerkend en ongebruikelijk is aan moderne kapitalistische samenlevingen. Vóór het moderne kapitalisme was de meeste arbeid die verricht werd onvrij. Alleen binnen moderne kapitalistische samenlevingen wordt het merendeel van het werk uitgevoerd door mensen die hun eigen lichaam bezitten en vrij zijn om te kiezen voor wie ze werken. Deze dominantie van vrije arbeid is radicaal nieuw. Ze roept ook nieuwe vragen op over politieke autoriteit. In alle pre-kapitalistische samenlevingen stonden arbeiders (lijfeigenen, slaven etc.) immers onder het directe dwingende en juridische gezag van specifieke individuen, zoals feodale heren. Maar de vrije arbeider, in de zin van een loonarbeider die kan kiezen voor wie hij werkt en zijn job kan opzeggen wanneer hij dat wil, staat niet per se onder iemands controle. Er is geen bepaald persoon die het recht heeft om via repressie de beweging en activiteiten van een individuele arbeider te controleren.

Het is niet toevallig dat de ontwikkeling van de moderne politiemacht gepaard ging met de opkomst van vrije arbeid als dominante werkvorm.

Tegelijk is ook het instituut van de politie radicaal nieuw, oftewel het idee dat er binnen een rechtsorde een formeel en apart orgaan is van mensen die speciale rechten hebben om iedereen te controleren via repressie. Er zijn voorlopers van de politie, vooral in steden, waar je bijvoorbeeld wachters had. Het beroemde schilderij De nachtwacht van Rembrandt beeldt een dergelijke proto-politiemacht af. Het waren door de stad formeel georganiseerde groepen die speciale rechten hadden om de wet binnen de stad te handhaven. Het belangrijkste aan deze krachten – en dat verklaart waarom ze slechts proto-politie zijn – is dat al hun leden kinderen waren van hooggeplaatsten in de samenleving, die over het privé-vermogen beschikten om hun eigen wapens te kopen. De reden dat ze de zonen van hooggeplaatsten waren, is omdat ze er waren om iedere andere persoon te controleren die niet tot deze hogere klassen behoorde. In steden had je dan ook de hoogste concentratie aan vrije arbeid. Wat deze proto-politie onderscheidt van de moderne politie, is dat die laatste gewoonlijk uit de rangen van de arbeidersklasse komt. Bovendien is het de staat die de wapens en de training levert en is de staat formeel gescheiden van elke klasse in de samenleving. Daardoor is iedereen in principe onderworpen aan het gezag van de politie.

Het is niet toevallig dat je aan de ene kant de ontwikkeling ziet van de moderne politiemacht en aan de andere kant de opkomst van vrije arbeid als dominante vorm van arbeid. Wanneer je een samenleving hebt die nog steeds een klassenmaatschappij is, maar waar de arbeidersklasse formeel onafhankelijk is van de dwingende en wettelijke autoriteit van bepaalde groepen mensen, wordt het probleem van sociale controle gecompliceerd. Arbeiders hebben werkgevers, maar werkgevers hebben geen recht op geweld of repressie over hen. Werkgevers kunnen arbeiders wel dreigen met ontslag, maar dat is een ander recht. Bijgevolg heb je een vorm van sociale controle nodig die de arbeidsmarkt in stand houdt – en dat is nu net de bijzondere maatschappelijke functie van de politie. De politie is ontstaan met als doel de sociale controle van een vrije bevolking.

In uw analyse is de politie uiteindelijk een instrument van klassenstrijd. Hoe moeten we in die optiek de militarisering van de politie begrijpen?

Feit is dat de politie gemilitariseerd wordt zodra het voor werkgevers onmogelijk wordt om stakingen te beheersen en arbeid te disciplineren via hun eigen private veiligheidstroepen. De eerste moderne politiekorpsen waren dan ook klein en ondergefinancierd. Desondanks slaagden ze erin de openbare orde, voornamelijk in steden, te handhaven. Het ging ook vooral om het bestrijden van kleine criminaliteit, zoals het arresteren van daklozen, bedelaars en prostituees of het tussenkomen in bargevechten. Met de opkomst van industriële loonarbeid, het ontstaan van grote bedrijven en meer militante stakingen, wordt het tegen het derde kwart van de 19de eeuw voor werkgevers duidelijk dat er een fundamenteel probleem is qua autoriteit en geweld. Werkgevers hebben, ten eerste, een macht nodig die groot genoeg is om stakingen te breken; een macht dus die voldoende bewapend is om terug te vechten tegen stakers die vaak zelf gewapend zijn. Ten tweede is het voor hen belangrijk dat deze macht geen private macht is, omdat er anders een legitimiteitsprobleem is met het breken van stakingen.

In de echte republikeinse opvatting heeft iedereen de plicht om te leren hoe wapens te dragen, zodat iedereen deelneemt aan de ordehandhaving van een zelfbesturende republiek.

Bijgevolg worden werkgevers steeds bereidwilliger om belastingen te betalen zodat men de politie kan financieren en bewapenen. Werkgevers organiseren zelfs onafhankelijke fondsenwerving en donaties om de politie te financieren en van wapens te voorzien. Ze geven ook feestjes voor politiemensen om zo hun sympathie te winnen. Tegelijk trachten ze ook om de klassenconflicten tussen arbeiders en kapitalisten om te zetten in conflicten tussen arbeiders en de staat. Arbeiders worden met andere woorden voorgesteld als het gewelddadige en wetteloze element in de samenleving. Ook bepaalde wetten gaan ertoe bijdragen dat stakingen illegaal lijken.

Zodra de wet wordt overtreden, kun je een beroep doen op deze politiemacht, die de taak heeft om de wet van iedereen af te dwingen. Hoewel men politie als een neutrale actor wil voorstellen die het liberale constitutionele recht handhaaft, beschermt ze in feite de rechten van privé-eigendom. Het meest voorkomende gebruik van federale troepen in de VS tussen 1877 en 1932 is dan ook het onderdrukken van stakingen in eigen land.

Politie en de res publica

Hoe rijmt men de politie met het moderne ideaal van de republiek?

Het is een oude opvatting binnen de republikeinse theorie van zelfbestuur dat een gecentraliseerd dwangapparaat, bestaande uit een specifieke groep die het recht heeft om wapens te dragen terwijl alle anderen dat recht wordt ontzegd, het zelfbestuur ondergraaft. Om die reden heerst al heel lang scepsis tegenover dergelijke organen binnen het republicanisme. Ook in de 19de eeuw, zelfs ter linkerzijde, deelden velen die mening. Voor hen was het duidelijk dat, in plaats van de politie, iedereen wapens zou moeten dragen, anders laat je toe dat de willekeurige macht van de politie de samenleving domineert. Mensen zoals Lenin maken uiteindelijk een argument dat in wezen een voortzetting en radicalisering van republikeinse ideeën is, namelijk dat het afdwingen van orde een gedeelde verantwoordelijkheid van iedereen zou moeten zijn.

Als we onszelf regeren, kunnen we niet geregeerd worden door een aparte entiteit. Daarom zou iedereen verantwoordelijk moeten zijn voor ordehandhaving.

Een probleem met de Amerikaanse discussie is dat wapenbezit wordt gepresenteerd als een recht op wapendracht. Volgens mij is de echte republikeinse opvatting dat het eigenlijk ieders plicht zou moeten zijn om te leren hoe wapens te dragen en te gebruiken zodat iedereen een gelijke deelnemer is in de ordehandhaving van een zelfbesturende republiek. Volgens dit argument zijn degenen die geen wapens dragen en die willen dat wapens uit de handen van private individuen worden genomen, eigenlijk medeverantwoordelijk voor het feit dat er een politiemacht is. Ze willen niet erkennen dat hun keuze om nooit verantwoordelijkheid te hoeven nemen voor wapens veronderstelt dat anderen het vuile werk voor hen moeten doen. Als we allemaal onszelf regeren, kunnen we niet geregeerd worden door een aparte entiteit. Dat is een van de meest duizelingwekkende en verontrustende, maar ook meest interessante en uitdagende gedachten in republikeinse theorieën van zelfbestuur.

Is de politionele toekomst op deze radicaal republikeinse manier wenselijk volgens u?

Ja, tegen mijn instinct in ben ik tot de opvatting gekomen dat iedereen verantwoordelijkheid zou moeten nemen voor ordehandhaving en zou moeten leren wapens te gebruiken. Het idee van een wereld zonder misdaad is een imaginaire horizon waar we op de lange termijn naar kunnen streven. Wat ik me kan voorstellen op de korte termijn, is een verantwoordelijkheid en een verplichting voor iedereen om te leren hoe basisinstrumenten van wetshandhaving te gebruiken. Misschien kan er een apart instituut komen waarin iedereen voor een bepaalde tijd moet dienen. Met zo’n burgerpolitie zou je weliswaar niet het recht hebben om met wapens rond te lopen als je niet in dienst bent. Dat is een redelijke en consistente manier om de republikeinse denkwijze over het dragen van wapens en over ordehandhaving te interpreteren en een identiteit te hebben tussen burgers en politie. Aristoteles stelt dat burgerschap gaat over afwisselend regeren en geregeerd te worden.

Racisme en klassisme

In ‘Police Work’ merkt u op dat ‘[i]n grote immigrantensteden zoals het industriële Chicago, het kosmopolitische New York en het mercantiele Buffalo (een van de rijkste steden in de VS van de jaren 1900), het voor agenten veel gemakkelijker was om zich met de politie te identificeren dan met de klasse waartoe de meesten behoorden.’ Kunt u iets vertellen over de relatie tussen migratie en het instituut politie?

Om een goede politiemacht te verkrijgen, moeten politieagenten zich identificeren met de staat eerder dan met de mensen tegen wie ze geweld gebruiken. In principe moeten ze bereid zijn om hun eigen ouder te arresteren, maar ook leden van andere groepen waarmee ze zich identificeren, zoals bijvoorbeeld hun geloofsgenoten. De wet is simpelweg de hoogste autoriteit.

Als de belangrijkste functie van de politie ordehandhaving in een klassenmaatschappij is, hoe bevolk je de politie dan met de arbeidersklasse en bereid je ze voor om geweld tegen de arbeidersklasse te gebruiken? Er zijn veel bekende gevallen waarin agenten niet klaar waren om dit te doen en weigerden. Dat is vaak de reden waarom andere staatsinstellingen betrokken raken, zoals de Nationale Garde.

Ik ben ervan overtuigd dat sommige politieagenten racistisch zijn. Maar ik denk niet dat racisme dezelfde verklarende rol voor het politieinstituut vormt als klasse.

Een andere manier om dit op te lossen is door te rekruteren uit specifieke etnische groepen, die vervolgens geweld gebruiken tegen anderen met wie ze zich niet identificeren. Het bekendste voorbeeld hiervan in de VS waren de Ieren. De Ieren waren, vooral in het Noorden, oorspronkelijk het eerste slachtoffer van de politie. In Chicago en New York arresteerden de eerste politiediensten vaak Ierse immigranten voor zaken als openbare dronkenschap en dakloosheid, aangezien zij de arme arbeidersklasse van deze steden uitmaakten. Een manier waarop de Ieren werden opgenomen in de Amerikaanse staat en niet langer werden gediscrimineerd als een aparte etnische groep, was door deel uit te maken van de politie. De Ieren werden dus verlost van de constante dreiging om door de politie te worden gearresteerd, door zichzelf bij de politie aan te sluiten en vervolgens hun recht op repressie te gebruiken tegen anderen die lager op de sociale ladder stonden, zoals zwarten.

Zo is er in 1912 de legendarische Lawrence Textile Strike in Lawrence, Massachusetts. Zesenvijftig verschillende nationaliteiten waren daarbij betrokken. De enige groep die de staking niet steunde, waren de Ieren, die deel uitmaakten van de politie. Zij namen aanstoot aan de Amerikaanse vlaggen waarmee veel stakers kwamen opdagen, wat betekende dat de stakingsbreking on-Amerikaans zou zijn. Zij probeerden de Amerikaanse vlag terug op te eisen, omdat ze zichzelf – als agenten en dus vertegenwoordigers van de staat – zagen als de échte patriotten.

Een van de meest stuitende dingen met betrekking tot policing in de VS is het gebrek aan goede gegevens over hoe de politie haar werk verricht.

Enerzijds is de politie dus een instrument van integratie in de nationale gemeenschap door het recht te verwerven om geweld tegen anderen te gebruiken. Het is in die zin geen toeval dat politieagenten in steden als Baltimore voor de meerderheid zwart zijn. Sommige spanningen en problemen in die steden kunnen dus niet eenvoudigweg worden omschreven als het geweld van witte politiediensten tegen zwarte burgers. Het toont eigenlijk hoe problematisch het is als de politie een instrument van sociale integratie wordt.

Anderzijds is er ook een bijzondere vorm van policing die vaak uitgevoerd wordt door grenswachters en immigratieambtenaren, die speciale bevoegdheden hebben voor willekeurig geweld tegen niet-burgers. Deze macht van willekeurig geweld is op zichzelf al onrechtvaardig. Het is ook een manier om sociale verdeeldheid binnen de arbeidersklasse te introduceren en om rivaliteit te installeren tussen arbeiders met burgerschap en arbeiders zonder burgerschap.

Tegenwoordig is de meest modieuze manier om ‘internationalistisch’ te zijn, en met deze verdeeldheid binnen de arbeidersklasse om te gaan: tegen grenzen pleiten. Het radicale republikeinse idee van internationalisme houdt daarentegen in dat er enerzijds geen intern onderscheid mag zijn tussen burgers en niet-burgers, en dat de republiek anderzijds het recht heeft om anderen uit te sluiten op voorwaarde dat we in een wereld van werkelijk democratische natiestaten leven. Het idee is dat geen enkele arbeider in een situatie zou mogen verkeren waarin men gedwongen wordt om zijn fortuin in het buitenland te zoeken.

De enige manier om dat op te lossen is door overal democratische revoluties te ontketenen. De langetermijngedachte was dat revolutionaire arbeiders-republieken elders massale investeringen zouden doen om de groei en industrialisatie over de hele wereld te bevorderen. Dit was de democratisch republikeinse manier om het probleem bij de wortel aan te pakken. De kern van het probleem was volgens hen niet het policen van grenzen op zich, maar wel dat dat gebeurde in een kapitalistische wereld verdeeld onder kapitalistische staten.

In uw analyse moet de politie vooral als klassenfenomeen begrepen worden. De politie wordt echter vaak in verband gebracht met racisme. Hoe past die realiteit in uw analyse?

Voor alle duidelijkheid, ik ben ervan overtuigd dat sommige politieagenten racistisch zijn en zich schuldig maken aan willekeurig geweld en intimidatie tegenover mensen vanwege hun etnische achtergrond. Ook tonen goede studies dat er raciale ongelijkheden zijn in de manier waarop mensen gepoliced worden. Maar ik denk niet dat etniciteit dezelfde verklarende rol kan spelen als klasse.

Politiediensten in de VS weigeren om data te verzamelen over hun gebruik van geweld op nationaal niveau. Dit is een totaal ondemocratisch gegeven.

Ten eerste, kunnen we de oorsprong noch de militarisering van de politie verklaren aan de hand van raciale verschillen. Ten tweede leggen die ook niet uit wie en waar wordt gepoliced en waarom zoveel witte mensen het slachtoffer worden van politiegeweld. In dit verband is het belangrijk om op te merken dat een van de meest stuitende dingen met betrekking tot policing in de VS het gebrek is aan goede gegevens over hoe de politie haar werk verricht. Politiediensten in de VS weigeren om data te verzamelen over hun gebruik van geweld op nationaal niveau. Dit is een totaal ondemocratisch gegeven. De bevolking zou moeten weten hoe vaak en tegen wie en met wat voor geweld hun eigen politie-macht optreedt. Pas sinds 2013, op initiatief van onafhankelijke journalisten in de VS, is er voor het eerst een nationale database gecreëerd en zelfs die data zijn niet bijzonder accuraat. Het is maar recentelijk dat we gegevens hebben over zelfs de meest enge en explosieve kwestie: wie doodt de politie?

Volgens het beste bewijs dat we hebben, zijn armen het meest oververtegenwoordigd bij de slachtoffers van dodelijk politiegeweld. Een welgesteld zwart persoon loopt veel minder risico om door de politie te worden gedood of ernstig politiegeweld te ervaren dan een arm persoon van welke etnische achtergrond dan ook. Het raciale narratief kan dat niet verklaren. Over opsluiting zijn de gegevens nog eenduidiger. Sinds het tijdperk van massadetentie in de VS (sinds eind jaren 1960 en begin jaren 70 was er een enorme toename van het aandeel van de bevolking dat in gevangenschap leeft, LM) is er, met uitzondering van een korte piek in de jaren 90, geen verandering in de raciale ongelijkheden met betrekking tot opsluiting. De afgelopen tien jaar is er zelfs een significante afname van de raciale ongelijkheden in opsluiting geweest. Er is een reële raciale ongelijkheid, maar die dateert uit de jaren 1930 en 1940. Wat echter wel dramatisch is toegenomen sinds de periode van massadetentie zijn de klassenverschillen bij gedetineerden.

De VS heeft besloten zijn armen, en in het bijzonder zijn werkloze en marginaal tewerkgestelde armen, te controleren door ze in de gevangenis te gooien.

In 1968 was het nog zo dat een hoogopgeleide zwarte een grotere kans had om in zijn leven opgesloten te worden dan een ongeschoold wit persoon. Die ongelijkheid is verdwenen en het is nu veel waarschijnlijker dat een arm persoon met alleen een middelbare schooldiploma wordt opgesloten dan elke andere persoon met een diploma hoger onderwijs. De VS heeft besloten zijn armen, en in het bijzonder zijn werkloze en marginaal tewerkgestelde armen, te controleren door ze in de gevangenis te gooien. Het is een staat die de voorkeur geeft aan repressie om de sociale problemen aan te pakken die een kapitalistische samenleving genereert. De raciale dimensies van policing moeten dan ook veeleer begrepen worden als het gevolg van raciale ongelijkheden in armoede en vooral werkloosheid, eerder dan van racistische houdingen an sich.

Bovendien lijdt de Amerikaanse discussie onder een gebrek aan vergelijking. De rassenverschillen in detentie zijn in sommige Europese landen zelfs groter dan in de VS. Zo zijn ze aanzienlijk hoger in Frankrijk dan in de VS. Ondanks het feit dat de algemene opsluitingsgraad in de VS veel hoger is, zijn de raciale ongelijkheden kleiner. Ik denk dat de reden deels ligt in de koloniale erfenis en immigratiegeschiedenis van sommige van deze landen.

In een artikel voor het tijdschrift Jacobin beweert u dat ‘de politie een onafhankelijk, georganiseerd lichaam geworden is, dat zich min of meer tot het publiek verhoudt zoals een bezettingsleger tot de inheemse bevol­king.’ Is er een verband tussen politie en kolonialisme?

Het is een algemeen aanvaard idee binnen de marxistische sociologie dat imperialisme in het buitenland leidt tot imperialisme in eigen land. Imperialisme heeft een terugslag die leidt tot een algemene militarisering van de samenleving. Zo kun je gedeeltelijk de zware militarisering en het gebruik van repressie sinds eind de jaren 60 en begin jaren 70 verklaren, die dienden om problemen van de sociale orde aan te pakken. Een reden daarvoor is ook dat er een enorm militair overschot was ten gevolge van de grote financiering die nodig was om de imperialistische oorlogsmachine draaiende te houden. Die overschotten werden vervolgens verdeeld onder Amerikaanse politie-eenheden.

Tegelijkertijd kreeg je toen een bepaalde groep politiemensen: veteranen die naar huis terugkeerden op zoek naar een job en die mensen eerder als vijanden dan als burgers hadden leren zien. Dit leidde tot de creatie van een klasse van mensen wiens belangrijkste maatschappelijke nut bestond uit het gebruik van geweld. Veteranen voelden zich afgesneden van hun eigen samenleving, omdat ze vertrokken waren om geweld te gebruiken in de naam van de natie, maar vervolgens in eigen land met vijandigheid of onverschilligheid werden onthaald. Zo kon deze groep vervolgens gebruikt worden als een soort janitsarenkorps in eigen land.

In het kapitalisme kan nooit de hele bevolking tewerkgesteld worden. Het vroegmoderne antwoord op dat probleem voor de sociale orde was kolonialisme.

Een van de systemische tendensen van het kapitalisme is dat het, in Hegels woorden, ‘gepeupel’, of anders, een ‘lompenproletariaat’ genereert. Kapitalisme creëert een klasse van mensen die werkloos zijn; de hele bevolking kan immers nooit tewerkgesteld worden. Wat met deze mensen te doen, is een centraal probleem voor de sociale orde binnen een kapitalistische samenleving. Het vroegmoderne antwoord was kolonialisme. Je zendt ze weg om landen te stichten waar ze burgers kunnen zijn. Daar kunnen ze productieve landeigenaren worden die deelnemen aan het zelfbestuur waarvan ze in eigen land werden uitgesloten. Settler-kolonialisme is met andere woorden een verplaatsing van de bevolking. Wanneer settler-kolonialisme niet langer mogelijk is, omdat het Europese staten met elkaar in conflict brengt of omdat bevolkingen ter plaatse in opstand komen, zijn er twee andere oplossingen: een welvaartstaat of een inter-imperiale militaire oorlog.

In het geval van inter-imperiale oorlog wordt het probleem van het gepeupel onder het bredere probleem van het imperialistische conflict gebracht en worden er wereldoorlogen uitgevochten. De twee wereldoorlogen, als hoogtepunt van inter-imperiale rivaliteit, illustreren hoe men het probleem van het gepeupel oplost. Niet door de bevolking elders te vestigen maar door de arbeidersklasse elkaar te laten uitmoorden. In die zin zei de Britse koloniaal Cecil Rhodes ooit: ‘Als je klassenstrijd wil vermijden, moet je een imperialist zijn.’

Het is eigenlijk veel goedkoper om een klein deel van de bevolking op te sluiten dan te betalen voor universele voorzieningen.

De andere optie is het hebben van een welvaartstaat, die echter vrij duur is en een zekere druk van de arbeidersklasse op de staat vereist. Na de Tweede Wereldoorlog richt continentaal Europa zich meer op het in dienst nemen van de eigen bevolking en de wederopbouw van haar staten in welvaartstaten. De VS volhardt echter in de imperialistische uitweg, wat leidt tot oorlogen in Korea en Vietnam. Het is geen toeval dat het einde van de Vietnamoorlog samenvalt met de wending naar massadetentie. Zoals Adaner Usmani en John Clegg hebben aangetoond, is het eigenlijk veel goedkoper om een klein deel van de bevolking op te sluiten dan te betalen voor universele voorzieningen.

Op dat moment lijdt de VS onder een fiscale uitputting, maar beschikt ze over een grote gemilitariseerde macht. Massadetentie en hyperpolicing in binnensteden moeten het gepeupel in bedwang houden. Omdat men noch over de koloniale noch de inter-imperiale oplossing beschikt, wendt men zich tot het managen van het gepeupel binnen de eigen landsgrenzen, op een manier die eigenlijk het tegengestelde is van de welvaartstaat. Het is de oorlog verklaren aan je eigen bevolking omdat je die niet kunt wegsturen.