De Anti-Oedipus: 'woke philosophy'?

Door Bart Keunen, op Wed Mar 30 2022 22:00:00 GMT+0000

Een halve eeuw geleden verscheen een cultboek uit de Franse filosofie dat toen veel ophef maakte en vandaag als visionair kan worden bestempeld. Gilles Deleuze en Félix Guattari zetten in de Anti-Oedipus de lijnen uit voor een complex- en compromisloos denken over samenleving en identiteit.

Het is precies vijftig jaar geleden dat Gilles Deleuze en Félix Guattari het eerste deel van Capitalisme et Schizophrénie publiceerden. Het polemische boek kreeg, met een ironische verwijzing naar een andere mijlpaal uit de filosofiegeschiedenis (Nietzsches Der Antichrist), de naam L’Anti-Oedipe mee en werd onmiddellijk gelauwerd als het hoogtepunt van het Franse Nietzscheanisme dat in die tijd sterk in zwang was. Het was een ophefmakend boek omdat het afrekende met zowel de psychoanalytische blindheid die de Franse bourgeoisie op dat moment in zijn greep hield als met de toenemende geweldsbereidheid van marxistische dogmatici.

L’Anti-Oedipe bevat ‘levenswijsheden’ die destijds vrij ongewoon klonken, maar die steeds meer ingeburgerd geraken bij vrije geesten in de hedendaagse westerse samenleving.

Toch is het niet zozeer voor die twee, nauw met de gebeurtenissen rond mei ’68 verbonden prestaties dat het boek credits moet krijgen. Een halve eeuw later blijken Deleuze en Guattari vooral de basis gelegd te hebben voor een discours over de individuele en sociale identiteits-vormingsmechanismen die de 21ste-eeuwse mens kenmerken. In zekere zin is de profetie van Michel Foucault–die naar aanleiding van een ander boek van Deleuze stelde dat ‘un jour peut-être, le siècle sera Deleuzien’–mooi uitgekomen. L’Anti-Oedipe bevat enkele 'levenswijsheden' die vijftig jaar geleden vrij ongewoon klonken, maar die steeds meer ingeburgerd geraken bij vele van de vrije geesten in de hedendaagse westerse samenleving. Ik onderscheid er vier.

Vergeet de Grote Rede niet

Deleuze en Guattari baseren hun argumentatie impliciet op een van de basisconcepten van Nietzsche. In Die Fröhliche Wissenschaft neemt die de Kleine Rede (het zelfbewustzijn of het cogito) op de korrel. Het menselijke brein is volgens hem slechts een restproduct van de materie, een restproduct van de fysische en fysieke fenomenen die hij de Grote Rede noemt. Zelfbewustzijn, zo stellen ook Deleuze en Guattari, komt pas op het einde van een lange keten materiële processen die zij opvatten als een fabriek waarin onophoudelijk ‘verlangensmachines’ aan het werk zijn (‘ça fonctionne partout, tantôt sans arrêt, tantôt discontinu. Ça respire, ça chauffe, ça mange. Ça chie, ça baise’).

Omdat we sociale wezens zijn, neigt ieder van ons ertoe om zich gemakshalve aan te passen aan de uitdagingen die de sociale wereld aan ons opdringt.

Essentieel voor een gezond leven is dat men zich bewust is van de materiële aard van de menselijke ervaring. Belangrijk is immers dat een individu geregeld vervelt en een nieuwe huid krijgt die beter aansluit bij de materiële omstandigheden. En toch blijkt in de dagelijkse praktijk dat we de onbewuste onderstroom van materiële processen nauwelijks in rekening brengen; dat we graag ‘in ons hoofd’ leven en ons voortdurend door talloze muizenissen op sleeptouw laten nemen. De reden hiervoor is eenvoudig: omdat we sociale wezens zijn, neigt ieder van ons ertoe om zich gemakshalve aan te passen aan de uitdagingen die de sociale wereld aan ons opdringt.

Alles is politiek

Parallel met het individuele zelfbewustzijn, het orgaan dat controle verwerft over de Grote Rede, is er een vergelijkbaar fenomeen in de sociale wereld. In duizenden jaren van beschaving hebben samenlevingen – Deleuze en Guattari noemen hen ‘socii’ – de chaos van de fysieke en fysische wereld proberen in goede banen te leiden. Steeds opnieuw ontstonden er ideeën over wat als normaal moet worden beschouwd en wat als afwijkend opzij diende te worden geschoven. En steeds opnieuw werden er praktijken geïnstalleerd die zo een normaliteit afdwingbaar maakten.

Deleuze en Guattari menen dat de meeste van onze individuele ervaringen onontkoombaar gepolitiseerd zijn.

Een van de meest dwingende aspecten van de westerse beschaving is het patriarchale samenlevingsmodel dat tot in de kleinste poriën van het sociale weefsel voelbaar is. Een patriarchale sociale omgeving bepaalt bijvoorbeeld dat jongens niet horen te huilen en zich bijgevolg ongelukkig moeten voelen als ze tranen produceren – hoe bevrijdend die ook mogen zijn. Meisjes moeten dan weer hun immer-lieve gelaatsuitdrukkingen produceren om vertederde reacties bij hun omgeving op te wekken en zich bijgevolg een mislukkeling dienen te voelen als ze weinig of geen succes oogsten. Zulke elementaire ervaringen tonen in welke mate ons zelfbeeld steeds opnieuw wordt ingekapseld in een door de hegemonische beschaving gewenste identiteit. Deleuze en Guattari menen dan ook dat de meeste van onze individuele ervaringen onontkoombaar gepolitiseerd zijn (‘il n’y a que du désir et du social’). In een moderne beschaving uit zich dat niet langer via hiërarchische machtsmechanismen, maar wordt er veeleer ingezet op micropolitieke vormen van zelfcontrole die een individu ertoe dwingen zich voortdurend af te vragen of hij/zij wel normaal, aangepast en voorbeeldig is. Richard Sennett noemde dit machtsdispositief terecht de ‘dictatuur van de intimiteit’.

Bestrijd de geïnterioriseerde fascist

Ficties zoals ‘mannelijkheid/vrouwelijkheid’, ‘nationaal gevoel’ en ‘volksverbondenheid’ zijn in de moderne beschaving de bekendste voorbeelden van pogingen om de onberekenbare veelheid van materiële processen te bezweren met behulp van een stabiele imaginaire identiteit of een fantasmatische groepsverbondenheid. Problematisch wordt de dictatuur van de intimiteit pas echt als een individu actief meewerkt aan het beschavingsproces van de socius. Een individu heeft de neiging om de verworven (lees: door de socius gewenste) identiteit op te dringen aan andere leden van de samenleving en legt daarbij een soort van bekeringsijver aan de dag. Het propageren van normaliteit ontpopt zich op die manier als een vorm van politiek activisme.

Deleuze en Guattari pleiten voor een anti-masculinistisch zelfbeeld.

In de nasleep van het succes van L’Anti-Oedipe schreef Klaus Theweleit in 1976 een doctoraat over de Männerphantasien van de vrijwilligers die na de Eerste Wereldoorlog naar het revolutionaire Rusland trokken om het Rode Gevaar te bestrijden. Deze ‘soldaatmannen’, die zich stuk voor stuk later bij de NSDAP zouden aansluiten, vertoonden volgens hem een bijzonder psychologisch profiel. Ze cultiveerden een zelfbeeld dat uit steen gehouwen leek en traden naar buiten met een strak en gepantserd lichaam. Alles wat zij als bedreigend ervoeren (revolutionairen en vooral revolutionaire vrouwen) daarentegen verbeeldden zij in hun dagboeken en romans met behulp van metaforen van fluïditeit (een stromende groep communisten, een amorfe bende barbaren, een van tranen en sappen vloeibaar geworden lichaam).

Gilles Deleuze & Félix Guattari (uit dubbelbiografie van François Dosse)

De conclusie van Theweleit is dat het zelfbeeld van de soldaatmannen en hun strijd tegen de 'restanten van vrouwelijkheid' in hun ziel onlosmakelijk verbonden zijn met hun politieke handelen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat zijn studie als snel begon te circuleren in kringen van feministische activisten en dat L’Anti-Oedipe een element werd in hun theorievorming. Deleuze en Guattari pleiten inderdaad voor een anti-masculinistisch zelfbeeld dat in alles het tegengestelde is van dat van Theweleits soldaatmannen.

Wie aanvaardt dat er meerdere zielen in één borst kunnen huizen, opent zich op onvermoede processen en wordt opgenomen in een bevrijdend ‘devenir’.

In zijn recensie van L’Anti-Oedipe noemde Michel Foucault het een 'ethisch boek' omdat het volgens hem een ‘introduction à la vie non-fasciste’ inhield. Inderdaad, het boek hamert er voortdurend op dat wie de Grote Rede intensief beleeft immuun wordt voor de verharding waaraan de soldaatmannen lijden. Het zoekt daarentegen heil in het contact met de chaos van materiële processen in de hoop dat de Kleine Rede zo nu en dan buiten spel kan worden gezet en dat er zich nieuwe identiteiten kunnen ontwikkelen. De laatmoderne mens wordt volgens hen immers geplaagd door een teveel aan eenheid, door een teveel aan ego. Vandaar hun niet-fascistische devies: ‘défaire les mois et leurs présupposés, libérer les singularités prépersonelles qu’ils enferment et refoulent. (…) Car chacun est un groupuscule et doit vivre ainsi’.

Wie aanvaardt dat er meerdere zielen in één borst kunnen huizen, opent zich op onvermoede processen en wordt opgenomen in een bevrijdend ‘devenir’. Een van de processen waarnaar L’Anti-Oedipe vaak verwijst is het ‘devenir-femme’, een wordingsproces dat gericht is op het afleggen van de dominante identiteit in onze cultuur: de blanke, heteroseksuele man. Het vrouw-worden is een project waarin mannen en vrouwen aansluiting zoeken bij processen die in onze cultuur onderdrukt worden zoals lichamelijkheid (niet: lichaamscultus), niet-hiërarchisch georganiseerde vormen coöperatie, zorgbereidheid, en zo meer.

De wijsheid van het non-binaire

Een belangrijk instrument om tot een bevrijd zelfbeeld te komen is een sceptische houding ten aanzien van de neiging om ons denken te stroomlijnen met behulp van binaire tegenstellingen. Een van de instrumenten waarmee een beschaving machtsstructuren in stand houdt, is het cultiveren van binaire tegenstellingen. Die geven structuur en orde aan het wereldbeeld van het beschaafde individu, maar zijn tegelijk verantwoordelijk voor de instandhouding van allerlei vormen van status quo.

Het ultieme doel van het binaire denken is dat zoveel mogelijk leden van de samenleving zich in een keurslijf laten dwingen.

Het meest opvallend is de binaire vorm van het wij-zij-denken; het dogmatisme dat ermee gepaard gaat, bepaalt in grote mate het beeld van normaliteit dat een individueel zelfbeeld zal sturen. Bovendien worden binaire tegenstellingen ingezet in sociale praktijken. Steeds weer treden er nieuwe vormen van het moralistische opgeheven vingertje op, steeds weer trachten individuen met behulp van oude of nieuwe binaire vormen van denken macht uit te oefenen op hun sociale omgeving. Het ultieme doel van het binaire denken is dat zoveel mogelijk leden van de samenleving zich in een keurslijf laten dwingen en dat ze zich groeperen in wat Deleuze en Guattari een ‘groupe assujetti’ noemen. De normale burger is een individu dat zich inschakelt in een groep die zich kritiekloos onderwerpt aan de hiërarchie van normaal en afwijkend sociaal gedrag.

Bevrijd individueel handelen daarentegen ontstaat binnen een maatschappelijke dynamiek die uitgaat van ‘groupes-sujets’ – groepen waarin individuen elkaar zodanig beïnvloeden dat ze samen een nieuwe identiteit bekomen. Bij zulke subjectsgroepen bestaat er met andere woorden geen voorgeschreven subjectieve identiteit. Belangrijk is wel dat die identiteit niet uit de oude vaten tapt; veeleer moet men zich, zoals Deleuze en Guattari, laten inspireren door het zelfbeeld van Rimbaud die over zichzelf ooit provocatief zei: ‘je ne suis pas des vôtres, je suis éternellement de la race inférieure, je suis une bête, un nègre*’. In die zin zijn Deleuze en Guattari voorlopers in de strijd voor een inclusieve samenleving. Zij formuleerden in 1972 de doelstelling van die strijd als volgt: creëer, aan gene zijde van de hegemonische tegenstellingen, een nieuwe, collectieve subjectspositie.

Vrouw-worden is een zaak van mannen en vrouwen die zich vinden in een gemeenschappelijke actie en zich samen bevrijden van ideeën van normaliteit.

Het is allerminst de bedoeling om binaire tegenstellingen te vervangen door een superieur perspectief dat de oude elementen meent te kunnen overstijgen in een of andere Hegeliaanse synthese. Veeleer moet de inclusiviteitspolitiek gericht zijn op een tolerant perspectief waarin beide elementen aan het werk blijven en in hun heterogeniteit gerespecteerd worden. Vrouw-worden is een goed voorbeeld. Het is een zaak van mannen en vrouwen – ook vrouwen denken immers vaak patriarchaal – die zich vinden in een gemeenschappelijke actie en zich samen bevrijden van ideeën van normaliteit en samen trachten te ontsnappen aan binaire machtsmechanismen.

*Na overleg met de rekto:verso-redactie werd gekozen om dit pijnlijke woord uit een citaat van 1873 te laten staan maar te doorstrepen omdat het een kwalijk stereotiep reproduceert.