De beste Europese cinema die bijna niemand ziet

Door Johannes De Breuker, op Thu Feb 28 2019 23:00:00 GMT+0000

Sinds 2007 reikt het Europees Parlement elk jaar de LUX Filmprijs uit: een bekroning voor een film die op bijzondere wijze grensoverstijgende topics behandelt, Europese waarden onderstreept of het verdeelde Europa verbindt. Welk verhaal vertellen deze films over Europa?

Wat hebben volgende vrouwen met elkaar gemeen? Een onbevreesde vrouw die IJslands economie lam legt om zijn ongerepte natuur uit handen van multinationals te houden. Een rebellerende tiener die in de jaren 1930 moet kiezen tussen haar nomadische verleden als Sami of een toekomst als gerespecteerde Zweedse, het volk dat haar familie onderdrukt. En een Duitse spoeddokter die tijdens haar solozeiltocht naar het paradijselijke Ascension Eiland een stuurloze boot vol vluchtelingen aantreft? Elk spelen ze een rol in één van de films die de afgelopen drie jaar de LUX Filmprijs wonnen of ervoor in de running waren.

Dat klinkt misschien niet zo speciaal. De hierboven aangehaalde films – Woman at War (winnaar 2018), Sami Blood (winnaar 2017) en Styx (selectie 2018) – zijn immers graag geziene festivalinzendingen. Meer nog dan portretten van sterke vrouwen tackelen deze films immers issues als gender, migratie, klimaat, racisme en koloniaal verleden. Niet alleen thema’s die het goed doen in het festivalcircuit, ook in links-politieke middens vinden ze gretig aftrek.

Daarom is het ook verrassend dat deze films, uit een door filmprofessionals voorgedragen selectie, verkozen zijn door het voltallige Europese parlement. Naast stemmen over wetten geven zij immers jaarlijks de LUX Prijs aan de film die volgens hen het meeste bijdraagt tot de ‘Europese identiteit’.

Alleen: hoe verklaar je dat er steevast films gehonoreerd worden die een expliciet links-progressief verhalen uitdragen – zie verder op de erelijst ook het migratiedrama Le Silence de Lorna (2008) van de gebroeders Dardenne en het Poolse (na)oorlogsdrama Ida (2013) van Pawel Pawlikowski – terwijl dat discours in het Europees Parlement steeds minder unisoon klinkt?

Soft power of window dressing?

Een mogelijke verklaring is Europa’s diepe geloof in kunst als gemeenschapsvormend. Naast een overkoepelend parlement en een eengemaakte munt heb je immers ook een Europese cultuur nodig die inwoners met elkaar verbindt, in wat Benedict Anderson ‘een verbeelde gemeenschap’ noemt.

Dat verbindende aspect zit ook in de award ingebakken: de films moeten de kijker niet enkel bewust maken voor sociale en politieke issues in Europa, ook de diversiteit van zijn tradities en het universele bereik van zijn waarden moeten benadrukt worden. Het verlichtingsdenken is nooit veraf. De naam alleen al: lux.

Daarnaast is de parlementaire prijs ook gestoeld op de Europese traditie van kunst als kritiek, zo verklapt de officiële motivering: ‘Het parlement gelooft dat cinema, als een cultureel massamedium, het ideale platform is voor debat over en reflectie op Europa en zijn toekomst.’

Al wil het Europees Parlement met zijn unieke filmprijs een progressieve Europese identiteit bouwen en zichzelf een spiegel voorhouden, het contrast met het werkelijke Europese beleid is enorm.

Dat maatschappijkritisch kijkvoer in trek is, bewees Dominique Moïsi onlangs in zijn boek Triomf van de Angst (2018). Na ellenlange bingesessies van onder andere House of Cards en Borgen concludeerde de Franse politiek filosoof dat er een grote aantrekkingskracht schuilt in kritische series die naties met hun zwaktes en taboes confronteren en politieke macht desacraliseren. Volgens hem is er een link tussen de politieke kracht van een natie en haar zelfkritische verbeeldingskracht. Na 9/11 was Amerika politiek gezien kwetsbaar, merkte hij op, maar zijn soft power piekte. ‘Alsof er een omgekeerd evenredige relatie bestaat tussen de kracht van een land en de verleidelijkheid van zijn cultuur.’

Styx, 2018 © Benedict Neuenfels

Maar al wil het Europees Parlement met zijn unieke filmprijs een progressieve Europese identiteit bouwen en zichzelf een spiegel voorhouden, het contrast met het werkelijke Europese beleid is enorm. Waar het ‘verbeelde Europa’ in deze onderscheiden films vrouwelijk, activistisch, humanistisch, inclusief, divers, sociaal, milieubewust en progressief oogt, begint het ‘werkelijke Europa’ steeds meer op het tegenbeeld te lijken. Na de kredietcrisis, de ‘vluchtelingencrisis’ en de terreurdreigingen zorgen xenofobie en rechts populisme ervoor dat Europa een verdeeld, asociaal continent wordt.

De LUX Prijs lijkt dan ook niet zozeer het grote culturele réveil van Europolitici, maar eerder een potje window dressing die hen toelaat om schuldvrij door te gaan met business as usual.

Hoe valt dat te rijmen? Dat je films tegelijk honoreert die een verbindende of klimaatvriendelijke boodschap prediken én ook wetten stemt die het tegenovergestelde beogen? In Woman at War neemt een vrouw pijl en boog in de hand om de IJslandse natuur eigenhandig te beschermen tegen vervuilende multinationals. De Europarlementariërs die deze film onlangs tot winnaar uitriepen, zouden haar strijd met heel wat minder radicale tools in een wip beslecht kunnen hebben.

De LUX Prijs lijkt dan ook niet zozeer het grote culturele réveil van Europolitici, maar eerder een potje window dressing die hen toelaat om schuldvrij door te gaan met business as usual. Het is duidelijk gemakkelijker om een film over ecologisch bewustzijn te bekronen dan datzelfde bewustzijn in concrete voorstellen te gieten. Illustreert deze Europese filmprijs dan niet veeleer de onmacht van film dan de verbindende of kritische kracht ervan?

Wat heet Europees?

Enigszins bedenkelijk is ook hoe de bekroonde films zich zouden onderscheiden door de ‘Europese waarden’ die ze belichamen. Dat ruikt algauw naar een ‘verlichte’ Europese cultuur die zichzelf nogal gemakkelijk in het centrum van alle beschaving plaatst.

Wat is er zo typisch Europees aan een veelvuldig terugkerende waarde als ‘gelijkheid’, naast bijvoorbeeld het Keniaanse coming of age-drama Rafiki (2018) van Wanuri Kahiu, over een onmogelijke vrouwenliefde in Oost-Afrika? Of wat is zo kenmerkend Europees aan een vaker bekroond thema als migratie, naast een film als The Road to Mandalay (2016) van de Birmaanse cineast Midi Z, een drama over migranten uit Birma die een nieuw leven beginnen in Thailand? Behandelen deze films dan ook Europese waarden en thematieken? Meer universele thema’s vind je bijna niet.

Iets wat Europese waarden uitstraalt, is blijkbaar niets voor het grote publiek.

Ook vormelijk gaan de LUX Prijs-winnaars trouwens steeds vaker op in het rijke decor van wereldcinema. Dankzij de sterke opkomst van Aziatische cinema heeft Europese film zijn titel als belangrijkste artistieke, elitaire en auteursgerichte opponent van Hollywood immers kwijtgespeeld. Daardoor is Europese cinema vandaag meer een niche geworden binnen arthouse cinema dan een kenmerkend etiket dat onverenigbare nationale filmculturen onder één eigenzinnige noemer verzamelt.

Bovendien is het ook naïef om een Europese identiteit te bouwen met films die maar amper gezien worden, laat staan ‘debat aanzwengelen’. Want als Woman at war representatief is voor Europa’s culturele aantrekkingskracht, dan gaat het er daar alvast even slecht mee als met zijn versnipperde politieke kracht.

Sami Blood, Amanda Kernell, 2017

Filmacademicus Thomas Elsaesser heeft daar zo zijn eigen verklaring voor: ‘Wat vooral typisch is voor Europese cinema, is de ogenschijnlijk steeds groter wordende kloof tussen de filmcultuur van de Europese landen en hun filmproductie.’ Vertaald naar België: publieksfilms als FC De Kampioenen zullen nooit de Europese filmstempel opgeplakt krijgen, maar worden wel druk bekeken, terwijl Peter Brosens en Jessica Woodworths filmhuisfilm King of the Belgians (2016) die stempel wel krijgt, maar in eigen land geen aftrek vindt. Iets wat Europese waarden uitstraalt, is blijkbaar niets voor het grote publiek.

Daarnaast hebben ook maar weinig Europese producties het budget, de sterren en de productiewaarden om een mainstream publiek te bereiken. En zij die dat potentieel wel hebben, schrijft Elsaesser, ‘falen dan nog vaak in hun doel, omdat ze zich moeten vermommen alsof ze Amerikaans zijn.’

Kijk maar naar Thomas Vinterbergs Kursk (2018), een Europese blockbuster die met de hulp van Léa Seydoux, Colin Firth en Matthias Schoenaerts het verhaal vertelt van de Koersk, de Russische duikboot die in 2000 naar de bodem van de Barentszzee zonk. Toch parkeerde de Deense cineast zijn hollywoodiaanse thriller tussen schip en wal: te Amerikaans voor eigenzinnige cinefielen, te Europees voor popcornliefhebbers.

Beter verdelen boven het beste bekronen

‘Europa valt zowel filmisch als politiek uit elkaar,’ stond onlangs in The Hollywood Reporter te lezen. Niet enkel omdat de films die ‘Europese waarden’ etaleren door weinig mensen gezien worden, maar ook omdat kijkers liever een lokale remake van een film zien dan het origineel.

Toch worden er vandaag wel degelijk veel goede Europese films gemaakt, zoals de genomineerden van de LUX Prijs en de European Film Awards duidelijk laten zien. Marion Doring, directeur van deze ‘Europese Oscars’, zei tegen het Amerikaanse vakblad dat de Europese film floreert, maar dat dit alleen niet zichtbaar is aan de box office.

Misschien is de oplossing daarvoor dan ook geen vage, onbekende award van cinefiele politici die aan window dressing willen doen, maar een (nog?) beter distributienetwerk dat de meer dan 500 miljoen inwoners van Europa aan elkaar lijmt met beklijvende Europese arthouse films die de ogen openen voor universele waarden en een identiteit opbouwen met diepmenselijke verhalen. Dat kost waarschijnlijk een pak minder dan een Duitse remake van Girl en het verzadigt de markt ook niet met slappe afkooksels. Dan kunnen Europeanen gewoon zelf bepalen welke films de Europese waarden het beste vertolken. Daarvoor hebben we heus geen Europolitici nodig.