De meest betrouwbare stem in popmuziek. Het einde van Pitchfork

Door Jordi Lammers, op Fri Mar 29 2024 07:17:00 GMT+0000

Wie wordt de ‘most trusted voice in music’, nu het toonaangevende muziekplatform Pitchfork, dat ooit artiesten als Arcade Fire en Kendrick Lamar mee lanceerde, moet versmelten met mannenblad GQ? Jordi Lammers blikt terug op Pitchforks geschiedenis: van balorige puber tot gesettelde bijna-dertiger.

Het komt maar zelden voor dat de recensie van een album bijna net zo bekend wordt als het album zelf. Jenn Pelly’s bespreking van Fiona Apples Fetch The Bolt Cutters (2020) op Pitchfork was zo’n fenomeen. De ochtend na de publicatie had iedereen die regelmatig iets over muziek publiceert het over die ene perfecte tien in het rode bolletje boven de recensie. Meteen werd duidelijk dat het cijfer niet alleen een afsluitend oordeel was, maar ook het begin van een gesprek dat veel verder voerde dan de vraag of het album simpelweg héél goed is.

Het cijfer was om meerdere redenen historisch. In de eerste plaats was er bij Pitchfork eindelijk een opvolger voor Kanye Wests My Beautiful Dark Twisted Fantasy (2010), die andere perfecte tien van precies een decennium eerder. In de tussentijd waren er wel mooie negens uitgedeeld, maar zo’n hoge score? Nee, dat niet meer. Daarnaast voegde Apple zich met deze tien aan een lijst toe die tot dan uitsluitend door mannelijke artiesten werd aangevoerd: Radiohead, Wilco, Will Oldham. Maar bovenal was het bijzonder dat zo’n subversieve plaat de tien ontving. Fetch The Bolt Cutters was immers niet een ‘perfect’ album in de zin dat je er een perfecte middag mee zou omschrijven. Integendeel, meer nog dan alle voorgaande tienen had Apple een kunstwerk uitgebracht dat zijn kracht juist ontleende aan zijn imperfecties: de krasjes op haar stem als ze een noot lang vasthoudt, de chaotische structuur van het album, waarbij de nummers in elkaar overlopen, het gebrek aan een rode lijn. Juist deze imperfecties maken het album zo bijzonder, en het was dan ook peak Pitchfork om de score nog in dezelfde recensie impliciet te problematiseren. ‘Fetch The Bolt Cutters’, schreef redacteur Jenn Pelly, ‘dismantles patriarchal ideas: professionalism, smoothness, competition, perfection – aesthetic standards that are tools of capitalism, used to warp our senses of self.’ Nogal ironisch dus, deze reflectie, want was het niet Pitchfork – met al die lijstjes en cijfers achter de komma – die deze ideeën over competitie en perfectie had grootgemaakt?

Alles wat Pitchfork jarenlang zo’n interessant fenomeen had gemaakt, kwam in die recensie van Fiona Apple terug: de normerende rol, het zelfbewustzijn ten opzichte van Pitchforks eigen geschiedenis en vooral: de kracht om het gesprek van de dag te bepalen.

Ik moest aan de recensie denken toen in januari het nieuws naar buiten kwam dat Pitchfork zou worden ingelijfd bij mannenblad GQ en daardoor een groot deel van de eigen staf zou verliezen. Alles wat het platform jarenlang zo’n interessant fenomeen had gemaakt, kwam in die recensie terug: de normerende rol, het zelfbewustzijn ten opzichte van Pitchforks eigen geschiedenis en vooral: de kracht om het gesprek van de dag te bepalen. In 1996 opgericht door Ryan Schreiber, een net afgestudeerde tiener die zijn liefde voor fanzines naar een digitale blog wilde vertalen, onderscheidde de site zich van meer traditionele media door zijn nogal los uit de pols geschreven, zelfs puberale recensies vol superlatieven, hyperbolen en oorwassingen die meer dan eens een seksistische insteek hadden. Pas later, nadat de site een groter publiek had aangetrokken door Arcade Fires debuutalbum Funeral (2004) de hemel in te prijzen (volgens Schreiber ‘the one review that sent it over the edge’), groeide het platform uit tot een voorbeeld van goede kunstkritiek, met lange interviews, diepgravende essays en catchy videoformats die de balans vonden tussen ernst en lichtheid, scherpte en nuance, toegankelijkheid en diepgang.

In iedere recensie tref je wel een verrassende formulering aan die je anders naar een album doet luisteren. Neem het stilistische vuurwerk in de bespreking van Frank Oceans Blonde (2016): ‘At first, Frank Ocean was simply a great storyteller. Then he became the story – an avatar for all of our fluid modern ideals.’ Of neem deze bombastische typering van Lana del Reys Normal Fucking Rockwell! (2019): ‘Above all, it's the sound of a heart shattering and reforming just to shatter again.’ Of – nog eentje dan – deze ogenschijnlijk simpele beschrijving van Kurt Viles Bottle It In (2018): ‘There’s no rush to get where he’s going, and he rarely checks to see if you’re still following along.’ Zulke zinnetjes maken me vrolijk. Ze bespreken niet alleen, ze voegen ook iets toe aan de muziek. Telkens als ik naar Kurt Vile luister, zie ik hem in zijn eentje voor me lopen, sloompjes, in een houthakkershemd, zonder ook maar een keer om te kijken.

De stem van een generatie

Pitchfork voedde een hele generatie op. Voor mij, een nogal pretentieuze tiener uit een middelgroot dorp, was het dé manier om een eigen smaak te ontwikkelen. Elke ochtend zocht ik op welke albums goed besproken werden om diezelfde dag nog te checken of ik het ook een 7.3 waard vond. Ik leerde er een hoop door kennen. Broken Social Scene, Japandroids, Joanna Newsom – stuk voor stuk namen die van Pitchfork ooit de sticker ‘Best new music’ kregen en nog steeds tot mijn favoriete artiesten behoren. Nu, allang geen tiener meer, besef ik pas hoe sturend Pitchforks oordeel was. Toentertijd vond ik het bijzonder dat die scores mijn eigen smaak leken te weerspiegelen; inmiddels zie ik in dat mijn smaak gevormd werd dankzij die cijfers. Ze bepaalden van welke muziek ik fan werd, welke bands ik achter me liet en met welke artiesten ik nooit in aanraking kwam.

Aan het begin van de jaren 2000 heerste de gedachte dat je puur en alleen via Pitchfork een carrière kon uitbouwen. En dat klopte ook. Tenminste, als je muziek een clubje witte mannen beroerde.

Naast de vele indiebands die carrière maakten dankzij een positieve recensie, waren er namelijk net zoveel artiesten uit genres als hiphop, jazz of soul die in de beginjaren tussen 1996 en 2005 nauwelijks besproken werden. Pitchfork worstelde met die machtspositie. Waar het platform zich rond de eeuwwisseling profileerde als een groepje nerds dat vanaf een afstandje naar de muziekwereld keek, werd het later de middenvelder waar die muziekindustrie omheen draaide. Met miljoenen clicks per maand kun je niet meer met droge ogen beweren dat je slechts een groep dudes bent die zijn intuïtieve muzieksmaak volgt. Je hebt simpelweg te veel macht te verdelen, en met al dat symbolisch kapitaal moet je een visie vormen over hoe je daarmee omgaat.

De invloed van Pitchfork was namelijk immens. Gelanceerde indiebands als Arcade Fire schopten het tot headliners van grote festivals en de stafleden werden bedolven onder cd’tjes van jonge muzikanten die van een vergelijkbare toekomst droomden. Zeker aan het begin van de jaren 2000 heerste de gedachte dat je puur en alleen via Pitchfork een carrière kon uitbouwen. En dat klopte ook. Tenminste, als je muziek een clubje witte mannen beroerde.

Een diverser geluid

Rond 2010 zette Pitchfork een stap richting een meer diverse vertegenwoordiging van stemmen. Het platform versterkte zich met meer vrouwen en mensen van kleur en begon steeds meer oog te krijgen voor de link tussen muziek en sociale bewegingen als MeToo en Black Lives Matter. Die ontwikkelingen hadden effect op de artiesten die een plek in de jaarlijsten bemachtigden. Vergelijk de top 10 beste albums van 2005 met die van 2015 en je ziet een totaal ander landschap.

Ook hiphop kreeg steeds meer aandacht. Zo introduceert Alphonse Pierre sinds 2020 via het wekelijks terugkerende Rap Roundup talenten die, afgaand op hun aantal Spotifystreams, pas om de hoek komen kijken. De Rap Roundup is een van de vele manieren waarop Pitchfork zich vernieuwde zonder zijn onderscheidende signatuur te verliezen. Zoals het platform vroeger eigenzinnige artiesten als Animal Collective onder de aandacht bracht, zo verbreed ik nu mijn horizon door grensverleggende rappers als 2Sdxrt3all en Niontay te checken.

Naast hiphop begon ook popmuziek steeds meer aandacht te krijgen. Exemplarisch zijn de recensies van oude Taylor Swift-albums die in mei 2019 tegelijkertijd op de site verschenen. Tot dat moment was Swifts muziek nog nooit besproken, nu beoordeelde Pitchfork haar album Red (2012) met een negen en zette het de plaat op dezelfde hoogte als klassiekers als Joni Mitchells Blue (1971). Sommige journalisten noemden het voortschrijdend inzicht, anderen muntten de term ‘poptimisme’ om deze aandacht voor popiconen te verklaren. In een stuk over Pitchfork op Slate meent muziekjournalist Cat Zhang dat die argwaan meer zegt over het seksisme van de oude popjournalistiek dan het opportunisme van de nieuwe lichting.

Het heeft iets wrangs dat ‘the most trusted voice in music’ nu in handen is van een mannenblad dat zich vooral op ‘style, grooming, fitness, best products and travel destinations’ richt.

Een andere verklaring voor deze plotselinge belangstelling voor popartiesten is het aantal clicks dat zulke besprekingen opleveren. Het lijkt immers niet toevallig dat Swift pas op de site belandde nadat Pitchfork zich aan mediaconcern Condé Nast had verbonden. Volgens Schreiber was die samenwerking onvermijdelijk. Uitgegroeid tot een bedrijf met een omvangrijk kantoor, een vijftigtkoppig team en een eigen festival, had het platform simpelweg meer financiële stootkracht nodig. Condé Nast had die zak geld, maar het was ook die redder in nood die een paar jaar later een groot deel van de staf zou ontslaan om de redactie voortaan aan GQ over te laten, een blad dat zich vooral op mannenmode richt. Hoewel de site op dit moment nog steeds mooie besprekingen publiceert, heeft het iets wrangs dat ‘the most trusted voice in music’ nu in handen is van een magazine dat zich vooral op ‘style, grooming, fitness, best products and travel destinations’ richt. Ondanks de jarenlange zoektocht om met een focus op grensverleggende artiesten een zo breed mogelijk publiek te bedienen, is het platform weer beland waar het ooit is begonnen: bij een redactie die zich vooral op mannen richt.

De toekomst van Pitchfork is onzeker, en dat is jammer. In zijn beste tijden had Pitchfork – met al die lijstjes, cijfers achter de komma en roemruchte reviews – de kracht om een gesprek op gang te brengen over de vraag welke muziek we wel en niet belangrijk moesten vinden. Neem alleen al die recensie van Fiona Apple. De tien riep de vraag op wat een album niet alleen goed, maar ook iconisch maakt. Gaat het puur om de kwaliteit van de nummers? Of speelt de tijdsgeest een rol? En wat is die tijdsgeest precies en hoe verhouden wij ons daartoe? Pitchfork bleef zichzelf die vraag stellen, zelfs als vorige antwoorden herzien moesten worden.

Mijn Instagram-feed vult zich ondertussen met de ene na de andere hippe influencer die in tien seconden een opsomming van dertig geweldige platen geeft. Op dit moment is Margeaux mijn favoriet. Met korte playlists als ‘Warm fall sounds’, ‘Simpler Times’ en ‘Good ass Jesus music’ heeft ze voor iedere mood wel een verzameling. Comfortabel natuurlijk, maar niet bepaald verdiepend. Eigenlijk gaat het altijd als volgt: ik kijk een filmpje waarin Margeaux zegt dat iets geweldig is, luister naar het album en vind het inderdaad geweldig. That’s it. Geen diepere beschouwing, geen verhaal, geen zinnetjes die zich verbinden aan de muziek. Ik zie Kurt Vile niet door een bos lopen.