De cultuur van sociale hoogbouw
Door Simon Allemeersch, Neslihan Dogan , op Fri Jul 12 2024 17:02:00 GMT+0000‘Citées in d’heugte’ en ‘confituurwijken’: de in zijn fermette wonende Vlaming loopt niet hoog op met sociale hoogbouw. De beeldvorming rond de woonvorm is op korte tijd gekanteld van die van de ideale stad tot die van het gekleurde getto, waar criminaliteit en armoede hoogtij vieren. In dit dossier kijken we door de lens van makers en schrijvers die van onderuit werk(t)en in sociale hoogbouw. Hun woorden schetsen een genuanceerder beeld, opgetrokken uit trots en doorleefde liefde.
Bloemen noch kransen. 2019, het jaar dat de honderdste verjaardag markeerde van sociale huisvesting/hoogbouw in Vlaanderen, passeerde zonder noemenswaardige herdenking. Vreemd, want in die tijd heeft de volkshuisvesting ontelbare gezinnen een betaalbaar onderkomen verschaft. Het lijkt wel alsof deze woonvorm cultuurhistorisch braakliggend terrein is.
De baksteen in de maag en de voorliefde voor de fermette van de Vlaming zijn geen toeval. Ons woonbeleid werd in de negentiende eeuw vanuit een antistedelijke reflex gebaseerd op de promotie van eigenaarschap, met de daarbij horende betovering van het landelijke woonideaal. Die Vlaamse woonorde heeft ook minder idyllische gevolgen: een structureel gebrek aan sociale huisvesting, weinig vertrouwen in collectieve woonvormen en de versnelde onttovering van de sociale hoogbouw. Sociale hoogbouw is de keerzijde van de Belgische woonorde.
Sociale hoogbouw is de keerzijde van de Belgische woonorde.
Een bewuste constructie van een woonideaal, en noties als betovering en onttovering, brengen ons ertoe om de Belgische en Vlaamse structurele woonnood niet enkel als een kwantificeerbaar gegeven op te vatten – te weinig middelen voor te weinig sociale woningen – maar ze ook te zien als een cultuurhistorisch verhaal. Daarbij hoort de stigmatisering van alle plekken en bewoners die niet beantwoorden aan de norm. De beeldvorming rond sociale hoogbouw transformeerde van de belofte van een ideale stad tot het eendimensionale schrikbeeld van het gekleurde getto.
Hoogbouw is terug van nooit echt weggeweest, en toch was het tekort aan sociale huisvesting nooit zo nijpend als vandaag. Hoe komt dat? Waarom heeft de sociale hoogbouw de perceptie tegen? In dit dossier hebben we oog voor de populaire cultuur en de dubbelzinnige beeldvorming rond deze woonvorm, die afwijkt van het landelijke woonideaal. Naast een sociologische, architecturale en beleidsmatige blik is ook een cultuurhistorisch perspectief nodig, niet-lineair en van onderuit, om te begrijpen wat er is gebeurd. En wat mogelijk is voor de toekomst.
Goed wonen binnen de verzuiling?
Het landelijke wonen stond centraal binnen de Belgische woonorde. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er ook een heuse beeldvormingsmachine rondom dat ‘goede’ wonen. Die werd vanaf de jaren 1960 aangevuurd door het opkomende consumentisme, de mogelijkheden van nieuwe massamedia en de daaropvolgende morele paniek over de effecten van die massaconsumptie. Zo organiseerde de katholieke zuil reizende expo’s in haar parochiezalen met de bedoeling om het goede wonen te promoten. De betovering van de norm en het morele gelijk werden gestut door de bijbehorende beeldvorming.
Wie met de oudste generaties huurders van sociale woontorens spreekt, de zogenaamde ‘oude Belgen’, leert snel hoe sociale woningbouw binnen de verzuiling cultureel werd ingebed en van een eigen (verzuilde) identiteit werd voorzien – door (verzuild) dienstbetoon werd een sociale woning opgevat als een gunst.
Ook in de hoogbouw zelf is het landelijke ideaal vaak nog aanwezig, in de vorm van een schilderijtje van de heidehoeve of een porseleinen herderinnetje.
Tegelijk was die maatschappelijke inbedding nooit sluitend. Te midden van een land van private eigenaars met een voorkeur voor landelijke alleenstaande woningen, bleef sociale hoogbouw – met zijn stedelijke en collectieve karakter, en betrokken via sociale huur – een uitzondering. Ook bij die oude Belgen in de hoogbouw is het landelijke ideaal vaak hardnekkig aanwezig, in de vorm van het schilderijtje van de hoeve op de heide, het porseleinen herderinnetje en de namaakbalken aan de zoldering van een betonnen gewelf op de tiende verdieping van een modernistische woontoren.
De naamvoering van sociale huisvestingsmaatschappijen, sociale woonwijken en torens schippert tussen de (vaak verre) herinnering aan een beloftevolle toekomst en nieuwe maatschappelijke breuklijnen. De benaming van huisvestingsmaatschappijen verwijst nog naar de geborgenheid van een verzuilde maatschappij en een positieve identificatie met klasse en witte etniciteit: De Gelukkige Haard, De Volkshaard of De Goede Werkmanswoning. De twee hoogste torens aan de Gentse Watersportbaan werden vernoemd naar de socialistische boegbeelden Edmond Van Beveren en Edward Anseele, terwijl de naam van wijken kan verwijzen naar de belofte van een moderne stedelijkheid: Dendermonde Stad of De Nieuwe Stad in Oostende. De tegelmozaïek op een van de torens aan de Watersportbaan, die in 2022 werd afgebroken, droeg zelfs als titel ‘De Ideale Stad’.
De oudere sociale huurders vertellen hoe politiek dienstbetoon hen niet alleen een appartement of een job als conciërge bezorgde, maar ook hoe hen via die weg verzekerd werd dat het ‘goed wonen was in de torens’. Het was immers een gunst om op die plek te mogen wonen. Bruno De Meulder wijst erop hoe sociale tuinwijken een positieve, maar vaak ook ‘exotische’ benaming kregen: ‘het nieuwsoortige woonmilieu van de tuinwijk werd blijkbaar geassocieerd met exotische of koloniale bestemmingen’, zoals Matadi, Casablanca, Klein Rusland of Nieuw-Texas.’
Met het afbrokkelen van de verzuiling verloor het sociaal wonen gaandeweg de weinige positieve culturele inbedding die het ooit had.
Met het afbrokkelen van de verzuiling en de rationalisering van de sociale huisvesting in de jaren 1990 verliest het sociaal wonen gaandeweg de weinige positieve culturele inbedding (het verschaffen van een verzuilde identiteit) die het ooit had. Getuigen daarvan zijn de cultuur en naamgeving van onderuit. Zo duiden bijnamen voor sociale hoogbouw vaak op een even vreemde als negatieve connotatie: de Chicagoblok, Het Wilde Westen, Klein Chicago of de Apenplaneet. Men is duidelijk niet ‘bij ons’ in de sociale wijk. Of de onvervulde belofte van de moderne stedelijkheid is hoorbaar in de volksmond: de ‘citées in d’heugte’ uit het Gentse Rabot of de ‘confituurwijk’ – waar mensen zich enkel boterhammen met confituur kunnen permitteren. In de Kempen werd een sociale woonwijk uit begin jaren 1990 al snel ‘de bruin wijk’ genoemd. De racistische ondertoon kon ontkend worden door de toevalligheid dat ook de bakstenen van de woningen in de wijk een bruine kleur hadden.
Spectaculaire miserie
Met de negatieve bijnamen ontstaan ook de geuzennamen. Er is immers altijd de liefde voor de eigen plek en een trots die vaak gehard wordt door of ondanks de omstandigheden: ‘Ge kunt wel klagen over de gevel van onze torens, maar wij hebben het uitzicht’. De jongeren in Nieuw Gent spreken over hun ‘NG’ (op zijn Engels uitgesproken). De Vlaamse theatermaker Gökhan Kizilbuğa, die opgroeide en vandaag werkt in de Genkse wijk Sledderlo, spreekt van ‘Sledderlove’: het is de doorleefde liefde voor de eigen plek – ondanks alle moeilijkheden. Op de muur aan het bos van Sledderlo staat al heel lang de graffiti: ‘Some call it Chicago, some call it hell – we call it home.’ Of zoals de socioloog, jeugdwerker en muzikant Fatih De Vos rapt over de blokken van het Rabot:
‘In die blokken zijn mijn wortels, in die monsters lag mijn trots
In die zeventien etages lag mijn hele jeugd verborgen
Wat zo lelijk was voor velen, gaf mij veiligheid voor jaren
Ze maakten er reportages, maar toonden enkel miserie’
Die ‘reportages die enkel miserie toonden’ zijn allesbepalend voor de betovering en onttovering van een plek die veel mensen enkel kennen van op televisie. Die beeldvorming weegt zwaar door, maar zegt nooit alles. Het verhaal van buitenaf komt niet overeen met de realiteit en de problematiek zoals die ervaren worden door de sociale huurders zelf. Gesprekken met bewoners onthullen een veel menselijker verhaal, met een complexere en gelaagde geschiedenis. De dominante beeldvorming is op die manier tegelijkertijd alles en niets – ze is vooral spectaculair, in de betekenis die Guy Debord daaraan gaf: ze produceert een indrukwekkende hoeveelheid beelden die alomtegenwoordig zijn en als dusdanig geconsumeerd worden, maar terzelfder tijd verwijderen deze beelden de kijker van de dagelijkse realiteit zoals die beleefd wordt van onderuit. En daarmee versterkt ze ook het paradoxale effect van stigmatisering op die gemarginaliseerde bewoners. Ze voelen zich te kijk gezet en tegelijkertijd geïsoleerd: ‘Iedereen heeft een mening over ons maar we worden aan ons lot overgelaten.’
Het verhaal van buitenaf komt niet overeen met de realiteit en de problematiek zoals die ervaren worden door de sociale huurders zelf.
Binnen die beeldvorming willen we een kleine steen verleggen. We vroegen aan verschillende auteurs en makers om een bijdrage te leveren aan ‘De cultuur van sociale hoogbouw’, een dossier door de lens van makers en schrijvers die van onderuit werk(t)en in wijken die de wereld doorgaans enkel kent als slecht nieuws. Esmée Maluta neemt ons mee naar de foyers van West-Afrikaanse gastarbeiders in Parijs, en Hugues Makaba Ntoto naar zijn kindertijd in Luchtbal. Elly Van Eeghem en CAMPUSatelier tonen hun artistiek werk in Nieuw Gent in een beeldbijdrage, en Gökhan Kizilbuğa geeft een inkijk in zijn theaterwerk Sledderlove, over zijn wijk Sledderlo. Neslihan Dogan en Simon Allemeersch kijken vanuit hun ervaring naar de banlieuefilms La Haine en Athena en zoeken in het erfgoed van de sociale hoogbouw naar meer genuanceerde verhalen van onderuit. En Fatih De Vos zendt een bericht uit het Rabot, vanaf de torens die er niet meer zijn.
Deze tekst maakt deel uit van het dossier De cultuur van sociale hoogbouw, samengesteld door Simon Allemeersch en Neslihan Dogan.
This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.