Brussel (Jubelpark)

Door Laura Sear, Linde De Vroey , op Wed Mar 02 2022 21:18:00 GMT+0000

Kunstenaar Emile Fabry mag dan de schepper zijn van monumentale werken in hartje Brussel, via hem sloop toch een vleugje platteland de grootstad binnen. Dit is het verhaal van het kustplaatsje St Ives, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog een geliefde uitvalsbasis van de internationale kunstscene.

De mozaïeken in de gaanderijen van het Jubelpark, de decoratie van het Hôtel Solvay op de Louizalaan, de traphal van de Koninklijke Muntschouwburg: in Brussel lopen we dagelijks langs de parels van L’Art Monumental, die de schoonheid van de grootstad eren. De meester achter deze werken is Emile Fabry, een kunstenaar uit Verviers die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar St Ives in het verre Cornwall vluchtte en daar zijn stijl perfectioneerde onder invloed van een bloeiende kunstenaarskolonie, de Engelse romantiek, het plattelandsleven en de wilde zee.

De naam Emile Fabry doet in 2022 nog weinig belletjes rinkelen, maar in zijn tijd drukte hij zijn stempel op de Belgische symbolistische schilderkunst. Fabry werd in 1865 geboren in het landelijke Verviers. Als jonge twintiger ruilde hij het platteland voor de bruisende hoofdstad, waar hij schilderkunst studeerde bij de toentertijd populaire oriëntalist Jean-François Portaels. In de jaren 1890 trok Fabry naar Parijs, waar hij opgeslorpt raakte door de kunstwereld van het fin de siècle en exposeerde in de Parijse salons.

Fabry's vroege werk is symbolistisch en enigszins zwaarmoedig, beïnvloed door het theater van Maurice Maeterlinck en het werk van symbolistische auteurs als Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud en Edgar Allen Poe. In de jaren 1890 schilderde Fabry veel vervormde gezichten en expressieve figuren, mysterieuze droombeelden die een bevreemdende wereld oproepen. Deze donkere periode, die hij ‘zijn nachtmerrie’ noemde, weerspiegelde het tegendraadse pessimisme van vele symbolistische kunstenaars uit het fin de siècle, terwijl bij de stedelijke burgerij het optimistische geloof in vooruitgang nog welig tierde.

Rond 1900 keerde Fabry terug naar Brussel om er les te geven aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, en enkele jaren later betrok hij een villa in Sint-Pieters-Woluwe. Hij ging zich vanaf zijn terugkomst steeds meer interesseren voor de architectuur en de Art Nouveau, en werkte samen met architect Victor Horta. Zijn werk werd minder zwaarmoedig, serener en monumentaler. Fabry begon het optimisme van de moderne kunst en cultuur enigszins te omarmen. Intussen stevende Europa – met haar snel groeiende steden, industriële machines en bourgeois samenleving – af op wat voor het oude continent de grootste schok in eeuwen zou worden: de Eerste Wereldoorlog.

Emile Fabry, De offerande, 1884

Tussen 1914 en 1919 zag het Verenigd Koninkrijk haar grootste vluchtelingenstroom ooit. 250.000 Belgische oorlogsvluchtelingen staken de Noordzee over om aan het geweld en de bezetting van het Duitse leger te ontkomen. Onder hen ook Emile Fabry, zijn vrouw en hun zoon en dochter. Ze maakten de gevaarlijke overtocht per boot en kwamen uiteindelijk terecht in het vissersdorpje St Ives in Cornwall, in het uiterste zuidwesten van Engeland.

Het was geen toeval dat Fabry naar St Ives vluchtte. Al enkele decennia lang was net dat dorp, op de rand van nergens, een trekpleister geworden voor kunstenaars van over de hele wereld.

Cornwall wordt ook wel eens het ‘einde van de wereld’ genoemd, met zijn ruige kustlijn die het laatste bastion van bewoonbaar land markeert, waarachter alleen de uitgestrekte woestenij van de Atlantische Oceaan wacht. Het contrast met bruisende en modieuze steden als Brussel of Parijs kon nauwelijks groter. En toch was het geen toeval dat Fabry tijdens zijn vlucht in St Ives terechtkwam. Al enkele decennia lang was net dat dorp, op de rand van nergens, een trekpleister geworden voor kunstenaars van over de hele wereld.

In navolging van de stroom kunstenaars die er hun heil zochten in de zuivere zeelucht en ongerepte kustlijn, kreeg Tate Modern een satellietvestiging in St Ives.

Het licht, de kleuren, het romantische kustlandschap met zijn reusachtige zee, ruige kliffen en woeste heidevelden, het stadje zelf met zijn pittoreske haven en charismatische vissersbevolking: St Ives is als een schatkamer voor iedereen die wel eens een schilderskwast hanteert. Het was de bekende Engelse landschapsschilder William Turner die het plaatsje in 1811 ‘ontdekte’ en vereeuwigde op zijn canvas. In het spoor van Turner trok een stroom esthetische zielen naar St Ives om de plek met eigen ogen te aanschouwen. Schrijfster Virginia Woolf haalde er inspiratie voor haar roman To the Lighthouse. Beeldhouwster Barbara Hepworth vestigde er een atelier en galerie, die vandaag deel uitmaken van Tate Modern. En zo kreeg ook een van Londens meest befaamde kunstgalerijen een satellietvestiging in St Ives, in navolging van de stroom kunstenaars die hier, vermoeid door de drukte en stank van de stad, hun heil zochten in de zuivere zeelucht en ongerepte kustlijn.

William Turner, Evening Star

Het verhaal van St Ives is exemplarisch voor de aantrekkingskracht die natuur en dorpsleven de voorbije twee eeuwen op de kunst uitoefenden. Vanaf de achttiende eeuw zetten de romantici zich af tegen de stedelijke cultuur door het platteland op te zoeken. Vooral in het Verenigd Koninkrijk zochten dichters als William Wordsworth, John Keats en William Butler Yeats hun heil in de natuur. In hun voetsporen trokken stromen stedelingen naar de laatste wilde natuur of traditionele boerendorpen, op de vlucht voor industrialisatie, civilisatie en kitsch.

Maar de stadsvluchtelingen brachten zelf hun cultuur en beschaving mee: moderne wegen, weekendhuisjes, berghutten, koffiehuizen en tenslotte musea verrezen in velden, bossen en bergen. Het zou de schrijver W.H. Auden ertoe aanzetten om zich af te vragen of ook het idyllische Engelse Lake District niet gewoonweg een uitvinding van de stedelijke bourgeoisie was, ‘zoiets als de piano’. Kunstenaars, dichters en toeristen wilden natuur zien, maar konden de stadscultuur toch ook niet al te lang missen. Een plaatsje als St Ives was daarom zo aantrekkelijk voor de internationale crème de la crème van de kunst: het idyllische vissersdorp bood de schoonheid van natuur en buitenleven, maar de aanwezigheid van een groeiende hoop kunstenaars kon ook het verlangen naar cultuur stillen. Men kon er ‘s ochtends over de rotsen klauteren, ‘s middags de vissersboten schilderen, en ‘s avonds een galerie bezoeken of whisky drinken met collega’s.

Toen Fabry tijdens de Eerste Wereldoorlog in St Ives arriveerde, trof hij er dan ook een levendige internationale kunstscene aan. Fabry maakte er kennis met de Nieuw-Zeelandse kunstenares Frances Hodgkins, de Belgische aquarellist Louis Reckelbus, de van Cornwall afkomstige landschapsschilder Louis Sargent, en de Britse pointillist Claude Francis Barry. Hodgkins zou haar tijd in St Ives later beschrijven als haar ‘experimentele jaren’, en dat gold er voor de meeste kunstenaars. Ze bekeken elkaars werk, organiseerden groepstentoonstellingen en wisselden technieken uit. Terwijl in de haven van St Ives de vissersboten in- en uitvoeren over de grijze oceaan, sprak Fabry aan wal met zijn collega’s over de rol die de kunst nog kon spelen in een verwoeste wereld.

Emile Fabry, War and Peace, 1919

De oorlog liet St Ives niet onberoerd. Emile Fabry's belangrijkste opdracht in ballingschap was een muurschildering voor het University College in het naburige Cardiff, met de titel War and Peace. Fabry deed er twee jaar over om het werk te voltooien. De oorlog, voorgesteld als een naakte figuur met rollende spierballen, staat er tegenover twee figuren die de Kunsten en de Wetenschap symboliseren – voor Fabry leiden beiden immers tot vrede. Het tableau was bedoeld als dankbetuiging voor de gastvrijheid die de Belgen in Engeland genoten tijdens de oorlog. Het werk was het hoogtepunt van de jaarlijkse tentoonstelling in St Ives in 1919. Maar het University College oordeelde dat het schilderij toch iets te veel naakt toonde om het in haar gebouwen te hangen, en dus bleef het werk opgerold in Fabry’s eigen collectie zitten.

Na het einde van de oorlog keerde Fabry met zijn gezin terug naar Sint-Pieters-Woluwe. Zijn tijd in St Ives zou een blijvende invloed op hem uitoefenen. Latere werken tonen duidelijke invloeden van het pointillisme van Barry, de levendige kleuren van Sargent en de aquarellen van Reckelbus.

Maar ook de Engelse kunst bleef zijn werk inspireren. Fabry had in St Ives kennis gemaakt met het werk van de prerafaëlieten, een groep Victoriaanse kunstenaars waartoe Rossetti, Burne-Jones en Waterhouse behoorden. Zij zetten zich af tegen de strakke composities van de gangbare schilderkunst, en lieten zich inspireren door de ‘primitieve’ stijl van middeleeuwse kunstenaars, door mythen, romances en Shakespeare, en door thema’s uit de natuur. Hun schilderijen zijn sprekende voorbeelden van het ‘symbolisch realisme’: een realisme dat de natuur zo precies mogelijk weergeeft in een mythische, spirituele of esthetische setting. Als echte romantici wendden de prerafaëlieten de schoonheid van de natuur aan als een vorm van escapisme – een opstap naar een droomwereld. In Fabry’s latere werk traden natuur en mythe meer op de voorgrond in beelden die qua dromerige, beladen sfeer niet onderdoen voor het werk van de prerafaëlieten.

John William Waterhouse, Ophelia, 1889

De Grote Oorlog, zijn ballingschap in Cornwall, de kunstenaarskolonie, de Britse romantiek: al deze invloeden speelden mee in Fabry’s latere beslissing om samen met collega-schilders, beeldhouwers en architecten een nieuwe Belgische kunstenaarsgroep op te richten. De groep kreeg de naam L’Art Monumental en had een torenhoge ambitie: ‘de ziel van de massa te verheffen’ door zoveel mogelijk schoonheid tentoon te spreiden in het straatbeeld, op de gevels van monumenten en openbare gebouwen.

L’Art Monumental: een naam kan moeilijk nog stedelijker klinken. Was deze benaming een statement? In elk geval ruilde Fabry zijn gedwongen verblijf in het landelijke Cornwall schijnbaar met graagte weer in voor het stadsleven. De monumentale gebouwen waar hij met zijn kunstenaarsgroep aan meewerkte contrasteren fel met de simpele sereniteit van de vissershuisjes in St Ives. De bombastische mozaïeken in de gaanderijen van het Jubelpark zijn een ode aan de moderne, stedelijke beschaving. De Britse verheerlijking van de wildernis en het romantische anti-modernisme reisden niet mee met Fabry. Maar de escapistische schoonheid die zijn Britse collega’s in hun schilderijen hadden nagestreefd, drukte indirect wel haar stempel op zijn werk. Het was Fabry’s missie om deze schoonheid in het stedelijke straatbeeld te vereeuwigen.

Via Emile Fabry sloop er een vonkje Engelse plattelandsromantiek onze Belgische grootstad binnen.

Zo sloop er toch een vonkje van die Engelse plattelandsromantiek onze Belgische grootstad binnen. Zij werd door Fabry vereeuwigd op de gevels en in de hallen van de grote gebouwen en parken van het stedelijke interbellum. Als je vandaag door het Jubelpark wandelt of langs het Hôtel Solvay even opkijkt, kan je misschien nog een glimp opvangen van die nooit-aflatende symbolistische zoektocht naar schoonheid.