De luxe van de afzondering

Door Fabienne Rachmadiev, op Wed Mar 18 2020 23:00:00 GMT+0000

Is afzondering decadent geworden? Dat vroeg Fabienne Rachmadiev zich af toen ze even alleen wilde zijn, maar er niet de middelen voor had. Daarom trok de Nederlandse schrijfster zich terug in Joris-Karl Huysmans Tegen de keer en Ottessa Moshfeghs Mijn jaar van rust en kalmte.

Zoals zoveel mensen ben ik regelmatig doodmoe en verlang ik naar afzondering, naar met rust gelaten te worden, alleen heb ik vaak niet de middelen die afzondering te kunnen financieren.

Het afgelopen jaar las ik twee boeken die gaan over vermogende maar teleurgestelde figuren die zich liefst onttrekken aan de maatschappij en vervolgens dat plan uitvoeren, ieder op eigen wijze: Tegen de keer (1884) van de Frans-Nederlandse schrijver Joris-Karl Huysmans en Mijn jaar van rust en kalmte (2018) van de Amerikaanse Ottessa Moshfegh. Ze confronteerden me met mijn eigen zoektocht naar afzondering en riepen de vraag op of afzondering dan een luxe voor de one percent is geworden, en tegen welke (morele) prijs?

Betaalde solitude

Huysmans’ boek las ik in een winters Berlijn, in mijn eentje in een kaal appartement dat ik huurde van een Franse kunstenares, die op haar beurt weer ergens in Noorwegen in residentie zat. Voor een fotografe zou ik een tekst schrijven over haar aankomende tentoonstelling, die ging over ‘essentiële afzondering’ en waarvoor Tegen de keer een belangrijke inspiratiebron was, vertelde ze me tijdens een Skype-meeting.

Het Skype-gesprek werd voortijdig afgebroken omdat de fotografe nog haar dochter in bed moest leggen. Misschien verraste het me dat ze moeder was en dus nooit alleen, tegelijkertijd benadrukte het alledaagse van het zorgen voor een kind de fictie die totale afzondering is. In de betreffende fotoserie ligt of staat een vrouw met ontzettend lang haar helemaal alleen in een niet te plaatsen, maar decadent aandoend negentiende-eeuws, vervallen interieur.

Jezelf de toestemming geven om te schrijven of te dagdromen of niets te doen, kost moed. Je bent tijdelijk niet beschikbaar om iets te doen voor geld, voor een ander, voor ‘de maatschappij’.

Jaren eerder woonde ik al eens een tijd in Berlijn, toevluchtsoord voor menig millennial die op zoek is naar genoeg afzondering om zich aan een boek te kunnen wijden, de hoge huurprijzen van elders wil ontlopen. Twee noodzakelijke voorwaarden om iets te kunnen schrijven.

Althans, dat dacht ik. In de praktijk schrijf ik, zoals iedereen, in gestolen uurtjes. Uren die moeizaam zijn bevochten. Jezelf de toestemming geven om te schrijven of te dagdromen of niets te doen, kost moed. Je bent tijdelijk niet beschikbaar om iets te doen voor geld, voor een ander, voor ‘de maatschappij’. Wat Berlijn me naast een overdaad aan tijd om te schrijven en te lezen ook opleverde was een verlangen naar gezelschap en een saldo ver, ver onder nul. Maar slechts het innerlijke leven doet ertoe, zoals Huysmans al zei over zijn boek.

Des Esseintes, het decadente hoofdpersonage uit Huysmans’ symbolistische roman, is de laatste telg van een beroemd maar ziekelijk geslacht. Hij is vol afgrijzen over de wereld en keert zich af van een in zijn ogen verdorven maatschappij. Nadat hij het familiekapitaal grotendeels heeft verbrast aan wereldlijke genoegens die hem geen voldoening brengen, koopt hij van wat is overgebleven een villa ergens net buiten Parijs – het moet ook weer niet te afgezonderd. Hij richt de woning zorgvuldig in zodat hij een teruggetrokken bestaan kan leiden, zich enkel nog wentelend in de esthetiek van zijn nieuwe interieur.

Wie overigens wel meegaan, zijn twee bediendes gewend aan ‘een methodische ziekbedroutine’ en de ‘absolute stilte van kloosterlingen’. Des Esseintes voorziet het echtpaar van vilten slippers zodat hij ze zo min mogelijk hoeft te horen, en zien wil hij ze al helemaal niet. Naast zijn erfenis – geld waarvoor geen arbeid is verricht – is hun onzichtbare arbeid het fundament van Des Esseintes gedroomde solitude: er wordt voor hem gekookt, gewassen, schoongemaakt. In en om het huis wordt alles onderhouden en zorgt het echtpaar voor het contact met de buitenwereld waarvan Des Esseintes zo walgt.

Overdaad loont

Ook het naamloze hoofdpersonage uit Moshfeghs Mijn jaar van rust en kalmte is wees en een bevoorrechte erfgenaam. Haar financiën zijn uitbesteed aan een adviseur, ze heeft genoeg geld om zich terug te trekken in haar appartement aan de New Yorkse Upper East Side, om zomaar ontslag te nemen bij de hippe galerie waar ze werkt, eten te laten bezorgen en ook geen was meer te hoeven doen daar het geluid van de droger haar stoort in haar voorgenomen jaar van louter slaap. Voortaan bestelt ze haar ondergoed nieuw – na het eenmaal te hebben gedragen, gooit ze het weg.

De ideale afzondering is vooral dat: een niet te verwezenlijken idee.

Haar plan is om zichzelf, net als Des Esseintes, te verwijderen uit het leven waarvan ze zo moe is, maar in tegenstelling tot Huysmans’ protagonist verwacht ze na een jaar terug te keren als herboren, geheeld van al haar trauma’s. Het middel Infermiterol (onvast, onzeker) zorgt er samen met Silencior, Ambien, Neuroproxin en een cocktail aan andere ‘prescription drugs’ met omineuze namen voor dat ze uiteindelijk tot drie dagen op rij kan slapen. Eenmaal die perfecte medicinale mix gevonden, regelt ze dat ze van voedsel wordt voorzien door een kunstenaar die haar in ruil voor zijn diensten mag filmen voor een kunstproject.

De namen van haar ‘slaapcocktail’ zijn overigens bijna allemaal verzonnen. Ook de hoeveelheden medicatie die deze hoofdpersoon inneemt zijn grotesk, net zoals Des Esseintes’ minutieuze inrichting van zijn villa over the top is. De ideale afzondering is vooral dat: een niet te verwezenlijken idee.

De prijs van afzondering

Aan afzondering is een prijs verbonden, zo blijkt uit beide boeken maar al te goed. Volgens de Italiaanse theoreticus Franco ‘Bifo’ Berardi zijn er twee manieren om je te verschuilen voor de gekte van die wereld: of je raakt, zoals Des Esseintes, overtuigd van de betekenisloosheid van alles en zoekt je heil in oppervlakkige afleiding en esthetische stimulatie. Of je lijdt steeds meer aan angst, paniek en ‘mentale chaos’, zoals Moshfeghs personage dat van haar trauma’s af probeert te komen door zelfmedicatie.

Is afzondering heilzaam of egoïstisch?

Behalve het feit dat ze vrij zijn van geldzorgen lijken de twee personages overigens ook vrij van enig verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de wereld. Het bracht me bij de vraag waarom ik afzondering tegelijkertijd als heilzaam zie, maar ook als egoïstisch.

Misschien ligt het onderscheid in de vraag of de maatschappij wordt ingericht voor en door het individu of juist voor en door het collectief. Het is natuurlijk nooit zo’n scherpe tegenstelling, maar toch lijkt dit tijdsgewricht zich richting collectief te begeven, of nadert het toch een bepaald idee ervan: de valse nostalgie naar de oorsprong van een ‘volk’, het wij tegen zij of, aan de linkervleugel, de terugkeer naar het idee van gemeenschappelijk verzet. Lichamen die tezamen weerstand proberen te bieden tegen de oncontroleerbare krachten van het grootkapitaal, of de niches waarin mensen zich kunnen identificeren met een collectieve strijd, of met een collectief trauma.

Waar ik zelf het meest naar verlang is de afzondering die me bevrijdt van het ‘moeten’: geen sociale media, geen afspraken, geen verplichtingen, geen overbodige consumptie. Het soort zalige isolatie dat gelegenheid biedt inwaarts te keren, je in je eigen gedachtewereld terug te trekken om iets te bedenken en te maken wat, hopelijk, weer naar de wereld terugwijst. Pas daarna denk ik aan de synoniemen van gedwongen afzondering: eenzame opsluiting, verstoting, het gebrek aan een sociaal vangnet. Ik denk al helemaal niet aan die ongrijpbare categorie van afgezonderde mensen, aangeduid als de one percent of de miljardairs, die zichzelf zo een onvoorstelbaar deel van de aarde hebben toegeëigend dat ze onaantastbaar zijn geworden.

Ennui

De omslagen van beide boeken zijn opvallend symmetrisch: twee geschilderde portretten van een aristocratische man en vrouw, allebei op een stoel in gespiegelde houding, met verveelde blik.

Maar waar de omslag van Against Nature (Engelse vertaling, Penguin Classics) een kalende veertiger toont met terugwijkende haargrens die zo ongeveer uit hetzelfde tijdsgewricht stamt als de roman zelf is de afbeelding op Moshfeghs boek een duidelijk anachronisme. De titel in neon-roze letters contrasteert met het laat-achttiende-eeuwse schilderij van een jonge, ‘onschuldige’, vrouw in nachtjapon. Het zorgt voor een komisch effect: een jaar van rust en kalmte was misschien nog net weggelegd voor aristocraten uit een ver verleden, lijdend aan een flinke dosis ennui.

Opvallend genoeg is het boek niet gesitueerd in dit heden waarin burnouts en uitputting aan de orde van de dag zijn, maar in een iets verder verleden: vlak voor 9/11. Moshfeghs’ slaapster trekt zich terug op een moment in de geschiedenis waarop je, zeker als WASP (White Anglo-Saxon Protestant) in de Upper East Side met een gerust hart kon gaan slapen. De overdadige jaren 1990 beloofden een veilig en prettig springplankje te zijn naar dat nieuwe millennium, waar vast nog meer overdaad en welvaart te wachten stond. De aanslagen op de Twin Towers bracht de geschiedenis op een ander spoor: ‘we’ hadden kunnen ontwaken en beseffen dat het Westen geenszins ‘af’ was, dat er iets ‘geheeld’ moest worden, zoals Moshfegh het in een interview verwoordde – en dat de wereld anders kon.

Een cynische esthetiek

Maar zo liep het niet, weten we nu, in het tijdperk van Trump en Poetin. Moshfeghs slaapster lijkt na een jaar van zelfmedicatie en eenzame afzondering niet significant te zijn gelouterd. Het boek eindigt met de hoofdpersoon die na haar ontwaken herhaaldelijk het op een videoband opgenomen nieuws van de ineenstortende Twin Towers afspeelt. Tussen die springende en vallende mensen meent zij haar vriendin Reva te herkennen, of stelt ze zich voor dat een van die mensen Reva zou zijn. Ze blijft de band maar bekijken: ‘usually on a lonely afternoon, or any other time I doubt that life is worth living.’

De ultieme betekenisgever van het leven is de dood en de eenzame hoofdpersoon lijkt Reva daarom te benijden en te bewonderen: ‘klaarwakker’ stort zij zich immers in het onbekende. Het is van een ultieme schoonheid, aldus de naamloze ik, daarmee de woorden van componist Karlheinz Stockhausen herhalend, dat 9/11 het grootste kunstwerk aller tijden is.

Moshfegh lijkt te doelen op de cynische esthetiek die oplossingen biedt voor de betekenisloosheid van het leven zoals haar hoofdpersoon die ervaart, net zoals Des Esseintes een schildpad versiert met verf en zware juwelen, om het dier fonkelend over zijn luxe tapijt te laten lopen, omdat het dat tapijt nog aan iets ‘ontbrak’. De schildpad overlijdt door het gewicht van de juwelen op zijn schild.

Het einde van de wereld

Mijn jaar van rust en kalmte las ik tijdens een hete zomerse week, aan het afgelegen Balkashmeer in Zuid-Oost-Kazachstan, waar mijn grootvader is opgegroeid en waar hij later een aantal eenvoudige vakantiehuisjes liet bouwen. Het is ook de plek waar hij zich een hele winter terugtrok om zijn vijfde opera te kunnen schrijven – weliswaar in gezelschap van mijn oma, die alles eromheen verzorgde, en een echtpaar uit het dorp verderop dat in dienst was genomen om te koken, schoon te maken en het terrein te onderhouden. Mijn opa is alweer een hele tijd dood, het echtpaar woont nog steeds in het bijgebouw en zorgt nu voor ons als wij er zijn.

Vroeger voelde die plek als het einde van de wereld: geen televisie, de enige telefoon die er was moest eerst worden doorverbonden met het dorp verderop om naar de stad te kunnen bellen. De laatste keer bleef tot mijn verbazing de verbinding intact, er hing zelfs internet in de lucht, zij het haperend. Waar ik eerder mijn telefoon alleen als klok gebruikte, bleef ik nu rondjes lopen voor het beste signaal om foto’s van deze sublieme afzondering te kunnen versturen.

Niet veel stadsmensen houden het vol daar aan het meer: het is er zo afgelegen en je bent zozeer overgeleverd aan het ritme van de natuur dat er allerlei ontwenningsverschijnselen kunnen optreden. Zonder dure inrichting, zonder medicatie kan je eigen gezelschap net zo ondraaglijk worden als dat van anderen, zo ondervinden Des Esseintes en de naamloze slaapster.

Is het verlangen naar afzondering een verlangen om met de wereld te kunnen omgaan? Wellicht daar zelfs betekenis in te kunnen vinden? Of als er geen betekenis is, dan in ieder geval alleen te zijn zonder de ondraaglijke hel die de anderen zijn – of om eindelijk een keer bij te kunnen slapen? De twee romans zijn natuurlijk ook gewoon schrijversfantasieën, de creatie van een dubbelleven waarin het allemaal wél gebeurt. Tijd, stilte en rust, afgekocht met een smak geld, zie, dan raakt dat boek wel geschreven, eindelijk dat slaapgebrek ingehaald.

Het herkenbare verlangen even alleen te zijn wordt in de boeken ineens een decadente wens – waar ik soms heimelijk bang voor ben. Klopt het dat geld zo corrumpeert, zo verveelt dat het ook de oprechte behoefte aan afzondering ineens vals en verdacht maakt? Of is afzondering verdacht omdat je je dan onttrekt aan het ritme van de maatschappij en daarmee aan je verantwoordelijkheid tegenover die wereld?

Over eenzaamheid

Huysmans en Moshfegh laten enerzijds de onmogelijkheid zien om de wereld te verzaken terwijl je je comfort wil behouden, anderzijds zetten hun verveelde en vervelende hoofdpersonages die maatschappij wel in haar hemd. Het is een maatschappij die sinds de industriële revolutie is ingericht als een race om geld – een panacee voor de dood.

In zo’n samenleving is tijdelijke afzondering verworden tot een schaars goed, bereikbaar voor wie het kan betalen, voor wie niet hoeft te zorgen voor een hulpbehoevende naaste, geen contractuele verplichtingen heeft, voor wie de verantwoordelijkheid voor alle dagelijkse, wekelijkse, maandelijkse taken kan opschorten of uitbesteden. Enkel zo iemand kan zich terugtrekken in alle rust, de wereld laten voor wat ze is.

‘Wij moeten een achterkamer voor onszelf apart houden, om daarin volkomen ongestoord onze eenzaamheid en afzondering te cultiveren en ons werkelijk vrij te maken,’ schrijft Montaigne in zijn essay Over eenzaamheid. Die achterkamer kan misschien ook bestaan uit geweigerde tijd: minuten, uren die je voor alleen jezelf aan de dag onttrekt, om je je daarna toch nog een keer naar die wereld toe te bewegen en er toch iets van te maken, samen.