CRIP. Over de aantrekkelijkheid van kreupele lichamen
Door Gert-Jan Vanaken, Leni Van Goidsenhoven, op Wed Jul 07 2021 22:00:00 GMT+0000Of ook: CRIP. Een Wikipedia-entry die geweigerd werd door de gatekeepers van Wikipedia vanwege ‘postmoderne orakeltaal’ en ‘niet belangrijk genoeg voor het internet omdat het maar van dienst kan zijn voor enkelen met een handicap’.
Algemeen
‘Crip’ is de verkorte, informele term voor ‘cripple’ of kreupel. Aanvankelijk functioneerde deze term louter als scheldwoord, voornamelijk gericht tegen mensen met zichtbare fysieke handicaps. Sinds de jaren 1970 eisten mensen met een handicap echter deze term op voor zichzelf. Dat gebeurde in eerste instantie in de VS maar ook in Duitsland ontstond in die tijd de zogenaamde Krüppelgruppen, groepen activisten met een beperking die zich verenigden. Crip werd geclaimd om een nieuwe, kritische betekenis te geven aan het woord. Naar de buitenwereld toe werken de hardheid en negatieve bijklank van het woord crip doelbewust provocatief en shockerend. In Exile en Pride (1999) schrijft dichter, queer en crip activist Eli Clare daarover het volgende: ‘crip is een woord om te vullen met trots en eigenliefde, een woord om te weerstaan aan geïnternaliseerde haat, een woord om een politiek te helpen smeden’. De in-group betekenis van crip is dan weer ironischer en spreekt voornamelijk de onderlinge solidariteit aan tussen mensen met een afwijkend lichaam.
Crip duidt niet op een vaststaande identiteit, het is een kritische positie die men kan opnemen ten opzichte van dominante normen.
Crip duidt niet op een duidelijk omlijnde, vaststaande identiteit, crip is veeleer een kritische positie en attitude die men kan opnemen ten opzichte van dominante normen. Centraal in deze positie staat het expliciet omarmen van het abjecte, kreupele lichaam en bijgevolg een duidelijk verzet tegen het systeem dat dergelijke lichamen probeert uit te sluiten. De term crip haalt zo veronderstelde tweedelingen onderuit tussen het onbegeerlijke, gehandicapte lichaam versus het begeerlijke, valide lichaam. Crip functioneert op die manier grotendeels parallel met hoe de term ‘queer’ geclaimd en ingezet wordt door sommigen binnen de LGBTQIA+-gemeenschap.
Recenter gingen ook academische denkers aan de slag met de term crip, in de vorm van ‘crip-theorie’. Het theoretisch werk staat daarbij steeds in verband met activisme, artistiek werk en de leefwereld van mensen met een handicap. Het academisch werk rond crip navigeert tussen een kritisch voortbouwen op het vakgebied disability studies en het uitbreiden van queer theorie. Men zou kunnen stellen dat disability studies zich in het verleden te weinig heeft beziggehouden met queerness en seksualiteit en dat queer theorie in het verleden te weinig aandacht had voor handicap. Crip-theorie kan dus gezien worden als de verstrengeling van queer theorie en disability studies. Belangrijke denkers hierin zijn Eli Clare, Carrie Sandahl, Robert McRuer, Anna Mullow, Ellen Samuels en Alison Kafer. In vergelijking met de Engelstalige wereld, kent crip-theorie in België en Nederland anno 2021 nog maar weinig ingang. Binnen de Nederlandstalige context werken onder andere Charlotte Goessaert, Anaïs Van Ertvelde en Leni Van Goidsenhoven rond crip, zowel in theoretische, artistieke als in meer activistische settings.
Geschiedenis
In de jaren 1970 kende de term crip opgang in Noord-Amerika, gelijklopend met de opkomst van de burgerrechtenbeweging voor personen met een handicap. Mensen met een beperking identificeerden zich met deze informele, ironische en provocatieve term niet het minst om zich af te zetten tegen de gedateerde term ‘gehandicapt’ en meer officiële en formele termen als ‘beperking’ of in het Engels: ‘disabled person’ en ‘person with a disability’. Wat een handicap of een beperking is, en wie die eigenlijk heeft, is grotendeels afgebakend geweest door overheden en/of medische autoriteiten. Dit om te triëren wie er recht zou hebben op bepaalde vergoedingen of ondersteuningsmaatregelen. De term crip daarentegen kon gebruikt worden door al wie zichzelf voelde verschillen van het ideaalbeeld van een ‘gezond en valide lichaam’.
De term crip gaat voorbij aan louter zichtbare, fysieke handicaps en kent geen vastomlijnde grenzen.
Zowel mensen met een lichamelijke, sensorische en/of cognitieve, verstandelijke beperking, met psychiatrische kwetsbaarheden, met chronische ziekten als mensen waarvan het lichaam niet in het diagnostisch hokje past omdat hun lijden niet erkend wordt, gingen zich identificeren met crip. De term crip gaat dus duidelijk voorbij aan louter zichtbare, fysieke handicaps en kent geen vastomlijnde grenzen. Sterker nog: de grenzen van wie en wat crip is, staan voortdurend ter discussie. De openheid en veranderlijkheid van crip maakten en maken het tot een begrip dat zichzelf steeds opnieuw in vraag kan stellen, herdefiniëren en kritische posities kan blijven innemen ten opzichte van maatschappelijke normen. Die uitgestrektheid en openheid van crip maakt het bijzonder aantrekkelijk voor wie eerder geen plek vond in disability-gemeenschappen. Hoewel mensen met chronische ziekten, zoals astma en diabetes, zich niet snel als crip zullen identificeren, blijft het werk dat crip doet toch waardevol voor hen, net zoals het werk door feministische denkers en actiegroepen zinvol is, ook voor vrouwen die zich niet als feministe identificeren. Het herdenken van onze culturele veronderstellingen over handicap kan ons immers allen ten goede komen, ongeacht onze identiteit.
Doorheen de jaren ging crip steeds meer staan voor een vorm van trots, onderlinge solidariteit en politieke daadkracht voor personen met een beperking. In combinaties als ‘crip moves’, ‘crip shots’, ‘crip poetry’ kreeg het woord als adjectief de betekenis van ‘cool’ op een manier die verschil ten opzichte van zogenaamd normale lichamen vol zelfvertrouwen omarmt. Vanuit een gemarginaliseerde positie eisten mensen met een handicap dus een term op die aanvankelijk tegen hen gebruikt werd en gaven hun eigen, kritische invulling hieraan. Crip doet zo voor niet-normatieve bodyminds (samentrekking van lichaam en geest) wat de omvattende, fluïde term queer doet voor genderidentiteit, genderexpressie en seksuele voorkeur.
Crip inzetten kan een manier zijn om te erkennen dat we allen bodyminds hebben met wisselende vaardigheden en beperkingen.
Wie de term crip mag claimen blijft echter een punt van discussie. Wie mag zich crip noemen? Wie mag over crip praten? De vraag of mensen zonder handicap crip kunnen claimen lijkt een moeilijke. Aangezien ‘kreupel’ als scheldwoord oorspronkelijk marginaliserend werd ingezet, loert ook bij crip het risico om de hoek dat de term en theorie toegeëigend wordt door dominante stemmen. Nadenken over wie crip mag claimen laat tegelijk ook toe om vanzelfsprekende tweedelingen teniet te doen tussen gehandicapt en valide, ziek en gezond. Crip inzetten kan een manier zijn om te erkennen dat we allen bodyminds hebben met wisselende vaardigheden en beperkingen.
In deze context brengt het onderscheid tussen ‘zich identificeren als’ en ‘zich identificeren met’ mogelijks hulp volgens auteur en onderzoeker Sami Schalk. In Coming to Claim Crip (2014) onderzoekt ze als able-bodied persoon de complexiteit rond identificatie en crip. Schalk plaatst zich persoonlijk en politiek op één lijn met een groep waar ze niet toe behoort maar wel een affectieve, emotionele aantrekkingskracht toe voelt.
Crip en theorie
Aan het begin van de jaren 2000 gingen ook academici met de term crip aan de slag en ontstond crip-theorie als een interdisciplinair onderzoeksdomein. Crip-theorie vertrekt en bouwt theoretisch gezien voort op de overlap tussen queer studies en disability studies. Deze vakgebieden kenden reeds gedeelde interesses, zoals het afzetten tegen processen van medicalisering en pathologisering. De HIV/AIDS-gezondheidscrisis, die de LGBTQIA+-gemeenschap ongemeen hard trof, bracht het queer denken en disability gedachtegoed dichter bij elkaar. Net zoals disability-onderzoekers bieden crip denkers ook weerstand tegen eenduidige, medische benaderingen van handicap, maar ze streven hierbij expliciet meer fluïde en intersectionele posities na. In Exile and Pride (1999) schrijft Eli Clare bijvoorbeeld over de verstrengeling tussen handicap, transidentiteit, ras, seksualiteit en milieu, zowel op persoonlijk als op politiek niveau. In Feminist, Queer, Crip (2013) toont Alison Kafer hoe crip-theorie inzichten uit het (zwart) feminisme, postkolonialisme en ecologisme inzet om naar handicap te kijken.
Wat crip-theorie verder onderscheidt van disability studies is dat men te leen gaat binnen queer theorie. Het samendenken van handicap en seksualiteit is daar een voorbeeld van. Verder hanteert crip-theorie ook methoden en theoretische concepten uit queer theorie. Op die manier kregen de volgende nieuwe methoden en concepten vorm binnen crip-theorie: ‘ ‘crip seks’, ‘crippen’ als werkwoord, ‘crip tijd/crip toekomsten’ en ‘compulsory able-bodiedness’.
Handicap en seksualiteit
Uniek voor crip-theorie is dat het in het denken over niet-normatieve lichamen thematische overlap opzoekt met queer studies. Zo schrijft Anaïs Van Ertvelde bijvoorbeeld met scherp over het wegpoetsen van handicaps als men denkt over plezier, seks en erotiek. Veelal wordt het gehandicapte lichaam enkel benoemd met medische termen en niet in relatie gebracht met erotiek. Crip gaat juist het tegenovergestelde doen en handicap verbinden met verlangen en begeerte. Anaïs Van Ertvelde schrijft daarover het volgende:
‘Ik wil mijn lichaam niet laten bestaan in medische termen: vagina, stomp, obesitas. Ik wil kut en ik wil dik en ik wil hand en ik wil woorden die nog niet bestaan, adjectieven die we nog niet uitgevonden hebben. Ik wil geen erotische taal die mij zo kneedt dat ik binnen de kaders van het gewenste en het begeerlijke pas. Ik wil erotische taal die zulke kaders doet ontploffen.’
Seksualiteit verbinden met handicap of met lichamen die niet in hokjes passen, is niet alleen productief om na te denken over andere lichamen en/of handicap, maar het is ook productief om de eenduidige blik op seksualiteit te ontmantelen en te spreken over seksualiteiten.
Crippen als werkwoord
Net zoals queer ingezet wordt als werkwoord (to queer of queeren) kan crip ook als werkwoord worden ingezet, met name als ‘to crip’, of in het Nederlands ‘crippen’. Een praktijk, gedachtegoed of een tekst crippen komt dan neer op een kritisch en tegendraads interpreteren of lezen. Het doel hierbij is om uitsluitingseffecten en vooroordelen te onthullen en deconstrueren. In diezelfde deconstruerende beweging houdt crippen ook in dat de oorspronkelijke praktijk of tekst een twist krijgt en net het omgekeerde gaan beteken als waar ze aanvankelijk voor bedoeld waren.
Het crippen van een gedachtegoed, een tekst of een idee komt neer op een kritisch en tegendraads interpreteren of lezen. Het doel is om uitsluitingseffecten en vooroordelen te onthullen.
Zo cript bijvoorbeeld Jane Gallop de roman Lady Chatterley’s Lover (1928) van D.H. Lawrence. Ze herleest de roman met speciale aandacht voor het personage Sir Clifford Chatterley, een personage dat in eerdere analyses van het boek meestal heel kort behandeld of zelfs helemaal genegeerd werd. Lady Chatterley’s Lover opent met Clifford die verlamd uit de Eerste Wereldoorlog terugkeert met als resultaat dat hij zijn vrouw niet meer zou kunnen bevredigen, lees vooral: dat hij haar nooit een kind zal kunnen geven. Het verhaal laat Clifford achter als gedeseksualiseerde, niet-productieve, zielige man in een rolstoel en focust op de nieuwe affaire van Lady Chatterley, die wel tot kinderen leidt. Gallop kijkt in haar lezing vooral naar die passages waarin Sir Clifford Chatterley aan bod komt en leest daarin dat Clifford een erotische band heeft met zijn verpleegster. De verteller keurt deze seksualiteit af als zijnde pervers (want niet productief), maar voor Gallop is het punt vooral dat Clifford zijn seksualiteit niet verloren is en zeker nog in staat is om zowel zichzelf als de ander seksueel te bevredigen, en bij uitbreiding dat er wel een samengaan van handicap en seksualiteit mogelijk is.
Alison Kafer cript dan weer de feministisch-utopische roman Woman on the Edge of Time (1976) van Marge Piercy. Bij het (her)lezen van deze roman merkt Kafer op dat handicap weggeschreven is in Piercy’s utopische wereld. Dit toont volgens Kafer aan hoe moeilijk het is om ons wenselijke toekomst voor te stellen mét handicaps. Kafer geeft het verhaal vervolgens een twist om ruimte te creëren voor toekomstbeelden waar niet-normatieve bodyminds wél deel van uitmaken. Ze introduceert hiervoor de term crip futures of crip toekomsten.
Crip tijd en crip toekomsten
Binnen disability-gemeenschappen wordt het begrip ‘crip tijd’ al langer ingezet. Als een in-group begrip verwees ‘crip tijd’ oorspronkelijk naar verschillende manieren waarop mensen met niet-normatieve bodyminds meer tijd nodig hebben. Zo kan er ‘extra’ tijd nodig zijn om met een rolstoel door een stad of gebouw te navigeren, om examens af te leggen, om te wachten op persoonlijke assistenten of om technologische problemen het hoofd te bieden (zoals het afstemmen van een hoorapparaat op een ringleiding of het omzeilen van defecte liften). Naast deze ‘extra tijd’ verwijst crip tijd ook naar een flexibel omspringen met stiptheid, bijvoorbeeld bij starturen van bijeenkomsten of evenementen.
In haar boek Feminist, Queer, Crip (2013) bouwt Alison Kafer deze flexibele invulling van tijd verder uit. Ze schrijft:
Crip tijd is flexibele tijd, niet enkel in de zin van uitgebreide of extra tijd, maar ook in de zin van lineaire tijd onderuit halen, tijd doen exploderen als het ware. Crip tijd vereist dat we ons opnieuw voorstellen wat er in de tijd kan en moet gebeuren, of dat we erkennen hoezeer verwachtingen over ‘hoe lang dingen duren’ gebaseerd zijn op zeer specifieke geesten en lichamen. Dan kunnen we de flexibiliteit van de crip-tijd niet alleen zien als een tegemoetkoming aan degenen die ‘meer’ tijd nodig hebben, maar ook, en misschien vooral, als een uitdaging aan de normatieve en normaliserende verwachtingen van tempo en planning. In plaats van gehandicapte lichamen en geesten te buigen om aan de klok te voldoen, buigt crip tijd de klok om aan gehandicapte lichamen en geesten tegemoet te komen.
Crip tijd leunt dus eigenlijk op een manier ook wel aan bij queer tijd. Literatuurwetenschapper Jack Halberstam beschreef bijvoorbeeld hoe tijdskaders door en door verweven zijn met heteroseksuele normen in de samenleving. Mensen worden verwacht een schema te doorlopen van een afhankelijke kindertijd naar een onafhankelijke volwassenheid, vervolgens is er het huwelijk, de reproductie en de arbeidsproductiviteit. Halberstam (maar ook Eve K. Sedgwick en Lee Edelman) verwijst in deze context ook naar de drastische inkorting van de levensduur tijdens de HIV/AIDS-epidemie die ‘normale’ temporele schema’s volstrekt achterhaald maakte voor een deel van de LGBTQIA+-gemeenschap. Bij gebrek aan een valabel toekomstperspectief en gezien hun gemarginaliseerde posities in de samenleving ontstond een queer houding die zich misschien wel best laat samenvatten als ‘fuck the future’. In plaats van een leven te plannen volgens het hegemonische schema van huwelijk, voortplanting en arbeid, werd het overleven in het hier-en-nu urgent. Halberstam omschrijft queerness dan ook niet louter als seksuele oriëntatie, genderidentiteit of -expressie, maar als een levenswijze voor zij die leven buiten reproductieve en familiale tijd, alsook op de grenzen van arbeids- en productiviteitslogica; voor zij die die leven op momenten wanneer anderen slapen en zij die leven op plekken die anderen hebben verlaten. Hierop voortbouwend wijst Kafer erop hoe ook voor crips het krijgen van diagnoses en prognoses een reguliere beleving van tijd en levensloop op haar kop zet; hoe het zuinig omspringen met beperkte energie gezien kan worden als een verzet tegen de norm van een productief lichaam. In een treffende blogpost schrijft feministe en disability-activiste Srinidhi Raghavan bijvoorbeeld hoe ze plezier en een gemeenschapsgevoel vindt in de online discussies met andere gehandicapte vrouwen, allen geduldig gebruik makend van geschreven berichten en tekst-naar-spraak software:
‘Het is een plezier om te leven in crip tijd. Een plezier dat de anderen weten dat ik 28 jaar en gezond mag lijken, maar mezelf 68 jaar voel en volledig uitgeput. Het is een plezier dat we allen weten en voelen dat tijd anders kan functioneren bij iemand en dat dat ook helemaal oké is.’
In het denken over een wenselijke toekomst figureren ‘handicap’, ‘ziekte’, ‘afwijking’, ‘defect’ al te vaak als een bedreiging voor het maatschappelijke bestel.
Daar waar queer time vooral inzet op het ‘nu’ en zich vaak verzet tegen ‘toekomst’, is dat anders bij crip time. Voor een breed publiek signaleert het hebben van een handicap immers nu al dat er maar weinig, of zelfs helemaal geen toekomstperspectief is weggelegd voor de persoon in kwestie. Sterker nog, in het denken over een wenselijke toekomst figureren ‘handicap’, ‘ziekte’, ‘afwijking’, ‘defect’ al te vaak als een bedreiging voor het maatschappelijke bestel: een bevuiling van de genenpool, een verzwakking van de natie, een risico voor de levenskwaliteit van het gezin, een last voor de overheidsfinanciën.
In die context is het volgens Kafer prioritair dat we de toekomst niet afwijzen, maar crippen; dat we ons alternatieve toekomsten kunnen voorstellen, toekomsten die handicap omarmen, toekomsten die ondersteuning bieden aan een veelheid van bodyminds met hun respectievelijke tempo’s. Pas als we wenselijke toekomstpaden zien voor mensen met een handicap, wordt het mogelijk om ook in het heden onrechtvaardige processen van normalisatie, uitsluiting, marginalisatie, en geweld tegen niet-normatieve lichamen te stoppen.
Compulsory able-bodiedness
Voortbouwend op het queer concept ‘compulsory heterosexuality’, of verplichte heteroseksualiteit, introduceerde Robert McRuer het concept ‘compulsory able-bodiedness’, vrij vertaald als verplichte validiteit of de dwang van het normatieve lichaam. Deze concepten bouwen voort op eerder werk van Michel Foucault en Judith Butler en omschrijven normen van validiteit en heteronormativiteit als een genaturaliseerde, disciplinerende macht. Zulke normen worden geïnternaliseerd en bepalen hoe we ons verhouden tot ons eigen lichaam en dat van de ander, hoe we (naar) welke lichamen mogen verlangen en (naar) welke niet. Robert McRuer voert het verplichtende karakter van een valide lichaam terug op het ontstaan van de kapitalistische samenleving. Beschikken over een valide lichaam was daarin noodzakelijk om actief te zijn op de arbeidsmarkt (letterlijk: het verkopen van de eigen lichamelijke arbeid) en zo in levensonderhoud te kunnen voorzien.
Handicap is niet iets dat gewoon getolereerd moet worden naast een normatief valide lichaam. Verschil zou als iets fundamenteel natuurlijk moeten worden begrepen.
In aansluiting hierop laat ook de Nederlandse filosoof en auteur Lieke Marsman (1990) in haar bundel De volgende scan duurt vijf minuten (2018) duidelijk zien hoe ook vandaag onze kapitalistische maatschappij ziekte in de eerste plaats definieert als onvermogen om te werken, als een onvermogen om productief te zijn. Ze beschrijft treffend hoe productiviteit de voorrang krijgt op pijn, klachten, lijden, vermoeidheid. Wanneer iemand ziek is of een handicap heeft, wordt die volgens disability studies-onderzoeker en literatuurwetenschapper Rosemarie Garland-Thomson vaak geconfronteerd met vragen als: ‘Ben je zo geboren?’, ‘Kunnen ze het nog genezen?’, ‘Hoe lang moet je zo nog rondlopen?’ Dergelijke vragen, zo stelt ook McRuer, laten opnieuw zien hoe sterk het normatieve kader is van able-bodiedness/able-mindness. Er is amper ruimte en taal om een niet-normatieve bodymind te omarmen.
Zoals McRuer verder aangeeft, worden lichamen met een beperking systematisch voorgesteld als onnatuurlijke lichamen, net zoals homo- en biseksualiteit vaak als onnatuurlijk alternatief voor zogenaamd normale heteroseksualiteit worden gezien. Gebruik makend van het eerdere werk rond gender- en heteronormativiteit van o.a. Judith Butler, komt McRuer tot de vaststelling dat de norm van een valide lichaam geen natuurlijk gegeven is, maar voortdurend opnieuw geconstrueerd wordt in tal van praktijken, niet het minst in culturele representaties zoals in film, literatuur, theater, enzovoort.
Crip heeft vooral te maken met een anders denken over diversiteit van lichamen, zintuigen en denkstijlen.
Crip gaat niet louter over hoe we de samenleving inclusiever kunnen maken door steeds meer uitzonderingsmaat- regelen te voorzien die de toegankelijkheid verhogen. Denk aan: meer rolstoelrampen en minder trappen, braille en auditieve equivalenten van geschreven taal, stille ruimtes enzovoort. Dat is uiteraard welkom, maar crip denkers en kunstenaars dringen er op aan om handicap collectief anders voor te stellen. Handicap is niet iets dat gewoon getolereerd moet worden naast de ‘norm van een valide lichaam’, maar verschil zou als iets fundamenteel natuurlijk moeten worden begrepen. Crip heeft dus vooral te maken met een anders denken over diversiteit van lichamen, zintuigen en denkstijlen. Het wil ons collectief voorstellingsvermogen oprekken door op zoek te gaan naar de wenselijkheid van verschil, zowel in het hier en nu als in de toekomst.
Crip kunsten
Ook kunstenaars gaan met crip aan de slag. Reeds in de jaren 1980 gebruikte Lorenzo Milam het woord in de titel van zijn memoires Cripple Liberation Front Marching Band Blues (1983). Ook de dichter Cheryl Marie Wade integreerde het in haar schrijven en er was zelfs een rockband met de naam The Cripples. In 1995 verscheen de rauwe film Vital Signs: Crip Culture Talks Back, waarin verschillende kunstenaars, schrijvers en activisten op een artistieke manier hun mening gaven over handicap.
Crip heeft een productieve positie geboden aan heel wat kunstenaars met een beperking.
Comedians als DeFelice, Jula Trahan en Terry Galloway identificeren zich als crip en queer en verwerken dat in hun performances. Recenter zijn ook de Finse performancekunstenaar Sonja Jokiniemi en de Nederlandse danseres Charlotte Goessaert geïnteresseerd in het hanteren van een crip-lens in hun creatieve praktijk. In 2020 vond de term crip bredere ingang bij het grote publiek met de documentaire Crip Camp: a Disability Revolution.
Crip heeft een productieve positie geboden aan heel wat kunstenaars met een beperking. Zo ontstond bijvoorbeeld Sins Invalid, een Amerikaans performancecollectief dat hoofdzakelijk bestaat uit queer mensen van kleur met een handicap.Hun provocatieve voorstellingen geven op poëtische wijze vorm aan verschillende concepten uit crip-theorie. Zo tornt Sins Invalid: Un Unshamed Claim to Beauty aan de normatieve kaders rond seksualiteit en schoonheid. Birthing. Dying. Becoming. Crip Wisdom verkent de unieke relatie van crip performers met tijd, en de geleefde kennis die ze daaruit putten. Het recentste werk van Sins Invalid, We Love Like Barnacles: Crip Lives in Climate Chaos, onderzoekt dan weer wat kwetsbaarheid, afhankelijkheid en interconnectie kunnen betekenen in tijden van toenemende klimaatchaos. Het werk van de Amerikaanse kunstenaar Riva Lehrer is een ander voorbeeld. Reeds sinds 1997 werpt ze in haar magisch-realistische/expressionistische schilderijen een crip lens op handicap, natuur, gender enzovoort. Zo maakte ze bijvoorbeeld de serie Circle Stories, een portretreeks van bekende disability-activisten.
De kunsten crippen vraagt eveneens om een herdenken van de manier waarop gehandicapte lichamen gerepresenteerd worden en van de verhalen die gehandicapte kunstenaars kunnen brengen.
Tegelijkertijd is crip ook een kritische positie die gebruikt kan worden om de huidige organisatie van het kunstenveld te herdenken. Crip bevraagt niet enkel de normen in de kunstwereld die een hard werkend lichaam voorschrijven en tracht die normen bloot te leggen die gehandicapte kunstenaars verhinderen om hun artistieke praktijk op te bouwen. Crip ondermijnt een productie-ideologie die uitputting dicteert, en een maatschappij die gericht is op compulsory able-bodiedness. Al deze factoren creëren samen een monocultureel veld, dat amper te betreden valt voor zij die ‘anders’ werken. Een veld dat bovendien erg precair is voor iedereen die erin tewerkgesteld is – met of zonder beperking.
De kunsten crippen vraagt eveneens om een herdenken van de manier waarop gehandicapte lichamen gerepresenteerd worden en van de verhalen die gehandicapte kunstenaars kunnen brengen. Het gaat ook over het kritisch nadenken over wat toegankelijkheid kan inhouden, zowel voor het publiek als voor kunstenaars zelf.