Dag Lucinda Ra

Door Lucinda Ra, op Fri Jul 18 2025 13:27:00 GMT+0000

In de laatste brief van dit seizoen schrijft Sofie Van der Linden haar gezellen van het collectief Lucinda Ra aan. Ze volgt de sporen van haar grootvader en komt uit in Turijn. Daar blijkt de Po ook samen te vloeien met de Ganges, de Donau en de Schelde. 'Een plek waar twee rivieren samenkomen wordt een “oord” genoemd. Het is een bestemming. Een aankomst. Een nieuw begin.’

Dag Lucinda Ra

Vier nachten verblijf ik in de stad aan de Po, amper twee huizenblokken verwijderd van het weidse park waar de rivier stroomt. Mijn tijdelijke woonst bevindt zich in een hoekpand gelegen op de kruising van de Via Madame Cristina en de Via Cesare Lombroso. Via een klein deurtje dat zweeft in een houten poort begeef ik mij naar de binnenplaats van een statig appartementsgebouw. Links bevindt zich een volgende deur die leidt naar een stenen trap. Mijn kamer ligt op de tweede en bovenste verdieping. Wanneer ik het vertrek betreed, is het er donker. De houten luiken voor de ramen houden alles tegen. Ik open het luik in de woonkamer en laat de straat en haar geluiden genadeloos binnenstromen.

Ik ben in een stad die mijn grootvader aandeed op een van zijn vele reizen. Turijn was een terugkerende bestemming voor hem. Hij moet de Po vaak gezien hebben vanuit zijn vrachtwagenraam, de Alpen overgestoken, de Monviso begroet.

Grootvaders vrachtwagen bracht hem naar landen als Iran, waar hij in 1975 als een van de eerste Europeanen binnenreed met een lading batterijen voor legkippen.

Zijn vrachtwagen bracht hem naar landen als Iran, waar hij in 1975 als een van de eerste Europeanen binnenreed met een lading batterijen voor legkippen. Hij overnachtte langs de kant van de weg, kookte zijn potje samen met een Pool en een Hongaar. Hij bleef weken weg van huis en kwam met een hoofd vol indrukken terug. De tocht staat uitvoerig gedocumenteerd in een fotoalbum. Een krantenartikel uit die tijd kopt: ‘10.000 km bloed, zweet en tranen, De weg naar het wilde Oosten is een helse calvarietocht’.

Aan de overkant van de straat zie ik achter de huizenblokken de heuvels. De rivier roept. Ik neem wat spullen bij elkaar en vertrek. Ik volg de Via Cesare Lombroso naar beneden tot aan een corso, een brede autobaan, die ik oversteek naar het park. Ik wandel langs de Orto Botanico. De tuin is ommuurd, waardoor ik geen inkijk krijg in wat daarbinnen woekert. De paadjes meanderen verder naar beneden langs een kleine kiosk en kunstmatig aangelegde rotsen. Daar wacht de Po.

Rivieren zijn eigenzinnig. Ze banen zich een weg door het landschap. Ze splitsen steden en gemeenschappen in twee. Ze trekken grenzen. Ze stromen over, leggen land blank. Ze wijden uit. Ze wijden ons. Ze brengen mensen samen. Een rivier bezoekt veel plekken. Rivieren zijn een reis op zichzelf.

Lucinda, jij bent zelf ook voortdurend onderweg. Je reist van Geel naar Gent, van Gent naar Geel, naar Kapellen, naar Markaryd, Milaan. Je volgt de rivieren. Je wandelt langs de Schelde, de Donau en de Ganges.

Een rivier bezoekt veel plekken. Rivieren zijn een reis op zichzelf.

In het park bots ik op een nagebouwd middeleeuws dorp. Ik loop er langs op mijn weg naar beneden, richting water. Ik vervolg mijn weg stroomafwaarts. Het is mooi weer, warmer dan in België, en mijn dunne jas is zelfs op deze vroege ochtend overbodig.

Ik mijmer over de stad. Ik zie hoe iemand rekoefeningen doet langs het water en daarbij handig gebruik maakt van een betonnen bankje langs de waterkant. Ik zie hoe roeiers (canottaggio) de Po afvaren en hoe een man onder een boom een boek leest. Ik kijk op naar de manier waarop deze stadsbewoners zich de stad toe-eigenen en gebruiken. Ik bedenk me dat ik de stad te vaak gebruik als middel om me te verplaatsen, om op mijn bestemming te komen.

Als ik aan mijn grootvader denk, herinner ik me zijn stevige neus en zijn enorme handen. In een van die handen (ik geloof zijn linker) zat een gat, net in het midden van zijn handpalm, zo'n twee millimeter breed. Je kon niet zien hoe diep het gat was, maar het zag eruit als een kleine krater. Wanneer wij als kinderen vroegen hoe hij aan dat gat kwam, kregen we geen antwoord.

Ik heb vooralsnog geen idee wie Madame Cristina is. Wel kwam ik te weten dat Cesare Lombroso hier een eigen museum heeft. Daar bevindt zich een nogal bijzondere collectie van Lombroso’s studieobjecten. Als criminoloog uit de negentiende eeuw geloofde hij dat criminaliteit een aangeboren afwijking is die lichamelijk tot uitdrukking komt. Een asymmetrisch gezicht, diepliggende ogen, of oren als handvaten konden volgens zijn bevindingen duiden op een verstoorde geest. Lombroso liet honderden dodenmaskers maken van gedetineerden en bewaarde hun schedels en getatoeëerde huid. Ik denk terug aan mijn grootvader, met zijn uitgesproken neus.

Een aantal jaren geleden ondernam ik een fietstocht naar het Oosten, in zijn sporen. Ik volgde de Donau tot aan de Zwarte Zee. Die stak ik over met een schip vol vrachtwagens en hun bestuurders. Drie dagen en drie nachten brachten we door op het schip. De maaltijden werden stipt geserveerd en bepaalden het ritme van de reis, tot we aankwamen in de havenstad Batumi. De weg was lang en ik was traag. Vele anderen kruisten mijn pad, op weg naar het Westen. Ze kenden het Westen niet. Ik kende het Oosten niet. We reisden met andere bedoelingen. Soms voelde het als een tegenbeweging.

Ik kijk op naar de manier waarop deze stadsbewoners zich de stad toe-eigenen en gebruiken.

In de Karpaten ontmoette ik Kapetan Breg, wat zoveel betekent als de kapitein van de berg, maar zijn vrienden noemden hem Zika Bosonog, de man met de blote voeten. Zijn voeten waren bol, net als zijn buik. Hij praatte niet veel, maar gesticuleerde druk met zijn handen terwijl hij sprak. Hij kapte gezichten uit hout. Zijn berg stond er vol van. Boomstammen met gekke koppen die Lombroso zeker had willen bestuderen.

Na anderhalf uur wandelen kruist de Po de Dora. Op dat punt kan ik niet meer verder en moet ik de Po achterlaten. Een plek waar twee rivieren samenkomen wordt een ‘oord’ genoemd. Het is een bestemming. Een aankomst. Een nieuw begin.

Op de terugweg voel ik een steentje in mijn schoen. Onhandig op één been haal ik het eruit. Het is geen steentje maar een soort zaaddoosje dat ik verder niet kan thuisbrengen. Ik stop het in mijn borstzak. Tot op vandaag zit het er nog, een zaadknopje van wie weet wat voor leven. Cicero beschreef een steentje in je schoen als iets dat doorheen de dag je geweten prikkelt, scrupulus in het Latijn.

Mijn grootmoeder reisde soms mee met mijn grootvader in zijn vrachtwagen naar Turijn. Dan kookte zij. Haar naam was Dora.

In Teheran ontmoette ik Reza, een jonge dichter. Hij sliep op een tapijt. Hij droomde van reizen maar mocht zijn land niet uit. Daarom ontving hij reizigers en hun verhalen. Hij wilde alles weten en vroeg wat je in België kan kopen voor vijftig cent. Hij loodste me door de stad in het wilde Oosten, waar het echte leven zich niet op straat afspeelt maar binnen, achter hoge muren en blinde gevels.

‘Mensen zijn niet contingent’, zegt S. Ik moet opzoeken wat dat betekent.

Wat ik een paar dagen later in Isfahan zag, had ik nooit eerder gezien. De 133 meter brede rivierbedding van de Zayandeh was leeg. Geen stroming, geen water. Wat gebeurt er als de dingen niet meer stromen? Hoe moeten we ons dan verder bewegen?

Je bent weer klaar om te vertrekken. Je hebt je spullen gepakt. Je hebt een notitieboek bij waarin je alles wat je ziet en meemaakt noteert. Je bent onderweg. Dit is het begin. Je weet niet waar je zal aankomen. Misschien heb je veel zin in de tocht, misschien ben je ook een beetje zenuwachtig.

De trein stopt in een station van een onbekende stad. Je hebt uitgezocht hoe je van het station naar je slaapplek geraakt. Je loopt door het stationsgebouw naar buiten, je steekt over aan een drukke laan en gaat de stad in, langs een plein en dan naar rechts. Het is niet ver. Het is het begin van de reis. Het is een eerste richting die je uitgaat.

Tot snel

Sofie