De onderklasse slaat terug

Door Wouter Hillaert, op Sun Feb 16 2020 23:00:00 GMT+0000

Was het al opgevallen hoeveel gelijkenissen er zijn tussen Parasite en Joker, samen goed voor zes Oscars en eerder al winnaars van de Gouden Leeuw en de Gouden Palm? Allebei tonen ze hoe mensen ‘van beneden’ zich wreken op de hogere klasse. Moeten we daar een teken des tijds in lezen? In elk geval lijkt ‘klasse’ als thema weer helemaal terug. Waarom nu?

Voor het eerst in 92 jaar Academy Awards schoot een niet-Engelstalige film de hoofdprijs af. Best een gebeurtenis dus, die Best Picture Oscar voor het Koreaanse Parasite. Maar misschien nog verrassender is het thema waarmee dat gebeurt: Bong Joon-ho portretteert in zijn tragikomedie de vele subtiele en minder subtiele aspecten van pure klassenongelijkheid.

Natuurlijk ging die belangrijkste Oscar al vaker naar films over armoede en uitsluiting, maar die zagen er dan wel heel Amerikaans uit. Denk aan Slumdog Millionaire (2008) van Danny Boyle: arm boefje uit de slums van Mumbai wint door zijn slimmigheid het superlot, goed voor ‘the feel-good film of the decade’. Dus armen aller landen, keep on dreaming: voor wie zijn best blijft doen en wat geluk heeft, valt elke armzalige situatie uiteindelijk toch te overwinnen.

‘Best Pictures’ die wél lastige vragen opriepen over ongelijkheid en het systeem erachter, gingen niet toevallig meer over ras en gender dan louter over klasse. This is America, you know: zo raciaal getekend zijn hele politieke geschiedenis is, zo rabiaat was ook altijd zijn anticommunisme. Zulke Oscarwinnaars over (rassen)ongelijkheid kwamen er de jongste jaren trouwens steeds meer: van 12 Years a Slave (2012) en Moonlight (2016) tot vorig jaar Green Book (2018).

Zo raciaal getekend de hele politieke geschiedenis van Amerika is, zo rabiaat was ook altijd zijn anticommunisme.

Die laatste uitreiking werd zelfs een rassenkwestie op zich, omdat Peter Farelly’s verzoenende roadmovie over een zwarte pianist en zijn blanke chauffeur – verteld vanuit het witte perspectief – verkozen werd boven BlacKkKlansman van Spike Lee en Roma van Alfonso Cuarón. Als ze in Hollywood politiek gaan, is kleur de kwestie.

Trojaans paard in de gang

Parasite daarentegen zet simpelweg een arm Koreaans gezin tegenover een rijk Koreaans gezin, verteld vanuit het perspectief van de werkloze onderklasse. Zoon, dochter, vader, moeder: allemaal praten ze zichzelf en elkaar bij die rijke familie binnen als respectievelijk leraar Engels, docent schilderen, privéchauffeur en huishoudster. Dat ze familie zijn, verzwijgen ze. Dat ze gediplomeerd zijn, faken ze. En dat ze voor al die jobs twee andere brave armeluizen de villa moeten uitwerken, daar draaien ze hun hand niet voor om. Het leven is een jungle, het is ieder voor zich.

Mensen lager op de ladder kennen nu eenmaal veel beter de gebruiken op de hogere sporten dan omgekeerd.

Vrolijk supporter je als kijker mee, omdat Bong Joon-ho ons eerst als geen ander meevoert in het wonderlijke genre van feel-good. De familie Kim mag dan wel in een kale kelder huizen, waar elke dag dronkemannen tegen het raam komen pissen, dat bederft niet hun pret, en al zeker niet hun vindingrijkheid. Pienter zullen ze de smetvrees, het statusgevoel en de conservatieve mores van de familie Park in hun voordeel uitbuiten. Mensen lager op de ladder kennen nu eenmaal veel beter de gebruiken op de hogere sporten dan omgekeerd. Met een perfecte ritmering tussen trage portrettering en goed gemikte grapjes wint Bong Joon-ho vanzelf onze sympathie voor hen.

Tegelijk blijft hun omgang met hun nieuwe werkgever wel mooi binnen de lijntjes van de sociale hiërarchie kleuren. Het gaat zoals het al eeuwen gaat, van Het Gezin van Paemel tot Downton Abbey: de hogere klasse zet de regels uit, de lagere knikt beleefd en smoezelt wat in de gang. Zolang de status quo tussen beide bewaard blijft, verloopt het contact correct en verzoenend. ‘Hij schuurt steeds tegen de grens aan’, zegt vader Park tegen zijn vrouw over vader Kim, zijn nieuwe chauffeur. ‘Maar hij gaat er niet over, daarom heb ik hem graag.’

Het sleutelmoment van Parasite – niet toevallig ook beloond met een Oscar voor Beste Origineel Scenario – is waar die grens ineens wel overschreden wordt. Tijdens een luxueus tuinfeestje bij de Parks zal er op het witte linnen en het groene gemillimeterde gazon plots heel veel bloed spatten. Even weifelt vader Kim nog. In zijn anders zo uitgestreken gezicht roert zich de kern van vele eeuwen klassenstrijd: zich voor de zoveelste keer dubbelplooien voor die hogere orders vol geprivilegieerde eigenwaan, of met al die opgestapelde vernedering eindelijk terugslaan? Hij grijpt het mes en steekt. Gedaan met knikken en slikken. Gedaan met feel-good.

Dat zelfs de conservatieve Academy deze schrikbarende wraakfantasie van de have-nots op de haves wil lauweren, is zo bijzonder aan die vier Oscars voor Parasite

Dát is zo bijzonder aan die vier Oscars voor Parasite: dat zelfs de conservatieve Academy net deze schrikbarende wraakfantasie van de have-nots op de haves wil lauweren. Dit is nu eenmaal geen Gladiator (‘Best Picture’ in 2000) waarin één geketende held vanuit de catacomben de hogere geperverteerde macht naar de kroon steekt om de westerse waarden terug in ere te herstellen. Parasite toont hoe de groeiende afstand tussen boven en beneden genadeloos ontploft in het gezicht van de bovenklasse, terwijl Bong Joon-ho vooral sympathiseert met de onderklasse.

Met iets tussen een brede grijns en een pijnlijke grimas rijdt hij een Trojaans Paard binnen in de safe space van luxe en verdienste. En daarin is hij tegenwoordig lang niet de enige.

Liever Freud dan Marx

Bovenstaande beschrijving geldt net zo goed voor Joker, die andere veelbesproken film van 2019. Hij kreeg zondagnacht twee Oscars: één voor beste acteur (Joaquin Phoenix) en één voor beste muziek (Hildur Gudnadóttir). Dit verhaal over een aan lager wal geraakte clown die zich wreekt op jonge bankiers en een mediafiguur die zijn soort mensen uitlacht, verloopt natuurlijk heel anders. Ook zijn vertelperspectief is een stuk dubieuzer. Maar net daarom vallen de gelijkenissen met Parasite zo op.

Is Joker het portret van een lone wolf of symboliseert het de stuiptrekking van een maatschappijmodel?

‘Is it just me or is it getting crazy out there?’ De eerste echte volzin van protagonist Arthur Fleck, na een compulsieve lachbui bij zijn sociaal assistente, raakt meteen de basisspanning rond Todd Phillips’ hele film aan. Is Joker het portret van een lone wolf, die door een psychologische kortsluiting na een mishandelde jeugd ineens redeloos begint te moorden? Of symboliseert deze arme clown, kniehoog tussen alle afval en grimmige rellen in de straten van Gotham, de stuiptrekking van een heel maatschappijmodel? Zien we een individueel of een collectief drama?

De eerste recensies en publieke discussies in september 2019 trokken vooral de eerste kaart. Zeker in de VS zelf werd Joker verweten te veel sympathie te tonen voor een losgeslagen geweldenaar. Time noemde Arthur Fleck ‘de patroonheilige van de incels’, mannen die geen vrouw vinden en zich daarom op hen wreken. Het Amerikaanse leger gebood zelfs verhoogde waakzaamheid voor mogelijke schutters tijdens de vertoning van de film – het gebeurde al in 2012 in Aurora tijdens een vertoning van The Dark Knight Rises, met twaalf doden. Misschien zijn zulke reacties gewoon ‘typisch Amerika’, waar fictie gevaarlijker blijkt dan dat je er op elke hoek zomaar een blaffer kan kopen?

Nee, ook in Nederlandstalige recensies heette de film ‘een psychoanalytische thriller’, ‘het intense portret van een afglijdende psychopaat’, ‘de karakterstudie van een verknipte verschoppeling die zich pas kan uiten wanneer hij een revolver voor zich laat spreken’.

De vele recensies choqueren mij meer dan de film Joker zelf.

In De Volkskrant mocht een vrouw met mentale problemen getuigen dat ‘alleen al het zien van een afbeelding van de Joker pijnlijk is, omdat hij voor mij een manifestatie is van de vastgeroeste, eeuwenoude vooroordelen over de waanzinnige’. Ze verzette zich dus tegen de stereotype beeldvorming in Joker. ‘Bijna zonder uitzondering worden wij voorgesteld als bijna enge, onmenselijke moordenaars, die plotseling opduiken.’

Al die interpretaties volgen dezelfde lijn: ze individualiseren Fleck tot een ziek figuur, tot een psychologische anomalie die nauwelijks linken heeft met bredere maatschappelijke problemen. Precies daarin typeren ze zelf een heel duidelijke maatschappelijke tendens: de neiging om arme en labiele mensen als Fleck zelf de schuld te geven van hun problemen. Zij worden bekeken als moreel slecht, niet als slachtoffers. Dat Joker de duistere ontstaansgeschiedenis moet schetsen van de latere bad guy in Batman, zal daar wel voor iets tussenzitten. Maar dan nog blijven vele recensies mij meer choqueren dan de film zelf.

Welke klassenstrijd?

Hoe kan je dit drama niet (ook) lezen als een onverholen kritiek op hedendaags austerity-beleid? Het schrapt de sociale begeleiding van gevallen als Fleck en bouwt openbare diensten als afvalophaling zo af dat die finaal in staking gaan. ‘Everything must go’, zo staat er in koeien van letters op het bord waarmee Fleck tijdens zijn eerste clownsjob moet staan zwaaien. Het is van die publieke uitverkoop de perfecte reclameslogan.

Eigenlijk doet Joker niets anders dan er de gewelddadige effecten van presenteren, zelfs al lijkt Phillips’ regie dat alleen iets meer te willen verhullen achter een waas van vermeende waanzin. Bong Joon-ho is daar veel duidelijker in.

Uiteindelijk is Arthur Flecks aanval op de 1% precies dezelfde explosie van geaccumuleerde vernedering als in Parasite

Maar uiteindelijk is Flecks aanval op de 1% – eerst drie bankiers, dan tv-presentator Murray Franklin – precies dezelfde explosie van geaccumuleerde vernedering als in Parasite: zijn aftandse flat met een lift die amper werkt, zijn alleenstaande moeder die ooit misbruikt en ontslagen is als dienstmeid bij rijkaard Thomas Wayne, diens uithaal naar betogende have-nots als ‘ratten’, hoe ook de media deze stakkerds uitlachen louter om hun kassa te doen rinkelen… Stuk voor stuk zijn het de krenkingen die elke onderklasse moet ondergaan in een neoliberaal systeem.

Fleck zelf mag dan wel elke politieke inspiratie ontkennen, bijzonder politiek klinkt toch zijn finale motivering vlak vóór hij tv-presentator Murray live afknalt: ‘Wat krijg je als je een zieke eenzaat kruist met een samenleving die hem aan zijn lot overlaat en hem behandelt als afval? Dan krijg je wat je verdient!’ Fleck grijpt zijn pistool en schiet. Gedaan met grappen en grollen. Gedaan met entertainment.

Het maakt van Joker net een anti- american dream, een anti-Slumdog Millionaire. Of nog: de fantasie van een nieuwe klassenstrijd. Of hoe moet je de straatrellen op het einde van de film anders begrijpen, waarbij horden grijnzende clowns losgaan op winkels en politiewagens?

Her en der zagen critici daarin Trump-stemmende ‘deplorables’, conservatieve witte wraakengelen die zich in multicultureel Amerika voorgoed gepasseerd voelen. Joker kreeg daarom zelfs het verwijt een ultrarechtse film te zijn die wit geweld verheerlijkt. Oink? Omdat Fleck wit is, wordt zijn hele strijd meteen een protest tegen zwarten en moslims? Dat zegt meer over de gespannen raciale focus van Amerika dan over de film zelf. Zijn contact met mensen van kleur varieert net zo breed tussen grimmigheid en genegenheid als zijn contact met witte mensen.

Zelf vind ik heel weinig in de film dat racisme doet vermoeden, integendeel. Flecks zwarte sociaal assistente erkent voor hem veelzeggend ‘dat niemand wakker ligt van mensen als jij, net zomin als van mensen als ik’. Zij en Fleck zijn van hetzelfde soort: niet-productieve elementen in een postkapitalistische samenleving, die economisch niets zouden bijdragen. Misschien is Fleck wel vooral wit om net dat klasse-element extra te benadrukken?

De wij-zij waar Joker op speelt, is geen raciaal verschil, maar de tegenstelling die ontwaakt onder elk klassenbewustzijn

De massabeweging die in Joker spontaan met hem begint te sympathiseren, heeft veel meer weg van Occupy Wallstreet of de Gele Hesjes. ‘Kill the rich’, schreeuwen hun protestbordjes. Wat ze vertegenwoordigen, is in mijn ogen vooral een (extreem)linkse fantasie. De wij-zij waar Joker op speelt, is geen raciaal verschil, maar de tegenstelling die ontwaakt onder elk klassenbewustzijn: zij zijn rijk omdat wij arm zijn.

Natuurlijk is het net de tragiek van links dat die tegenstelling tegenwoordig ook heel succesvol door rechts wordt uitgebuit als ‘het volk’ tegen ‘het establishment’. En dat de lagere klasse zichzelf eigenlijk niet meer identificeert als één uitgebuite groep, maar veeleer als het slachtoffer van de open samenleving van de (linkse) elite. Wellicht is het dan precies die ideologische verschuiving die Joker in beeld brengt en de film zo herkenbaar maakt voor meerdere ideologische strekkingen. Maar dan nog lijkt zo’n anti-establishment statement in Hollywood bijna nog revolutionairder dan de ‘Best Picture’ voor Parasite.

Welkom in de onderwereld

We hebben het hier dan ook niet langer over de proletarische arbeidersklasse waarop het communisme bouwde. In deze postfordistische samenleving karakteriseren Parasite en Joker veeleer het grootstedelijke precariaat waarvoor flexijobs de laatste noodlijn zijn, dat samenhokt in benauwde suburbs waar de betere klasse nooit komt, en dat eerder gedreven wordt door onderlinge competitie dan door de georganiseerde solidariteit van de oude arbeidersklasse.

Parasite en Joker schilderen die sociale situatie met een verrassend gelijklopende esthetiek en metaforiek.

Parasite en Joker schilderen die sociale situatie met een verrassend gelijklopende esthetiek en metaforiek. Neem de heel knappe stedelijke afdaling in Parasite, wanneer de familie Kim ‘s nachts de villa van de Parks ontvlucht zijn: onder de gietende regen, alleen maar trappen af, langs de desolate eenzaamheid van sinistere autowegen en afvalhopen, om ten slotte thuis te komen in hun eigen kelder die volledig ondergelopen is.

Alles stroomt met hen mee, van hoog boven naar diep beneden. Het enige wat nog opwaarts beweegt, is alle verzamelde shit die de riool opspuit door hun wc. De moderne klassenmaatschappij in één duister beeld.

Ook Joker is van die haveloze grootstedelijke achterstand doordrenkt: overal opgestapeld vuil, gelig natriumlicht door de regengordijnen, ranzige toiletten, graffiti als het vaste behang van hele wijken zonder stem. Net zoals in Parasite de zon pas begint te schijnen als zoon Kim als eerste via een automatische deur toegelaten wordt tot de villa van de Parks, gebeurt dat in Joker als Fleck verschijnt aan het hek van Thomas Waynes kasteel. Allebei overstijgen ze op dat moment hun klasse.

Niemand lijkt te kunnen ontsnappen aan zijn diepste geestelijke werkelijkheid: de underground. Het is niet toevallig dat vader Park ‘de geur van de metro’ bij vader Kim niet kan uitstaan.

Al die symbolische trappen op en af zorgen in beide films dus wel voor de nodige sociale mobiliteit, maar toch lijkt niemand te kunnen ontsnappen aan zijn diepste geestelijke werkelijkheid: de underground. Het is niet toevallig in de metro dat in Joker het volksprotest uitbreekt als een redeloze lynchpartij op de politie. ‘De geur van de metro’ is ook wat vader Park verwijt aan vader Kim: zijn efemere lijfgeur als de metafoor voor een nooit af te schrobben klassenidentiteit. ‘Goh, ik ben al jaren niet meer in de metro geweest’, repliceert Parks vrouw gibberend. Het is precies die geprivilegieerde trek om letterlijk de neus op te halen voor lager volk die vader Kim uiteindelijk zal doen toesteken.

En dan hadden we het nog niet over de geheime kelder onder de villa van de Parks. Wanneer die zich in Bong Joon-ho’s verrassende plot ineens ontsluit, klapt daarmee ook een veel diepere dimensie open onder de klassenstrijd in Parasite. De man die er al vier jaar verborgen zit en mee parasiteert op de welvaart van de rijke klasse, biedt plots een veel dubbelzinniger kijk op de wij-zij-tegenstelling tussen haves en have-nots.

Enerzijds maakt zijn duistere opsluiting de ellende van de onderklasse nog veel uitzichtlozer, anderzijds zit hij verwikkeld in een double-bind met de rijkdom die hem letterlijk onderdrukt. Bijna serviel kijkt hij op naar het succes van vader Park, precies zoals Arthur Fleck maar wat graag deel zou uitmaken van de hogere kringen rond Wayne, zijn vermeende vader. Allebei smeken ze bijna om de erkenning van wie hun ellende mee veroorzaakt.

In Parasite woedt er ook een bitsige strijd binnen de onderklasse. Moeten we daarin een kritiek lezen van Bong Joon-ho op de onderklasse zelf?

Bovendien speelt zich rond die ondergrondse schuilkelder in Parasite een bitsige strijd af binnen de onderklasse. Uit angst voor de wet van de bovenklasse staan het gezin Kim en het koppel verstekelingen elkaar zo gewelddadig naar het leven dat elke mogelijke solidariteit onmogelijk wordt. Ze trappen elkaar letterlijk neer.

Heel scherp toont dat wat de klassieke theorie benoemt als het verschil tussen ‘een klasse op zich’ (samen solidair tegen de rijke klasse, zoals de traditionele arbeidersklasse) en ‘een klasse voor zich’ (ieder voor zich, zoals het huidige precariaat). Moeten we daarin een kritiek lezen van Bong Joon-ho op de onderklasse zelf: dat ze zelf haar klassenbewustzijn is kwijtgespeeld?

Quantité négligeable

Eerder lijken Parasite en Joker pertinente waarschuwingssignalen aan de elite: als die blijft onderschatten wat er ver beneden allemaal aan het uiteenscheuren is, zal ze er ook zelf niet ongeschonden uitkomen. En dat is niet alleen een economisch vraagstuk, maar ook een culturele kwestie. Zo bast Fleck op tv tegen Murray: ‘Jullie allemaal, het systeem, bepalen wat goed en fout is zoals jullie bepalen wat wel en niet grappig is. Maar waarom doet iedereen zo geschokt over die drie Wallstreet-gasten? Als ik daar op het voetpad zou liggen doodbloeden, zou iedereen gewoon over me heen stappen. Ik passeer jullie elke dag, maar niemand gunt me een blik.’

Voor een ‘afglijdende psychopaat’ is dat best een scherpe maatschappelijke observatie. Wat Fleck net als de Kims in de eerste plaats opeisen, is erkenning van hun menselijke waardigheid. En zo komen we bij het kloppende hart van beide films, én van de hele politiek-maatschappelijke situatie vandaag…

‘Waardigheid is een kwetsbaar en onzeker gevoel, dat vraagt om bevestiging’, schrijft de Franse socioloog en filosoof Didier Éribon in zijn boek Terug naar Reims (2009). Daarin graaft hij terug naar zijn eigen jeugd in een arbeidersgezin bij Reims, een afkomst die hij steeds ontkend heeft om te kunnen opklimmen in de Parijse academische kringen. ‘Mensen voelen zich waardig wanneer ze niet worden beschouwd als quantité négligeable of puur als onderdeel van statistieken of financiële overzichten en daarmee als stomme objecten van de politieke besluitvorming.’

Precies dat gevoel uiten de protagonisten van Joker en Parasite meerdere keren: wat is de zin van hun bestaan? ‘Ik hoop dat mijn dood meer betekenis heeft dan mijn leven’, aldus Fleck tegen zijn sociaal assistente. ‘Ik heb niets meer te verliezen.’

En zoals politiek links het thema ‘klasse’ opgaf om de werkelijkheid te duiden, zo is het ook steeds meer uit het culturele en artistieke discours weggegleden.

Voor Éribon is dat verlies aan waardigheid een van de hoofdredenen waarom zijn hele familie, ooit trotse aanhangers van de Communistische Partij, nu op Front National stemt. Ze voelde zich door links in de steek gelaten, eens dat zijn discours over klassenverhoudingen en uitbuiting is gaan opgeven voor termen als ‘noodzakelijke modernisering’, ‘sociaal pact’ en ‘individuele verantwoordelijkheid’. ‘De linkse partijen en hun partij- en staatsintellectuelen dachten en spraken sindsdien niet meer de taal van de bestuurden, maar van de bestuurders, waarbij ze laatdunkend het standpunt van de bestuurden van de hand wezen.’

En zoals politiek links het thema ‘klasse’ opgaf om de werkelijkheid te duiden, zo is het ook steeds meer uit het culturele en artistieke discours weggegleden. Ziedaar waarom er in Joker zoveel onduidelijkheid bestaat tussen rechtse deplorables en links civiel verzet. Waarom de Kims in Parasite veeleer hun gelijken aanvallen dan de klasse die voor hun ongelijkheid zorgt. Én waarom we nu ook in Europa overal de steile opmars zien van extreemrechts. We zijn ‘klasse’ gewoon steeds minder sexy gaan vinden.

We zijn ‘klasse’ gewoon steeds minder sexy gaan vinden.

De verbleking van dat klassenbegrip kunnen we dus niet zomaar op de onderklasse steken. Ze is veeleer onze verantwoordelijkheid, die van de culturele elite. ‘De heersende klasse’, aldus Éribon, ‘heeft überhaupt niet door dat ze zich in een specifieke, maatschappelijk gesitueerde wereld bevindt (net zoals een blanke zich er niet van bewust is blank te zijn).’ We hebben de menselijke waardigheid van de ‘onderwereld’ te grabbel laten gooien. En nu we de rekening gepresenteerd krijgen, staan we met onze mond vol tanden.

Tikkende tijdbom, verkapte burgeroorlog

Wat Parasite en Joker doen – al wordt het om bovenstaande redenen niet altijd zo herkend – is dat klassenbewustzijn terug injecteren in het publieke discours, precies om te schetsen hoezeer het verloren is gegaan. Die betrachting is op zich al verrassend, maar nog verrassender is dat ze zich daarmee ontpopten tot dé films van 2019.

Wat Parasite en Joker doen is dat klassenbewustzijn terug injecteren in het publieke discours, om te schetsen hoezeer het verloren is gegaan.

Waarom? Omdat ze een snaar raken waar zelfs de flinkste neoliberalen niet zomaar doof voor kunnen blijven. Niet toevallig was ‘ongelijkheid’ onlangs hét thema in Davos, het jaarlijkse theekransje van de machtigen der aarde op hun hoge Olympus in de Zwitserse Alpen. Vlak daarvoor had de gerespecteerde Edelman Trust Barometer 2020 ook aangetoond dat ‘het groeiende ongelijkheidsgevoel het vertrouwen in de instellingen ondermijnt’.

Zelfs in ‘ontwikkelde markten’ gelooft een meerderheid van de respondenten niet langer dat ze over vijf jaar beter af zullen zijn. Niet minder dan 56% meent dat het huidige kapitalisme meer slecht dan goed doet in de wereld. Zelfs in Davos komen zulke cijfers aan: er is een grens bereikt, en de angst en woede daarover zal zich ooit ook tegen ons keren. Of erger nog: onze business aantasten.

Niet toevallig was ‘ongelijkheid’ onlangs hét thema in Davos, het jaarlijkse theekransje van de machtigen der aarde op hun hoge Olympus in de Zwitserse Alpen.

Wie zich daar weinig bij kan voorstellen, moet ook gaan kijken naar Les Misérables, nog zo’n recente Oscargenomineerde film die zijn camera zowel nerveus laat inzoomen als tegelijk beschouwend doet uitzoomen over een Franse banlieue waar drie politieagenten volledig in het nauw komen te zitten onder een aanval van een heel legertje gemaskerde tieners.

Éribon schreef daar tien jaar geleden al over: ‘Zonder overdrijven zou je de cités rondom Franse steden tegenwoordig het toneel van een verkapte burgeroorlog kunnen noemen. De situatie in die stedelijke getto’s laat telkens opnieuw zien hoe bepaalde bevolkingsgroepen worden behandeld, hoe ze in de marge van het sociale en politieke leven worden geduwd, hoe ze worden onderworpen aan armoede, onzekerheid en het gebrek aan toekomst. De grote rellen die van tijd tot tijd in die “wijken” oplaaien, zijn niets anders dan de plotselinge condensatie van tal van onafgemaakte gevechten, waarvan het doffe gerommel nooit ophoudt.’

Precies dat doffe gerommel is ook de soundtrack die zich aanzet wanneer Fleck de tv-studio binnenkomt, en wanneer vader Kim het tuinfeestje bij de Parks gadeslaat. Het is het tromgeroffel onder de camera die in Les Misérables langs de grijze woonblokken glijdt en daarbij ook alle protagonisten individueel afgaat: als kijker voel je één grote tijdbom tikken. Geen mentale gekte, nee. Wel de sociaal-economische gekte die over de hele wereld, van Korea tot de VS, eenvoudige mensen steeds dieper trapt, tot onder hun eigen waardigheid. Zij zullen niet onzichtbaar blijven…

Afsluiten doet Les Misérables met een citaat van Victor Hugo: ‘Er bestaan geen slechte planten, noch slechte mensen. Er bestaan alleen slechte tuiniers.’